------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




23 oktober: 30e zondag

        Twee mensen gingen naar de tempel (Lc 18, 9-14)

Marcel Braekers

Intredezang 568: “Geen ander brood dan dat door onze handen gaat”

Begroeting

Deze week speelde zich in een bepaalde Vlaamse (kwaliteits)krant een scenario af dat stilaan vertrouwd is geraakt. Etienne Vermeersch heeft een nieuw boek geschreven met als titel Over God, en dat verdient alle aandacht. Ik heb het boek niet gelezen en kan er niets over zeggen, maar ik las wel de intelligente bedenkingen die Ignaas Devisch gaf en ga daarop verder.
Waarom zo vraagt Vermeersch zich verwonderd af blijven mensen toch in God geloven? Je kan Hem niet bewijzen, je kan zelfs geen definitie van Hem geven. Vermeersch heeft met grote verbetenheid zich voorgenomen de dwaasheid van geloven aan te tonen, omdat het om een gevaarlijke illusie gaat. Terecht vraagt Devisch zich af vanwaar die missionaire ijver terwijl Vermeersch en ook anderen toch ook sterk geloven in de kracht en waarde van rationaliteit en erop vertrouwen dat het uiteindelijk met de mens wel goed komt. Moet men zich niet veeleer afvragen wat het betekent ‘te leven in een wereld die uit zichzelf geen zin heeft’ merkt Devisch op. Nauwelijks had hij zijn bedenkingen geformuleerd of we konden de volgende dag een wederwoord lezen van Maarten Boudry, een filosoof uit dezelfde stal. Terug met de klassieke dooddoener: hoe kan je geloven in een algoede en alwetende God? En ‘wat als je alles wat in dat boek als waar opvat en elk moreel gebod als geldig?’ zo schrijft hij letterlijk.
Elke keer valt mij op hoeveel beter dit soort mensen weten wie God is, hoe je de Bijbel dient te lezen en hoe je je moreel moet gedragen. Eerst poneert men de meest traditionalistische theorie of ideologie om vervolgens die af te schieten.

Ik zocht in mijn Bijbel naar de tekst van de eerste lezing en stootte toevallig op de tekst in het boek Jesus Sirach over goede en slechte vrouwen. De tekst lijkt op een pamflet van IS en ik zou beschaamd zijn om hem hier voor te lezen. En toch staat die in de Bijbel. Het is een flauw excuus te zeggen dat het een tekst is die geschreven is door een patriarchale man. Geen sterveling, gelovige noch ongelovige, die gelooft in de geïnspireerdheid door de heilige Geest. En toch staat het daar.

Er is iets vreemd aan de hand. Waarom is een echt gesprek tussen bv. Vermeersch en een hedendaagse, open theoloog niet mogelijk? Waarom hebben deze atheïsten toch zo’n grote behoefte om gelovigen in de hoek van de zielige, domme, agressieve meelopers te plaatsen? Hebben ze dit nodig om zich te profileren en vanwaar die gedreven missionaire houding? Het begint allemaal met die zelfverzekerde hooghartige en betweterige houding van twee kanten, ook vanwege de kerk. Wat hebben we daar aan? Het doet me denken aan het verhaal in het evangelie van deze zondag over twee mensen die naar de tempel gaan om te bidden.

Smeekzang 110: “Bidden wij tot de levende God”

Gebed

Gij die tegen alle schijnbaar noodlot in ons vasthoudt,
Gij die vreugde schept in mensen,
Gij die het woord tot ons gesproken hebt
Dat onze ziel vervult;
Laat ons niet leeg en verloren
En zonder uitzicht, doe ons open gaan
Voor het visioen van vrede
Dat sinds mensenheugenis ons roept.
Gij Oneindige, Onnoembare, die wij God noemen.
Wees hier aanwezig.

Inleiding op de lezingen

Wat is geloven? Over welke God spreken we als we eerlijk willen zijn? En hoe is het om Hem te ontmoeten? Als eerste lezing koos ik een fragment uit een wondermooi boek dat door een Amerikaanse dichter Christian Wiman werd geschreven Mijn heldere afgrond. Overpeinzingen van een moderne gelovige.
Onschuldig blijven betekent: de plek in je hart bewaren waar je ooit een stil stemmetje hoorde dat niet je naam zei maar veeleer je natuur; je hoorde hoe je opnieuw en voor altijd woordeloos maar lucide, ja zou kunnen zeggen, zonder triomf maar absoluut. Je moet deze plek beschermen opdat hij jou kan beschermen. Je moet hem bij je dragen, dwars door om het even welk element waar je je te comfortabel in voelt: de verleidelijke zekerheid en de kant-en-klare minachting van het secularisme, de mierenhoopachtige zekerheden van kerken, de mentale spinsels van de theologie, de veilige, professionele haven van de bezieling die een literair leven kan worden. Iets moet bewaard blijven in jou, woordeloos, zelfs als je je diepste geloof, twijfel, angst, dromen verwoordt... Mijn heldere afgrond, p. 73)


Tussenzang 765 (psalm 65) “Stilte nu”
Lucas 18, 9-14

Homilie


Twee mensen gingen naar de kerk. De eerste, een kleine, mollige man met strak achteruit gekamd haar en een boze blik in zijn ogen. Hij ging voor het altaar staan en riep:

‘Jij bestaat niet God. Je hebt eeuwen gediend om mensen klein te houden en je aanhangers hebben zich flink daarvoor laten vergoeden. Één van uw grote heiligen, mother Theresa, is de grootste crimineel van de vorige eeuw. Hoe kan men beweren dat je almachtig bent als de wereld vol ellende is? Wat betekent die alwetendheid van Jou, waar heb je gestudeerd, kan je één diploma voorleggen? En dan die Bijbel, dat woord van eeuwige waarheid, die staat vol leugens, geweld en allerlei perverse gedachten. Is dat de tekst die vanuit de hemel op aarde is gevallen en de eeuwige waarheid bevat? Mocht je bestaan zou ik zeggen: rot op, laat ons met rust, wij hebben een geweldig verstand en een gevormd geweten waardoor we rationeel en gelukkig dit leven zullen organiseren. Kijk maar, het is ons al flink wat gelukt.’

En boos draaide de man zich om, vergat te knielen en een kruisteken te maken en verliet de kerk. Achteraan stond een wat gekromde man in een lange witte pij. Hij keek niet omhoog, maar bleef gebogen in zichzelf en hij zuchtte:

‘Ach God, wil mij van God bevrijden. Ik zoek naar U, maar alles wat we zeggen is stukwerk. Alles wat we zijn is uit zichzelf niets als het niet gedragen wordt door uw Grond. Maar, zo voegde hij zuchtend eraan toe, Uw grond is een Ongrond die ons steeds ontsnapt. Wie kan dat begrijpen? Woorden schieten tekort en elke redelijke uitleg lost op in niet meer weten. Ik kan alleen nog zwijgen en zwijgend luisteren in de hoop dat je mij in mijn diepste zelf zult raken. Ik vond je hier, maar ook op straat en in de pub, en nog meer in die armenwijk dicht bij het water waar mensen sterven aan de pest en het leven geen knip voor de neus waard is. En toch heb ik je daar gevonden, zo groot en zo sterk als hier.’

En na een korte stilte en een zwijgende buiging verliet de man de kerk.

Wat dunkt u, wie van de twee ging gerechtvaardigd naar huis, vroeg Jezus? Die eerste natuurlijk, want hij hoeft maar te zuchten en de media staan aan zijn deur. Men slurpt zijn woorden als de nieuwe heilsboodschap, de grote bevrijding. Zo sprak Jezus en alle omstaanders waren met verstomming geslagen.

We leven in een vreemde tijd en in een vreemd land. Het is bon ton geworden om te zeggen dat je wel christelijk werd opgevoed, maar dat je die bijgelovige ideologie al lang achter je hebt gelaten. Soms raakt men nog ontroerd door zijn oude vader of moeder die in hun bejaarde breekbaarheid een ‘Onze Vader’ of ‘Wees gegroet’ blijven prevelen tot in hun dood. Dat geeft wat nostalgie zoals men ook heimwee heeft naar de tijd van Sinterklaas. Vreemd is hoe men eerst een karikatuur van dat geloof maakt om vervolgens met veel overtuiging te tonen hoe volwassen en weldenkend men wel is om dat restje uit zijn kindertijd buiten te kieperen. Vreemd voor mij is hoe vermoedelijk weldenkende mensen met grote stelligheid kunnen beweren dat de hemel is gesloten, dat boven ons verstand geen laatste verklaring of uitweg mogelijk is. Vanwaar die zekerheid?

Wie van de gelovigen heeft ooit geloofd dat de Bijbel Gods woord is waarbij elke zin, elke tekst een goddelijke openbaring bevat? Lezen is interpreteren en zoeken om tot begrijpen te komen. Geloof en verstand zijn niet elkaars vijanden, integendeel. Geloven is steeds op zoek naar verheldering en ons verstand wint aan diepte en originaliteit als het zich in vraag durft laten stellen door iets van buiten dat aan die rationaliteit wordt aangereikt. Wie gelooft in een God die als een almachtige alles en iedereen naar zijn hand kan zetten? De roep om gerechtigheid is een universele roep voor ieder redelijke mens. Akkoord, maar is het zo gek te zeggen dat we daarbij geloven in een God die zei: ‘Ik ben die zal zijn, ik heb het geschrei van mijn volk gehoord’ waardoor die roep nog aan kracht wint? En is het zo kinderachtig om te zeggen dat als ik dood zal gaan, ik hoop of erop vertrouw gedragen te worden door een Oneindige, Liefdevolle Grond, ook al kan ik mij daarbij niets voorstellen?

Maar geef toe: we leven in een vreemde tijd waarin veel wordt verdraaid, waar slogans harder klinken dan het zwakke denken, grijpbare zekerheden het halen op een zoekend en tastend verwijlen. Steeds weer zie je twee mensen naar de tempel gaan die helaas weinig met elkaar te maken hebben en een gesprek ontwijken. Maar zou onze tijd er niet veel bij winnen mocht een echte dialoog op gang komen waarbij men van elkaar kan leren en zich via de ander kan verdiepen zonder dat de verschillen moeten worden opgeheven?

Groot dankgebed
Lied na de communie 553: “Gij die geroepen hebt ‘licht’”

Slot


Deze week moest ik in Brussel in de Begijnhofkerk gaan spreken over Eckhart. Een zoveelste inleiding. Maar daar aangekomen zag en voelde ik die buurt van mensen die wanhopig zoeken naar geborgenheid, naar een huis en een thuis. En ik zag de vrijwilligers die zich daarvoor inzetten. En ik voelde mijn stem stokken, verloor de weg in mijn papieren. Ik kon alleen een beetje stamelen en zeggen, wat Eckhart zegt: Ik bid God dat Hij mij van God komt bevrijden. Welke God loopt daar in de weg? En zoals de Godheid in het diepst van onszelf zich wil uitgieten, zo moeten wij uitstromen naar elkaar, onbegrensd, onbesuisd. Toen las ik enkele dagen later in een mooi boek van Oosterhuis deze troostrijke woorden:

Ik was gevraagd voor een lezing in Brugge, spinweb van reien onder zeeblauwe hemel waar over het Minnewater zwijgende witte zwanen (...), en ik wist niet wie mij hadden gevraagd, ik had de uitnodiging niet goed gelezen. Toen de dag gekomen was dat ik die avond daar zijn moest, zocht ik wat volgeschreven vellen bijeen en ging, en kwam aan: het was een kerk. Ik zag wie daar gezeten waren: twee, drie bekenden, tweehonderd onbekenden ongeveer, van wie enkelen naar me lachten, anderen knikten mij vriendelijk toe, als waren wij familie.
Het zou gaan over God. Wie God? vroeg ik mij luidkeels af en graaide in de vellen — en onderdrukte mijn panisch verlangen van de ene op de andere seconde te zwijgen en weg te lopen, zo waardig mogelijk.
God zoals hij in de bijbel sprekend ten tonele wordt gevoerd, zei ik, en ik citeerde: 'Gezien gezien heb ik, gehoord gehoord, het kermen van weerloze kinderen, afgedaald ben Ik, Ik stuur jou..'
En het geschiedde dat ik dacht en dat het was alsof die afgedaalde, mensensturende, mij aanraakte in de woorden die ik sprak, mij beetpakte en vasthield, zoals ik, toen zij voor het eerst probeerden te staan, mijn kinderen vasthield.
En ik kon niet meer zwijgen en wilde niet, en wist van ophouden niet, en stortte mijn hart uit, voor het aangezicht van heel die familie; stond aan hun lippen, knielde in hun armen — en in ons stonden op grote menigten onbekenden bekenden van eeuwen her en wij zongen: waar vriendschap is en mededogen, daar is God.  (H. Oosterhuis, Vriend voor het leven, p. 306-307)


------