3 september 2006: 22° zondag
Enkel wat uit de mens komt bezoedelt de
mens (Marc 7, 1-19)
Marcel Braekers
Openingszang 7: “Zomaar een dak boven wat hoofden”
Begroeting
Gedurende
mijn lange opleiding werd altijd weer vanuit heel verschillende
hoeken de vraag gesteld naar de menselijke natuur: Is de mens
van nature goed en vanwaar komt dan het kwaad of zijn we een
zak vol tegenstrijdigheden, vol boosaardigheid, losbandigheid
waarover een dun laagje moraal is gelegd? Dat kan een heel
academische vraag zijn die aanleiding geeft tot intellectuele
hoogstandjes waar uiteindelijk niemand van wakker ligt. Maar
in de context van vandaag heeft dat allerlei praktische consequenties.
Ik noem er slechts enkele.
Stel
dat je ervan overtuigd bent dat ook al heeft iemand vreselijke
dingen uitgespookt in hem altijd een goede, opbouwende kern
bewaard blijft dan heb je de neiging om die persoon niet te
lang op te sluiten, maar hem zo te begeleiden dat zijn positieve
krachten kunnen groeien. En dus werk je programma’s uit om
iemand weer gereed te maken voor de samenleving. Wanneer je
mensen therapeutisch moet begeleiden en je gelooft sterk in
die opbouwende kracht, dan begin je heel andere gesprekken
te voeren. In acute gevaarsituaties denk je gemakkelijker
dat iemand zichzelf wel zal recht trekken zonder domme dingen
te doen.
Maar
ook op macrovlak speelt dat irrationele geloof of ongeloof
in de menselijke natuur een belangrijke rol als men nadenkt
over het belang van wetten. Moeten we de toenemende agressie
in de samenleving indijken door strengere wetten, door meer
blauw op straat te laten wandelen, meer privé-bewaking, meer
camera’s, enz.? Of moeten we werken aan betere integratie,
zinvolle jobs, verzorgde woonbuurten, enz. zodat het ingebouwde
positieve meer kans krijgt?
Het
is een privé-bedenking van mij, maar sinds met het geloof
ook de gewetensangst is buiten gegooid is het niet bepaald
beter gegaan met de bevrijde, autonome mens. Toen goedmenende
theologen en pastors in de jaren zestig pleitten voor bevrijding
uit angst en zonde hadden zij nooit kunnen vermoeden dat niet
alleen het kind en het badwater, maar zelfs de badkuip zou
weggegooid worden. De bevrijde samenleving was plots een heel
kwetsbare samenleving en kreeg de zware taak om zonder een
verbindende geloofsvisie en haar innerlijke normensysteem
burgers tot een gemodereerd gedrag aan te zetten. Het middeleeuwse
adagium blijft nog altijd waar: “Quid leges sine moribus?”
Wat baten wetten als er geen moraal is? De lezingen van deze
zondag gaan beide over de plaats die de wet krijgt toebedeelt
en hoe we met wetten dienen om te gaan.
Lied 106: “Heer Jezus, koning en gezalfde Gods”
Gebed
Vader zijt Gij van al
wat leeft
En Schepper van al wat adem heeft,
Maar wij leven los van de hemel,
En waar wij uw Geestesadem ontberen,
Lopen wij vast in eigen zaken en zorgen.
Open ons hart voor de adem van uw liefde,
Open ons oog voor de vlam van uw licht,
Open ons oor voor de roep van uw stem,
Opdat onze handen zich openen
En wij zullen delen
Het leven dat wij ontvingen. (S. de Vries)
Inleiding op de lezing
Had
Mozes eeuwen later geleefd dan had hij ongetwijfeld kerkelijk
recht gestudeerd, daarna Vaticaanse diplomatieschool gevolgd
en zou hij tot benijdenswaardige hoogte op de kerkelijke ladder
zijn opgeklommen. Mozes is gewoon verliefd op de Wet, die
hij zelf ontworpen heeft of gekregen van God (het onderscheid
is moeilijk te maken). Daarbij is hij er rotsvast van overtuigd
dat het met zijn volk alleen de goede kant opgaat als het
zich strikt houdt aan de voorschriften. Dus geen gezwets over
interpretaties, weg met de gewetensvrijheid. De Wet om de
Wet. Had hij ongelijk als je ziet waar we vandaag staan?
Deuteronomium 4, 1 – 8
Lied 9: “Een smekeling, zo kom ik tot uw troon”
Marcus 7, 1 – 17
Homilie
Dit
evangeliefragment is heel belangrijk voor Marcus. Immers hij
schreef zijn evangelie voor Romeinse burgers, die niets afwisten
van al die kleine voorschriften omtrent rein en onrein. Hoe
moest een heidense gelovige zich gedragen, die niets van heel
deze achtergrond begreep? Om tot een nieuwe, universele moraal
te komen waren de authentieke Jezus-woorden van groot gewicht.
Jezus had gezegd dat de werkelijkheid in se neutraal is, niet
goed of kwaad, en dat dus al die reinheidsvoorschriften weinig
belang hadden. Temeer omdat ze slechts de buitenkant van de
Wet raakten. Jezus zegt dus twee dingen: enerzijds verklaart
hij de werkelijkheid als neutraal en natuurlijk, ook vuile
handen, onreine dieren, een vreemdeling die je aanraakt, een
lijk dat je hebt gewassen, het menstruatiebloed, enz. dat
alles vormt de realiteit waarmee iedereen te maken heeft.
Het kwaad dat de wereld beheerst komt alleen uit het hart
van mensen.
Maar
tegelijk wil Jezus diegenen de wind uit de zeilen nemen, die
hem ervan beschuldigen dat hij de Wet wil afschaffen. Voor
Jezus is de Wet heilig en elders zegt Hij dat geen jota of
haaltje mag verdwijnen. Maar tegelijk, zo zegt Hij, moet je
tot de kern van die Wet gaan. En dat illustreert Hij met een
klein voorbeeld.
Sommige
wetspecialisten verdedigden in de tijd van Jezus de gewoonte
dat iemand over zijn bezit mocht zeggen dat het ‘korban’
was. Dat betekent, dat het later aan de tempel zal geschonken
worden. Maar in werkelijkheid was het slechts een trukje (een
typische vondst van joden) om te ontsnappen aan de zorg voor
zijn bejaarde ouders. Men hoefde hen dan niet meer te onderhouden,
omdat men een deel van zijn bezit aan de tempel zou afstaan.
Heel verontwaardigd stelt Jezus de vraag: is het verrijken
van de tempel dan belangrijker dan te zorgen voor je nabestaanden
of voor hulpbehoevenden? De kern van de Wet was immers altijd
erop gericht recht en gerechtigheid te bewerken. Dat was de
voltooiing die Jezus wilde brengen. Je moet dus overal en
altijd die Wet vanuit je geweten en vanuit de concrete situatie
interpreteren om zo haar diepere bedoeling te realiseren.
Vandaar dat Jezus op een andere plaats zegt dat je heel de
Wet en de profeten kunt samenvatten in die éne zin: God beminnen
boven alles en je medemens ‘als jezelf’ (of ‘om zichzelf’,
zoals men ook zou kunnen vertalen). Precies opdat je door
de reductie van alle voorschriften tot deze basisregel de
grond van de Thora vanuit grote vrijheid zou realiseren.
De
Wet is noodzakelijk, want het kwaad van deze wereld komt vanuit
het hart van de mens. Maar al het kwade, de persoonlijke en
collectieve wreedaardigheden waarmee we dagelijks worden geconfronteerd,
mogen ons niet verleiden tot een soort legalisme. En we zullen
het kwaad niet oplossen door alleen maar te grijpen naar strengere
controle, zwaardere straffen, meer gevangenissen, enz. We
moeten de omstandigheden zodanig verbeteren dat het hart van
mensen kan evolueren, dat hun potentiële drang naar het goede
een kans krijgt. Ik zou zelfs durven zeggen: we moeten naar
een spiritueel draagvlak zoeken waarin iedereen zich kan herkennen
en dat als een zingevingssysteem ons leven met elkaar begrondt.
Ik besef heel goed dat wat ik zeg ongelofelijk naïef klinkt
en zelfs niet in alle omstandigheden geldt, maar in de lijn
van Jezus zou ik zeggen: alleen door door te dringen tot de
kern van de Thora, door mensen een spiritueel kader aan te
reiken waarbij vrijheid en voorschrift in elkaar grijpen,
kunnen we groeien naar een rechtvaardige en vredevolle samenleving.
Een naïeve droom? Misschien wel maar die is nodig opdat het
rijk der hemelen een kans krijgt.
Groot dankgebed (S. de Vries p.126-129)
Na de communie
609: “Uit staat en stand en wijsheid losgewoeld”
|