22
augustus 2004: “En hen zal ik zenden tot de heidenen”
Maurits
Eycken
Inleiding
De lezingen van deze zondag
handelen over de afscheiding van de eerste christenen van
het officiële Jodendom. Vooral na de val van Jeruzalem rees
er een grote twijfel in de Joodse rangen en er kwam een beweging
van uitzuivering op gang. De eerste christenen werden definitief
buiten de Joodse gemeenschap geplaatst. Ze behoorden niet
meer tot de officiële godsdienst. Ze werden in “de marge”
geplaatst. Hun geloof verliest zijn vanzelfsprekendheid en
ze worden gedwongen om de “voor iedereen zo voor de hand liggende” begrippen,
zoals Rijk Gods, Gods volk en gerechtigheid te “her”denken
en te funderen. Maar juist daardoor geven zij aan die begrippen,
die voor elke Jood zo “gewoon” geworden zijn, terug “betekenis”
en kracht. Dus door hun marginaliteit worden zij kritisch
tegenover de vanzelfsprekendheid van de officiële godsdienst
en nemen ze een profetische taak op in een maatschappij van
toenemend materialisme.
Ook wij worden geconfronteerd met een zelfde fenomeen. Ook
ons geloof is niet meer vanzelfsprekend in een maatschappij
die zonder negatieve connotatie “goddeloos, heidens” geworden
is en dus worden ook wij gedwongen om onze geloofssymboliek
te “her”-denken en nieuwe be-“teken”-is
te geven. En dat “her”denken, leidt – volgens mij -
automatisch tot een maatschappij- en kerkkritisch houding.
Lied
: Hoe ver te gaan 602
Psalmgebed
Welgelukzalig
is hij, die God tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting is
bij de Heer
die de hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat is
die trouw blijft in eeuwigheid
die de verdrukte recht doet,
die de hongerige brood geeft
de heer maakt de gevangenen los
De heer opent de ogen der blinden
de Heer richt de gebogenen op
de Heer heeft de rechtvaardigen lief
de Heer bewaart de vreemdelingen
Hij houdt de wees en de weduwe staande;
maar de weg der goddelozen keert
Hij om.
Eerste
lezing: Jesaia 66:18-21
Lied:
Wees hier aanwezig 27
Tweede
lezing: Lucas 13:22-30
Homilie
Beide
lezingen alluderen duidelijk naar het conflict tussen de officiële
Joodse godsdienst en de eerste kristenen.
Lucas stelt dat het behoren tot
een volk niet meer “gerechtigd”, niet meer rechtvaardigt.
Integendeel de tekst zegt zelfs: wanneer gij
Abraham, Isaak en Jacob zult zien in het Rijks Gods,
zult ge zelf buiten geworpen zijn. De eersten zullen de laatste
zijn. De biologisch nakomelingen van Abraham, Isaak
en Jacob, (de eersten) zullen de laatste zijn, de heidenen, de
laatsten zullen de eersten.
In realiteit waren het echter de eerste kristenen,
die met een probleem zaten. Zij waren buiten geworpen uit
de officiële godsdienst. Maar juist door die marginaliteit
gaan zij geloof en religie uitzuiveren en geven zij er een
nieuwe dimensie aan, namelijk het verrijzenisgeloof. Een krachtig,
dynamisch geloof met een profetische visie en opdracht en
toch zal dat nieuwe geloof dezelfde weg opgaan als de officiële
Joodse godsdienst, waartegen het zich zo gekeerd heeft. Want
als in 385 het Christendom officiële
staatsgodsdienst wordt van het Romeinse rijk, verliest het
geloof in feite zijn profetische kracht. Over het gehele Romeinse
rijk wordt zowel het publieke als het privé-leven gekerstend.
Alle natuurfeesten worden gechristianiseerd: Kerstmis, Lichtmis, Pasen, 1 en 2 november.
Het geloofsleven werd zo nauw verweven met de dagelijkse realiteit,
met de gang van de seizoenen, waarvan de mens afhankelijk
was, dat geloven geen rechtvaardiging meer vroeg. Het werd
vanzelfsprekend. Het geloof overspande heel het leven van
de wieg tot aan het graf. De vraag naar de zin van het smeekgebed
werd toen niet gesteld, omdat God overal aanwezig was en inderdaad
via “zijn kerk en heel veel clerus” een oplossing bood aan
alle problemen.
In de twintigste eeuw kwam er - misschien gelukkig - in de
westerse wereld een einde aan die kerkelijke hegemonie. De
post-industriële mens heeft zichzelf
ontvoogd, hij is niet meer afhankelijk, hij heeft zijn eigen
lot in handen genomen, hij heeft die alomtegenwoordige God
niet meer nodig. Hij hoeft de terugkeer van het licht met
Kerstmis en Lichtmis niet meer te vieren, in zijn steden is
de dag bijna niet meer van de nacht te onderscheden. De definitieve
doorbraak van de Lente met Pasen en de ontluiking van het
leven tot aan de oogst, waarbij de vruchtbaarheid van de grond
tot dankbaarheid stemt, is door de moderne tuin-
en landbouw heel relatief geworden. Er wordt voortdurend gezaaid
en geoogst, los van de gang der seizoenen. En zelfs rituelen
die nauw verbonden zijn met leven en dood worden erg relatief,
ook daarin heeft de mens door de vooruitgang van de geneeskunde
een erg zelfstandige positie ingenomen. De westerse wereld
is dus een wereld zonder God geworden.
Die situatie dwingt ons als gelovige om ons voortdurend te
herdefiniëren en te hersitueren. Waarvoor staan wij? En in
die reflectie kan het proces dat de eerste kristenen,
in hun geloofsgroei hebben doorgemaakt, inspireren. Wat heeft
hen de kracht gegeven om in hun marginaliteit overeind te
blijven: het verrijzenisgeloof.
Zij beschrijven Jezus van Nazareth
als iemand die blinden laat zien, doven doet horen, mensen
tot leven roept, lammen in beweging brengt, uitgestotenen
in het midden van de tempel plaatst en dat alles los van het
feit of men behoort tot een bepaalde religieuze gemeenschap.
Samaritanen, tollenaars, Romeinen, melaatsen, bezetenen
en door het volk tot zondares uitgeroepen vrouwen, voor allen
geldt de universele boodschap van hoop en toekomst, die later
door de leerlingen als het verrijzenisgeloof wordt beschreven.
Het is een grondhouding, die radicaal ingaat
tegen de gevestigde religieuze Joodse orde, tegen de gangbare
waarden van het uitverkoren volk, tegen het denigreren en
uitsluiten van mensen omwille van hun afkomst, hun handicap,
ziekte, religie, rang of stand, maar ook tegen de “goddeloosheid”
van het decadente Romeinse materialisme.
Als we dat toepassen op onze situatie, dan betekent dat, dat
we niet meer kunnen terugvallen op ons “behoren tot” een kerk
of zelfs niet tot “een gelovige gemeenschap”. We kunnen ons
niet afsluiten van die “goddeloze” wereld, want zoals Lucas
zegt “het behoren tot een gelovige gemeenschap rechtvaardigt
niet meer”.
De enige weg (de nauwe deur, zegt Lucas)
die we kunnen gaan is - volgens
mij – die van een kritische solidariteit tegenover deze wereld
en zijn - misschien toch niet zo onkwetsbare – bewoners. En
daar zien we dan een aantal positieve ontwikkelingen: sociale
zekerheid, sociaal vangnet, gelijke kansen, toenemende welvaart,
grotere communicatiemogelijkheden, emancipatiebewegingen,
waar velen van ons in werk en engagement een positieve bijdrage
hebben geleverd. Maar we zien ook verontrustende evoluties:
het toenemend materialisme, hetgeen
zich manifesteert in een economie van altijd meer, het afbrokkelen
van de solidariteit met de zwakken, de moeilijk wordende dialoog
tussen de godsdiensten, het toenemend fundamentalisme, de
bedreiging van de wereldvrede door extreme wereldleiders.
Maar ook niet-gelovigen werken aan projecten van solidariteit,
gelijke kansen en rechtvaardigheid en ook bij niet-gelovigen
leeft de verontrusting die ons bezig houdt. Hoe kan dit dan
de essentie van ons geloof uitmaken? Het “nieuwe Jeruzalem”
wordt dan – en dat is nieuw - geen exclusiviteit meer van
gelovigen. Wij zullen partners moeten zoeken bij gelijkbezorgden:
mensenrechtenactivisten, zij die bezig zijn met milieubehoud,
vredesactivisten, zij die begaan zijn met de derde en vierde
wereld of de dialoog der godsdiensten en allen “die stem willen
geven aan rechtelozen”.
Om te besluiten, zou ik zeggen:
De recente maatschappelijke ontwikkelingen hebben ons
- zoals de eerste christenen – in een wereld zonder
God geplaatst. De “zelfstandige” mens heeft zich de schepping
toegeëigend en God heeft zich uit die wereld teruggetrokken.
De mens heeft de stap gezet om de vrucht van “goed en kwaad”
tot zich te nemen, hij kan zijn verantwoordelijkheid niet
meer ontlopen door het smoesje dat de slang hem of haar heeft
verleid. Ook in levensbelangrijke vraagstukken zoals euthanasie,
bio-ethiek, transformatie van het milieu heeft de mens onomkeerbare
stappen gezet, waarbij hij geen beroep meer kan doen op oude
waarden, zoals de natuurwet. En als die zelfstandige mens,
in een situatie waar wetenschap en technologie aan hun
huidige grenzen zijn gekomen, dan toch plots gaat roepen om
bovennatuurlijke hulp, dan maakt hij én zichzelf én God tot
een karikatuur.
De mens heeft gekozen om zijn eigen schepper te zijn en moet
die zware verantwoordelijkheid – zoals Atlas - torsen, dit
is zijn erfschuld en daar hebben wij als gelovige gemeenschap
een kritische functie, zowel kerkkritisch als maatschappijkritisch.
Offergaven
aanbrengen: muziek
Dankgebed : Oosterhuis
Liedboek, p.166
Comunie: muziek
Zang: lied 215: “Als gij ons niet
verschenen waart”
Bezinning
Houd elkander vast.
Blus de geest niet uit
Maak elkaar niet klein
Die ons maakte uit niets
Laat niet varen
Het werk van zijn handen
Van Hem is de toekomst
Kome wat komt
Licht dat niet dooft
Liefde die blijft
Hoor een stem
Ik maak alle dingen nieuw
Ik zal de tranen uit je ogen wissen
En de dood zal niet meer zijn.
Van hem is de toekomst
Kome wat komt
Licht dat niet dooft
Liefde die blijft.
Zending
Muziek
|