12 augustus 2012 : 21° zondag:
Ik ben het brood dat uit de hemel is neergedaald
Marcel Braekers
Openingszang 542: Een
schaal met brood, een beker wijn
Gebed
Inleiding
Elk jaar rond deze periode komt men bij het doornemen van een van
de synoptische evangeliën onvermijdelijk bij het wonder van
de broodvermenigvuldiging. De liturgische verantwoordelijken in
Rome vinden dat zo belangrijk dat ze op dat ogenblik overschakelen
naar de lezing uit het evangelie van Johannes, omdat Johannes niet
alleen het wonder vermeldt, maar daarbij een uitvoerige preek in
de mond van Jezus legt. Men heeft die toespraak in stukjes geknipt,
zodat tot wanhoop van de predikanten het 5 zondagen over Ik
ben het brood des levens moet gaan. Hoe daaraan te ontsnappen?
Johan sprak over Elia, Rik omzeilde het thema door zijn geloofsbelijdenis
ter sprake te brengen. Ikzelf was blij dat enkele weken geleden
het feest van Dominicus werd gevierd. Maar uiteindelijk is er geen
ontkomen aan. Vandaag staat het einde van die toespraak op het programma.
Blijkbaar was de toespraak van Jezus geen groot succes geworden.
Johannes beschrijft hoe mensen begonnen te morren en wegliepen van
de plaats van gebeuren. Dat gebeurt in deze kapel niet of nauwelijks,
waaruit ik besluit dat wij beter dan Jezus preken. Maar Jezus geeft
op het protest geen krimp, integendeel. Hij kijkt naar zijn leerlingen
en vraagt of ze ook willen opstappen. Anders gezegd: het is hier
te nemen of te laten. Een reactie die ik kan appreciëren en
die getuigt van moed.
Dus vandaag toch maar de broodvermenigvuldiging of juister de toespraak
en de discussie die erop volgen. Centrale vragen waar Johannes en
zijn gemeente over nadachten waren: Welke betekenis heeft het brood
als men op zondag samen komt, en wat heeft dat met Jezus te maken?
Alle leden van deze gemeente hadden eenzelfde Joodse achtergrond
en waren gewoon volgens rabbijnse traditie te discuteren. Dat is
belangrijk om het verloop van de toespraak te volgen. Gezien hun
Joodse achtergrond stelde deze gemeente zich de vraag welk verband
er is tussen het manna, het brood uit de hemel, dat de voorouders
aten en dit brood dat zij op zondag breken en dat verwijst naar
het wonder. Johannes stelt Jezus voor als een rabbijn, die onderricht
geeft. Die gingen als volgt tewerk: ze namen de uitspraak van de
vraagstellers woord voor woord op de korrel en gaven hun uitleg.
De centrale zin waarover het gaat is: Brood uit de hemel gaf
hij (Mozes of God?) hun te eten.
We gaan eerst luisteren naar fragmenten van deze toespraak.
Aanhef tot de lezing: 130: Alleluia
(Taizé)
Johannes 6, 26 33; 48 58; 66 69
[26] Jezus
zei: Waarachtig, ik verzeker u: u zoekt me niet omdat u
tekenen hebt gezien, maar omdat u brood gegeten hebt en verzadigd
bent. [27] U moet geen moeite doen voor voedsel dat vergaat, maar
voor voedsel dat niet vergaat en eeuwig leven geeft; de Mensenzoon
zal het u geven, want de Vader, God zelf, heeft hem die volmacht
gegeven. [28] Ze vroegen: Wat moeten we doen? Hoe
doen we wat God wil? [29] Dit moet u voor God doen:
geloven in hem die hij gezonden heeft, antwoordde Jezus.
[30] Toen vroegen ze: Welk wonderteken kunt u dan verrichten?
Als we iets zien zullen we in u geloven. Wat kunt u doen? [31]
Onze voorouders hebben immers manna in de woestijn gegeten, zoals
geschreven staat: Brood uit de hemel heeft hij hun te eten
gegeven. [32] Maar Jezus zei: Waarachtig, ik
verzeker u: niet Mozes heeft u het brood uit de hemel gegeven,
maar mijn Vader; hij geeft u het ware brood uit de hemel. [33]
Het brood van God is het brood dat neerdaalt uit de hemel en dat
leven geeft aan de wereld.
(...)
[48] Ik ben het brood dat leven geeft. [49] Uw voorouders hebben
in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. [50]
Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit
eet sterft niet. [51] Ik ben het levende brood dat uit de hemel
is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven.
En het brood dat ik zal geven voor het leven van de wereld, is
mijn lichaam. [52] Nu begonnen de Joden heftig met elkaar
te discussiëren: Hoe kan die man ons zijn lichaam te
eten geven! [53] Daarop zei Jezus: Waarachtig, ik
verzeker u: als u het lichaam van de Mensenzoon niet eet en zijn
bloed niet drinkt, hebt u geen leven in u. [54] Wie mijn lichaam
eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en hem zal ik op
de laatste dag uit de dood opwekken. [55] Mijn lichaam is het
ware voedsel en mijn bloed is de ware drank. [56] Wie mijn lichaam
eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik blijf in hem. [57]
De levende Vader heeft mij gezonden, en ik leef door de Vader;
zo zal wie mij eet, leven door mij. [58] Dit is het brood dat
uit de hemel is neergedaald. Het is niet het brood dat uw voorouders
aten; zij zijn gestorven, maar wie dit brood eet zal eeuwig leven.
(...)
[66] Toen trokken veel leerlingen zich terug en gingen niet verder
met hem mee.
[67] Jezus vroeg nu aan de twaalf: Willen jullie soms ook
weggaan? [68] Simon Petrus gaf antwoord: Naar wie
zouden we moeten gaan, Heer? U spreekt woorden die eeuwig leven
geven, [69] en wij geloven en weten dat u de Heilige van God*
bent.
Lied 540: Brood op tafel
Homilie
Als u het lichaam van de mensenzoon niet eet en zijn bloed
niet drinkt, hebt u geen leven in u. Toen de mensen dat hoorden
stonden ze op en verlieten ze luid protesterend de samenkomst. Heel
herkenbaar denk ik ook voor ieder van ons, die nadenkt over de betekenis
van de eucharistie, de transsubstantia zoals men de betekenisverandering
van brood en wijn is gaan noemen. Hèt hoogtepunt van de mis.
Ik denk terug aan de tijd dat priesters de woorden van de consecratie
heel nadrukkelijk woord voor woord uitspraken de kelk daarbij een
beetje schuin houdend. We hadden een leraar wiskunde, niet bepaald
de meest zachtaardige van het corps, die regelmatig met tranen in
de ogen die woorden uitsprak: hic est calix sanguinis mei.
In de vernieuwing van de liturgie zegt men tegenwoordig dat heel
het groot dankgebed met o.a. de instellingswoorden die wijdingsvolle
betekenis heeft. Vandaar dat wij samen het priesterschap van de
gelovigen beleven als we priester en volk dit dankgebed bidden.
Maar wat kan Jezus bedoeld hebben met zijn uitspraak over mijn
lichaam eten en mijn bloed drinken?
Stel je voor hoe het in Jezus tijd moet geklonken hebben:
een Jood die bloed drinkt. Dat was een gruwel. Ze hadden al moeite
genoeg met het slachten van dieren voor de tempelcultus. En er waren
allerlei voorschriften dat het bloed, drager van het leven, zeker
uit het vlees was weggevloeid vooraleer het mocht gegeten worden.
Ook vandaag nog moeten alle dieren ritueel zo worden geslacht zodat
men zeker met geen bloed in aanraking komt. Wat bezielde Jezus om
zo provocerend tegen zijn volksgenoten te zeggen dat ze zijn bloed
moesten drinken?
Zoals ik al zei moet je heel deze toespraak beoordelen als een typisch
rabbijnse preek. Ik zie dan in mijn verbeelding hoe de geloofsgemeente
van Johannes samen zat en hoe ze, volgens Joodse gewoonte, voor
het breken van het brood eerst een stukje uit de Thora lazen. Het
citaat dat werd gelezen was: brood uit de hemel heeft Hij
hun te eten gegeven. De vraag voor deze bekeerde Joden was:
welk verband is er tussen de geschiedenis van onze voorvaderen,
die het manna aten, en wij die delen in het brood dat we in Jezus
naam breken? En Johannes gaat als een echte rabbijn te werk en bespreekt
3 woorden uit deze zin: brood uit de hemel, eten
en geven (Hij legt ze Jezus in de mond om zo meer gezag
aan zijn redenering te geven).
Het manna was voedsel dat men voor één dag kon rapen.
Je kon het niet opslaan, want dan rotte het. Elke dag was er de
onzekerheid of men ook nog de volgende dag te eten zou hebben. Die
onzekerheid maakte een diep vertrouwen op God wakker. Het manna
werd ervaren als een geschenk uit de hemel, bewijs van Gods zorg.
In de Bijbel staan reeds verschillende verklaringen van dat manna.
In het boek Numeri spreekt men van zaadjes koriander met de kleur
van balsemhars (Num. 10,7). Op andere plaatsen staat dat het brood
uit de hemel is (Ex. 16, 13; ps. 105, 40). Vandaar dat de rabbijnen
later zegden: de Thora of het woord van God is als manna. Eten en
drinken werden allegorie voor het bestuderen van en leven volgens
de Thora. Velen waren ervan overtuigd dat als de Messias zou komen,
het manna weer uit de hemel zou vallen. Rabbi Berekhja (ca. 340)
leerde: Zoals de eerste verlosser (Mozes) brood uit de hemel
liet regenen, zo zal ook de laatste verlosser (de Messias) manna
doen neerdalen. (J. Nieuwenhuis, Johannes de ziener
p. 144)
Met die achtergrond begrijp je de reactie van Johannes (Jezus):
niet Mozes gaf het manna, maar mijn Vader in de hemel. Het manna
was geen natuurgebeuren, maar een geschenk van God. Daarbij
ging het niet om een eenmalige gave in een vroegere tijd, neen die
Vader geeft het nu nog. Terwijl het vroegere manna slechts voor
één dag gold is dit nieuwe manna onvergankelijk. Zo
zag Johannes de maaltijd des Heren.
Het verrassende van deze uitleg is dat Johannes Jezus niet laat
zeggen: ik ben de nieuwe Mozes, maar wel Ik ben het nieuwe
manna. Of ook: Ik ben Gods Woord. (zoals Jezus
elders zegt: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Ik ben de
goede herder, ik ben de wijnstok).
Toen de Joden dat hoorden begonnen ze te morren, net zoals het volk
in de woestijn tegen God morde. De geschiedenis herhaalde zich.
Maar voor Johannes en voor zijn gemeente was het duidelijk: deze
Jezus was en is Gods woord, Hij is het manna uit de hemel dat je
moet opeten.
Eten: Ik ben het levende brood zegt Jezus. Het
brood is mijn vlees. Er staat in het Grieks sarx
niet soma. Dit betekent de mens in zijn totaliteit.
Wat Jezus (of Johannes) wil zeggen is dat Hij zich met heel zijn
persoon in dienst stelt van de mensheid. En die dienst zal eindigen
met zijn dood, het offer dat Hij wil brengen opdat de mensen de
ogen zouden open gaan. Johannes drukt dat heel plastisch uit. Er
staat letterlijk: je moet mijn vlees kauwen en mijn bloed drinken.
Het oude offerritueel, door Mozes ingesteld, was achterhaald. Voortaan
zou men samen brood delen en de beker met wijn aan elkaar doorgeven
vanuit het besef dat Jezus de Messias was, het echte brood uit de
hemel, het Woord van de Vader.
Wat voor de Joden een schok was, beleefde deze gemeente als haar
ultieme geloof. Elke keer als ze de lof van God zongen, het brood
en de wijn aan elkaar doorgaven, herbeleefden ze de tijd van hun
voorvaderen, en ging de oude wens in vervulling. Gods zegen is definitief
over ons gekomen.
Sterker nog: de Heer wil op deze berg ooit, eens met alle volkeren
samen eten, opdat er een nieuwe messiaanse tijd zou aanbreken van
universele vrede en liefde.
Veel Joden hadden het gevoel dat deze Jezus hen alles had afgenomen.
Het manna was geen geschenk van Mozes maar van God, de Thora bestond
niet meer uit de zoveel ge- en verboden, maar was in Jezus
persoon tot voltooiing gekomen, de oude offers werden door een broodmaaltijd
vervangen. En dan was er die krenkende droom dat God er voor alle
mensen wilde zijn en niet voor hen alleen. Dat was teveel voor Corneel.
Velen haakten af. Maar voor Johannes ging het om de kern van zijn
geloof.
En wij, wat hebben wij van onze eucharistische maaltijd niet allemaal
gemaakt? Hoe hebben we ons niet vaak verloren in een metafysische
taal en vergaten we dat Johannes een allegorische taal sprak en
onze eucharistie in die Joodse context ontstond. Daarom is het lezen
en herlezen van deze redevoering een verfrissing voor onze eucharistie.
Groot dankgebed: refrein 182:
Moge het delen van dit brood
Lied na de communie 195: Met vrede gegroet en gezegend met
licht
|