------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




7 augustus 2016
                     "Jullie zijn mijn moeder en mijn broers"

Jacques Perquy

Lied nr 568: “Wij zoeken U als wij samenkomen” (eerste strofe)
Openingsgebed: psalm 41 (hertaling Oosterhuis)

Situering van de lezing:

De tekst die u zal horen komt uit het evangelie toegeschreven aan Marcus, dat wordt beschouwd als het oudste van de vier testamenten. Het verhaal staat nogal in het begin van dit testament en speelt zich af in Kafarnaüm, zowat de ‘thuisstad of uitvalsbasis’ van Jezus. Hij is in de voetstappen getreden van de vermoordde Johannes de doper, heeft leerlingen rond zich verzameld en heeft een aantal zieken genezen en demonen uitgedreven. Inmiddels heeft Jezus het ook aan de stok gekregen met de farizeeërs omdat hij en zijn leerlingen zich niet aan de sabbath en reinigingsvoorschriften hielden. Jezus’ optreden bracht inmiddels heel veel volk op de been, niet enkel uit Galilea, maar ook uit Judea en zelfs uit Jeruzalem, tot grote woede (en naijver) van de schriftgeleerden.

Lied: 568: “Wij zoeken U als wij samenkomen” (tweede strofe)

Lezing: Marcus 3, 20 -35

[20] Hij ging naar huis. En weer stroomde de menigte samen, zodat ze niet eens de gelegenheid kregen om brood te eten. [21] Zijn familie, die over Hem gehoord had, ging eropuit om Hem in bedwang te houden; want ze zeiden dat Hij zichzelf niet was. [22] Ook de schriftgeleerden die uit Jeruzalem waren gekomen, zeiden: ‘Hij is in de macht van Beëlzebul’ en ‘Het is door de opperdemon dat Hij de demonen uitdrijft.’ [23] Hij riep hen bij zich en sprak hen toe met vergelijkingen: ‘Hoe kan de satan de satan uitdrijven? [24] Als een koninkrijk innerlijk verdeeld raakt, kan dat koninkrijk niet standhouden. [25] Als een familie innerlijk verdeeld raakt, kan die familie niet standhouden. [26] Als de satan tegen zichzelf opstaat en verdeeld raakt, kan hij niet standhouden, maar is dat zijn einde. [27] Bovendien kan niemand het huis van een sterke binnendringen en de inboedel weghalen, als hij niet eerst die sterke vastbindt; pas dan kan hij zijn huis leeghalen. [28] Ik verzeker u, alles zal de mensenkinderen vergeven worden, hun zonden en de lastertaal die ze gesproken hebben. [29] Maar wie de heilige Geest lastert, krijgt in eeuwigheid geen vergeving, maar is schuldig aan een eeuwige zonde.’ [30] Dit omdat ze zeiden: ‘Hij is in de macht van een onreine geest.’
[31] Zijn moeder kwam met zijn broers. Ze bleven buiten staan en lieten Hem roepen. [32] Om Hem heen zat een menigte, en ze zeiden tegen Hem: ‘Kijk, uw moeder en uw broers en uw zusters daarbuiten zoeken U.’ [33] Hij antwoordde hun: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers*?’ [34] Hij liet zijn blik langs de mensen gaan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘Kijk, hier zijn mijn moeder en mijn broers. [35] Want wie de wil doet van God, die is mijn broer en mijn zuster en mijn moeder.’

Commentaar

“Wie zijn mijn moeder en mijn broeders? Jullie zijn mijn moeder en mijn broers.” Wat is de betekenis van deze uitlatingen over zijn familieleden? (of het nu echte broers waren, halfbroers of neven en broers en zussen doet weinig ter zake). Waarom behandelt Jezus zijn verwanten in het publiek op deze manier? Het intrigeert me des te meer omdat het geen toeval is: er worden in het nieuwe testament, meerdere uitspraken van Jezus weergegeven waarin Jezus oproept om de familiale banden ondergeschikt te maken of zelfs te breken om hem te kunnen volgen : o.m. de man die vraagt om eerst zijn vader te kunnen begraven of een ander die afscheid wil nemen van zijn huisgenoten, moeten hem onverwijld volgen. De sterkste uitspraken luiden:

- Want ik kom een wig drijven tussen een man en zijn vader, tussen een dochter en haar moeder en tussen een schoondochter en haar schoonmoeder;
- de vijanden van de mensen zijn hun eigen huisgenoten.
- Wie meer van zijn vader of moeder houdt dan van mij, is mij niet waard. (Matteüs 10, 34 -39)

Meerdere auteurs wijzen erop dat dergelijke houding in de joodse (en algemeen traditionele) patriarchale samenleving bijzonder ongewoon en ronduit aanstootgevend was.
Als pedagoog (en deeltijds vader, nu aandachtiger grootvader) denk ik dan, dat het om een (eventueel vertraagde) puberteitscrisis ging van Jezus. Als Jezus volwaardig mens is geweest zal hij toch ook wel kleinmenselijke trekken vertoond hebben, zeker?

Lytta Basset die ik hier vroeger heb geciteerd stelt dat het zwaard dat Jezus zegt op aarde te brengen om banden door te knippen, de mens ten goede komt om zijn eigen weg te kunnen vinden. Een gelijklopende verklaring vind ik in de lectuur van het boekje De filosofie van Christus van de hand van Frédéric Lenoir. Over de afstand die Jezus neemt t.a.v. zijn familie schrijft Lenoir het volgende:

In een omgeving, waarin eenieder is gebonden door zijn ethnische, sociale, religieuze en familieafkomst, vraagt Jezus aan hen die hem willen volgen, deze ketenen te breken. Traditionele samenlevingen functioneren op basis van het gezag van de traditie: m.n. voorrang aan de groep op het individu. Jezus daarentegen tracht het individu vrij te maken van de groepsdruk, te beginnen bij de sterkste banden: de familiebanden. (Lenoir: Le Christ philosophe, blz 74)

Individuele vrijheid
Zo gesteld is het afstand nemen van deze banden geen negatieve maar een positieve opstelling, die evenwel niet zonder schermutselingen tot stand komt. Lenoir heeft het over de revolutionaire boodschap van Christus, die het individu probeert te bevrijden van het juk van de groep en van de traditie. Hij komt op voor de persoonlijke vrijheid en voor de innerlijkheid van een spiritueel leven. Jezus werpt alle morele regels om en stelt een tot dan toe ongekende levenswijze voor, met nieuwe omgangsvormen niet alleen tussen mens en God, maar vooral tussen mensen onderling. Deze regels berusten op de agapè: de liefde van/voorGod. Dit was een radicale ondermijning van het religieuze en maatschappelijke bestel. Vandaar de hevige reacties van zijn familieleden (“hij heeft zijn verstand verloren”) en van de religieuze leiders van toen.

Jezus heeft niet enkel in deze radicale termen gesproken maar tevens gehandeld. In zijn boek ‘Jezus. Een historische benadering’ schrijft Pagola over Jezus ‘nieuwe familie’: mensen, mannen en vrouwen niet gebonden door het bloed, noch door gemeenschappelijke belangen. Een groep van gelijken, zonder hiërarchie: geen rangen en standen, geen priesters, geen bemiddelaars: allen hebben rechtstreeks toegang tot Jezus. Geen onderscheid tussen geletterden en onwetenden. Geen toelatingsvoorwaarden op basis van kennis of kunde, zelfs niet van gedrag…Prostituees, belastingsheffers (eigenlijk oplichters) maken evengoed deel uit van zijn ‘familie’.

Het leven van Jezus is een toepassing van deze overtuiging: wanneer hij mensen ontmoet staat hij voor een ontvangst zonder voorafgaande voorwaarde van wie tot hem komt. “Dit zijn mijn moeder en mijn broeders. Want iedereen die de wil van mijn Vader doet, die is mijn broer en zuster en moeder” En wat de wil is van de Vader wordt kernachtig verwoord in Jezus’ bergrede. Daarin draait Jezus niet enkel de heersende machtsverhoudingen om - de eersten zullen, de laatsten zijn - maar hij verklaart dat in ellende, zonde en kwetsbaarheid, genade huist. God is het diepst aanwezig in wat nederig en pijnlijk is en veracht wordt. Hij staat aan de kant van de slachtoffers en niet van de beulen.

Wij zingen daarom nu het lied van de zaligsprekingen uit de bergrede:
Lied nr. 531: “Gij hebt woorden van eeuwig leven”

Offerande: lied 568: “Wij zoeken U als wij samenkomen” (derde strofe)
Lied nr 149: “Oergebaar”
Onze Vader
Vredeswens
Communie

Slotmeditatie: "Ken je mij
"
We hebben vandaag geprobeerd om wat scherper te zien wie Jezus was. In Matteüs lezen we evenwel dat Jezus verklaart, dat “niemand dan de Vader weet wie de zoon is”. Ook daarin is hij mens zoals wij. K. Armstrong zegt in een boeiend gesprek met David Van Reybrouck dat elke mens een mysterie is, soms ook voor zichzelf. (ik zou willen aanvullen dikwijls, altijd…)
Daarom wil ik de viering afsluiten met een bede aan wie wij Vader hebben genoemd.
‘Ken je mij?’ een tekst van Huub Oosterhuis [geïnspireerd door psalm 139, op muziek gezet door Stijn van der Loo; klik op de titel voor een uitvoering van het volledige lied]:

Ref:
Ken je mij? Wie ken je dan?
Weet jij mij beter dan ik?
Ken je mij? Wie ben ik dan?
Weet jij mij beter dan ik?

Ogen die door de zon heen kijken
Zoekend naar de plek waar ik woon
Ben jij beeldspraak voor iemand
die aardig is, of onmetelijk ver,
die niet staat en niet valt
en niet voelt als ik,
niet koud en hooghartig (Ref.)
(...)
Ben jij de enige voor wiens ogen
Niets is verborgen van mijn naaktheid
Kan jij het hebben,
Als niemand anders,
Dat ik geen licht geef, niet warm ben,
Dat ik niet mooi ben, niet veel
Dat geen bron ontspringt
in mijn diepte
Dat ik alleen dit gezicht heb,
geen ander.
Ben ik door jou, zonder schaamte,
gezien, genomen,
door niemand minder?
Zou dat niet veel teveel waar zijn?
Zou dat niet veel teveel waar zijn?

Slotlied: lied 568: “Wij zoeken U als wij samenkomen” (laatste strofe)


------