------
Welkom
------
Litu0rgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




28 augustus: 22e zondag

        Over bescheidenheid (Lc. 14,1.7-14)

Marcel Braekers

Openingszang 103: “Gezegend deze dag"

Begroeting


U hebt wellicht ooit het gedicht van Paul Van Ostaijen van buiten moeten leren ‘Mark groet ’s morgens de dingen’. Het is een mooi gedicht en een mooi gebaar om de dag te beginnen met alles te begroeten. Je kan de dag ook beginnen met alles en iedereen te zegenen zoals in het lied dat we net zongen. De dag, elkaar en God zegenen als teken van overgave en als moment waarop men het leven ontvangt. Het veronderstelt een grote vrijheid en vrede met jezelf. Alsof het niet meer om jou gaat, maar om het leven en de liefde die zich over de werkelijkheid leggen en die we begroeten. Dat is ook een beetje het thema van deze viering: Jezus wijst de gasten tijdens een feestelijke samenkomst terecht, omdat ze op de voornaamste plaatsen willen gaan zitten. Wie zichzelf graag vooraan plaatst kan niet zegenende voor een ander zijn. Het gaat met andere woorden om eenvoud en bescheidenheid.
André Comte-Sponville schrijft in zijn boek Kleine verhandeling over de grote deugden:
De eenvoud is niet een deugd die een toevoeging zou zijn aan het leven. Het is het leven zelf, in zijn eenvoudigste vorm. Hij is dan ook de lichtvoetigste van de deugden, de meest transparante, en de zeldzaamste. (p.183)
Maar er zit een vervelende kant aan deze nederigheid, omdat we in de kerk zoveel jaren werden aangespoord om ons klein te maken, niet te protesteren en vooral geduldig ons lot te leren dragen. Dragen en verdragen zoals een lastdier. Mensen zijn er soms aan kapot gegaan en hebben in naam van een bedenkelijke spiritualiteit altijd maar geslikt. Het was een bedenkelijke nederigheid die op de preekstoel werd verkondigd. Als je ooit de teksten van Friedrich Nietzsche leest dan kan je bijna op elke bladzijde wel lezen hoe hij fulmineert tegen deze pseudo-bescheidenheid, de slavenmoraal die alleen maar wantoestanden bestendigde.
Ik moet dus op mijn tellen passen als ik met mijn bescheidenheid kom aangedragen. En toch vind ik het een mooie deugd, misschien wel de mooiste. En het straffe daarbij is dat volgens mij alleen die mens echt bescheiden is die een diep besef heeft van zijn eigenwaarde en dus ook trots op zichzelf is. Dat is nodig want anders is bescheidenheid kruiperigheid en wordt nederigheid vlug vernederend. Maar Jezus sprak terecht toen hij de feestelingen erop wees niet vooraan aan tafel te willen liggen, maar ruimte te laten voor de ander en voor het leven dat wil begroet en gezegend worden.

Lied 103: “Gezegend deze dag” (2)

Gebed

Gij die voor ons licht en ruimte zijt,
Voor uw aanwezigheid buigen wij ons neer
Want uw liefde en nabijheid overtreft alles
Wat deze wereld ons kan geven.
Maak ons hart geschikt om open
En ontvankelijk te zijn voor alles wat
Kwetsbaar en onaanzienlijk is, o God.
En dat wij zo meer en meer mogen gelijken op Hem
Jezus, uw geliefde kind en onze broeder,
Hij die zichzelf ontledigde en eerste der mensen werd.

Inleiding op de lezingen

Acht in alle bescheidenheid de ander belangrijker dan uzelf, schrijft Paulus. Je moet daarbij bedenken dat in de Romeinse en Helleense wereld van die tijd men iemand als een zwakkeling beschouwde als hij zich zo gedroeg. Tegen die tijdsgeest in komt Paulus in zijn brieven herhaaldelijk op deze deugd of levenskwaliteit terug en werd ze het hart van zijn verkondiging. Want ook de grondhouding van Jezus was er een van bescheidenheid en eenvoud, van zich leeg maken om overstroomd te worden door Gods kracht.

Eerste lezing: Filippenzen 2, 1 – 11.
Lied 554: “’Voor mensen die naamloos door het leven gaan”
Tweede lezing: Lucas 14, 1.7 – 14 + voor en na de lezing refrein 130

Homilie


Een oude rabbijn lag ziek in bed en kreeg bezoek van zijn leerlingen. Zij hielden lange fluistergesprekken waarin ze zijn weergaloze deugden bejubelden.
‘Sinds Salomo was niemand zo wijs als hij’ zei de een. ‘Zijn geloof was minstens even groot als dat van Abraham’ zei een ander. ‘En zijn geduld evenaart dat van Job’ zei een derde.
De rabbijn was rusteloos. Toen de leerlingen vertrokken waren vroeg zijn vrouw hem of hij al die lofprijzingen had gehoord.
‘Ja’ zei de rabbijn. ’Waarom ben je dan zo kribbig?’ vroeg zijn vrouw.
‘Mijn nederigheid, zei de rabbijn verongelijkt, niemand heeft één woord gezegd over mijn nederigheid.’ (Uit: Het gebed van de kikker, door A. De Mello, Lannoo, Tielt, 1996, 93.)

Eenvoud is een moeilijke deugd. Zij die eenvoudig zijn, denken er meestal niet over na. Het heeft te maken met lichtvoetigheid en vrijheid. Je niet laten vangen in allerlei valkuilen. De valkuil van het verstand dat wil domineren en beheersen. De valkuil van het gevoel, het narcisme dat vooral met zichzelf bezig is. Onze oude rabbijn miste nederigheid waardoor zijn geroemde wijsheid en geduld waarschijnlijk nep waren. Ik heb altijd de idee gehad dat je bescheidenheid en eenvoud niet bewust kunt nastreven. Wie zich voorneemt om zo te zijn vervalt automatisch in huichelarij, omdat hij op een ongezonde manier met zichzelf bezig is. Eenvoud is een surplus dat iemand overvalt, die zich belangeloos in dienst stelt van iets groter.
Daarmee maak ik de sprong naar spiritualiteit. Want eenvoud is een mooie, menselijke deugd (aretè zoals de Grieken het noemde, is afgeleid van aristos of de mens op zijn best), maar het is de meest spirituele van alle. Ze is de basis van de Bergrede, ze roept om de onbezorgdheid van de vogels en de veldbloemen, ze maakt ons aandachtig voor wie door het leven is gekwetst en niemand meer heeft om op te bouwen. In de Middeleeuwse teksten wordt dikwijls de schoonheid van de roos in verband gebracht met eenvoud. Angelus Silesius schreef in Der Cherubinische Wandersmann onder nummer 289:

De roos is zonder waarom; zij bloeit omdat zij bloeit.
Zij let niet op zichzelf, vraagt niet of men haar ziet.
(1)

In het rijm zit een belangrijke tegenstelling. Eerst gaat het over een roos, die in eenvoud daar staat en bloeit en enkel maar schoonheid en geschenk is. Precies daarom is zij zo mooi in haar kwetsbare, kortstondige verschijning. Dit in schril contrast met de tweede versregel, die op indirecte wijze naar de mens verwijst. Mensen kijken naar zichzelf, willen gezien worden en zijn beducht om wat anderen over hen denken. IJdelheid is een tweede natuur geworden waardoor schoonheid wordt vernietigd en veel warmte en nabijheid verdwijnt.

Het evangelie van deze zondag geeft daarover een mooi voorbeeld. Het verhaal speelt zich af rond een feesttafel. Vorige zondag was de tekst geëindigd met de uitspraak: “Uit het oosten en het westen en uit het noorden en het zuiden zullen ze komen, en ze zullen aan tafel genodigd worden in het koninkrijk van God.” (Luc. 13,29) Vandaag keert de betekenis van de maaltijd terug als symbool voor het waarachtige leven. Jezus is uitgenodigd bij een vooraanstaande farizeeër. Blijkbaar is heel de high society van het dorp ook uitgenodigd en is de rangorde van rustbedden strikt vastgelegd. Als Jezus dit merkt geeft Hij de raad om op een feestelijke samenkomst helemaal onderaan te gaan liggen om niet met blozende kaken te moeten meemaken dat je in rang moet afzakken. Het is een alledaagse wijsheid waardoor je niet vlug in verlegenheid geraakt.

Maar het gaat Jezus om de komst van het rijk van God. Vandaar dat Hij een tweede raad toevoegt. “Als je een feestmaal geeft, nodig dan niet je vrienden en familie uit, maar armen, kreupelen en blinden, die je nooit iets kunnen teruggeven.” Dan pas bereik je echte bescheidenheid. Slechts door je belangeloos in dienst te stellen van iets of iemand wordt je bescheiden.
In het Latijn spreekt men over humilitas. Daarin zit het woord humus of aarde. Wanneer Mozes of Elia God nabij weten buigen ze in eerbied naar de aarde. Toen de drie vreemdelingen bij Abraham op bezoek kwamen, boog hij voor hen. En het voorbeeld van Jezus zelf was nog het meest sprekend toen Hij tijdens de laatste samenkomst zijn kleed opschortte en neerboog om de voeten van zijn leerlingen te wassen. Bescheidenheid is een onverdiende toegift voor wie ter aarde buigt. Dat bedoelde Paulus ook in zijn hymne over Jezus: Hij heeft zichzelf ontledigd en nam het bestaan van een slaaf aan.

Mensen die veel hebben geleden of in hun leven door een enge tunnel zijn moeten kruipen, zijn dikwijls meer bescheiden, meer begripvol dan anderen. Alsof ze door ervaring gelouterd bedachtzamer worden, meer ruimte laten om dingen te laten gebeuren. Je ontdekt deze kwaliteit ook bij wie zich jaren in dienst stellen om armen, kreupelen en verblinden te verzamelen en zo in de praktijk het koninkrijk van God nabij halen.
“De vrucht van de Geest is liefde, vreugde en vrede, geduld, vriendelijkheid en goedheid” schrijft Paulus (Galaten 5, 22).
Laten wij bidden dat die Geest zich ook van ons zou mogen meester maken.

Dankgebed 150: “Die naar menselijke gewoonte”
Na de communie 581: “Zoals ik zelf gezonden ben”
Psalm 131 – een pelgrimspsalm

Heer, niet trots is mijn hart,
Niet hoogmoedig mijn blik,
Ik zoek niet wat te groot is
Voor mij te hoog gegrepen.

Neen, ik ben stil geworden,
Ik heb mijn ziel tot rust gebracht.
Als een kind op de arm van zijn moeder,
Als een kind is mijn ziel in mij.

Israël, hoop op de Ene,
Van nu tot in eeuwigheid.

(1) “Die Ros’ist ohn warumb / sie blühet weil sie blüht /
Sie achtt nicht jhrer selbst / fragt nicht ob man sie sihet.”
ANGELUS SILESIUS, Cherubinischer Wandersmann kritische Ausgabe, P. Reclam,
Stuttgart, 1984, p, 69

 


------