------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




13 november: 33e zondag

        De verschrikkingen van de eindtijd (Lc 21, 5-19)

Marcel Braekers

Openingszang 196: “Zegening”

Gebed

Waar nog uw schepping zucht en wacht
Tot Gij voltooit wat Gij begonnen zijt,
Geef dat wij leven nu al met ons hart bij U.

Beziel ons met het visioen:
Hemel en aarde nieuw, een thuis alom voor wie zoeken
En brood genoeg voor wie nog hongeren.

Beziel ons, dat wij wachters zijn
Van heel uw goede schepping,
Waakzaam, bereid de tekenen te kennen.

Wij openen ons hart voor U
Opdat uw Geest kan dalen en worden
Tot onze eigen adem.              S. de Vries, Bij gelegenheid I, p. 191

Begroeting

Het einde van het kerkelijke jaar komt snel dichterbij. We hebben reeds de doden herdacht, maar nog blijft de Kerk ons via teksten herinneren aan de vergankelijkheid van het leven. Zo dadelijk horen we een stukje uit het evangelie van Lucas over de vernietiging van de tempel. Lucas legt Jezus woorden in de mond over iets dat 40 jaar na zijn dood zal plaats hebben.

Ik koos als eerste lezing een fragment van wat Flavius Josephus schreef over de verwoesting van de stad. We schrijven het jaar 70.”Vanuit zijn verblijfplaats in het Romeinse legerkamp ziet Flavius Josephus dat de Olijfberg – eens zo rijk aan olijfbomen – een trieste en troosteloze heuvel is geworden”. Als je de tekst hoort denk je dat het over Aleppo of Mosul gaat, maar de tekst is 2000 jaar oud.

Eerste lezing: uit Flavius Josephus

Het gehele gebied is met de grond gelijk gemaakt… Begin augustus wordt Jeruzalem eindelijk ingenomen na bloedige verliezen aan beide zijden. De soldaten dringen de stad binnen en de strijd om het tempelcomplex wordt ingezet. Op 19 augustus slingert één van de legioensoldaten een brandende fakkel in de vertrekken rondom het Heilige der heiligen, die onmiddellijk vlam vatten. …Als brandende fakkels rennen enkele priesters uit het heilige. Soldaten banen zich een weg over duizenden lijken. ‘De tempel brandt. De tempel brandt gillen enkele Levieten. De Joden slagen er niet in de brand te blussen. Na enige tijd is de eens zo schitterende tempel van Herodes een zwartgeblakerde puinhoop. Slechts de gouden kandelaren en de tafel der toonbroden kunnen uit de vuurzee gered worden. Plunderend trekken de soldaten door de nauwe straatjes van Jeruzalem. Vrouwen worden verkracht en jonge meisjes als slavin meegenomen. Via de platte daken vluchten de bewoners de stad uit. Ook op het platteland zijn de Joden niet veilig en weldra vullen onafzienbare rijen vluchtelingen de smalle wegen om in de bergen een veilig onderkomen te vinden. Titus geeft opdracht de gehele stad met de grond gelijk te maken. Slechts een gedeelte van de westelijke muur, drie torens van het paleis van Herodes en een aantal huizen in het zuidwesten van de stad worden gespaard… Alleen de vesting Massada bij de dode Zee is nog in Joodse handen. Jeruzalem is verwoest, de tempeldiensten zijn ten einde en het joodse volk is verbijsterd.
(Cfr Bijbelseplaatsen.nl)

Lied 416: “Laat iemand hen dragen”

Evangelie Lucas 21,5-19

Homilie


Wat Flavius Josefus niet meer vermeld is dat de Romeinse soldaten honderden krijgsgevangenen meevoerden naar Rome waar ze moesten meelopen in de triomfstoet vooraleer ze werden afgemaakt of voor de wilde dieren geworpen. Onwillekeurig moet je dan denken aan de wreedheden die ook vandaag worden voltrokken. Ik moet dan denken aan de verzuchting in de psalm: "Ach wat is de mens dat Gij aan hem denkt, het mensenkind dat het U ter harte gaat".
Te midden van al die chaos en wreedheid legt Lucas Jezus twee uitspraken in de mond die bij mij zijn blijven hangen. Ik zal jullie woorden van wijsheid schenken die door geen van je tegenstanders kunnen worden weerstaan of weersproken. En nog: Red je leven door standvastigheid.

Toen Lucas deze woorden schreef wist hij goed welke verschrikkingen hadden plaats gevonden. Niet alleen Jeruzalem was verwoest, heel het land was door elkaar geschud. De achtergebleven groep van Joden (meestal de ouderen, de kreupelen en de kinderen) trachtte zich te reorganiseren en een nieuw fundament voor hun geloof op te bouwen nu de tempel en zijn eredienst waren weggevallen. Vanuit een verlangen naar zuiverheid en misschien ook door diep schuldgevoel gedreven (was dat alles weer niet een straf?) keerde men zich ook tegen de christenen, die nu op hun beurt werden vervolgd. Dat is de context waarin Lucas deze uitspraak in de mond van Jezus legt: ‘Red je leven door standvastigheid.’

Het Griekse woord dat de Bijbel gebruikt (hupomonè) was reeds bekend bij de stoïcijnen. Het betekende voor hen ‘moedig standhouden’, ‘niet wijken voor overmacht’, ‘de pijn verbijten als je gewond bent’. De klemtoon ligt op de mens zelf en het hebben van een sterke persoonlijkheid. Allerlei zelfhulpboeken of cursussen in mentale weerbaarheid verwijzen op vandaag naar deze stoïcijnse houding. Dat roept dan weer een tegenreactie op van psychologen die zeggen: lees een goed boek, besteed aandacht aan vrienden en je gezin en gooi die coaches buiten. En dan?
De Bijbel gebruikt ook dit woord maar geeft er een totaal andere betekenis aan. Overeind blijven, kracht behouden hangt niet van jezelf af, maar van God. Het enige wat een mens rest in die verschrikking is de hoop dat God geborgenheid en veiligheid zal geven. Hupomonè of standvastigheid betekent dan eerder: ‘verwachtend uitzien’, ‘geduldig wachten in standvastig vertrouwen op God’.
In psalm 27 staat:

Wie zou ik zijn als ik er niet op had vertrouwd,
De goedheid van de Heer te genieten in dit land van de levenden?
Wacht in vertrouwen op de Heer met een dapper, standvastig gemoed;
Wacht in vertrouwen op de Heer.

Ik durf de woorden nauwelijks uitspreken. Hoe kan je geduldig wachten als de wereld rond je instort, als je vrouw of je kind wordt verkracht of vermoord? Maakt de Bijbel daarmee niet de mens monddood en vervalt men niet, zoals zo vaak in de geschiedenis gebeurde, in een slavenmoraal die aan geweldenaars alle ruimte geeft? Als ik het Bijbelse woord ‘standvastigheid’ goed begrijp wordt daarin geen tegenstelling gemaakt tussen op God vertrouwen en hier en nu handelen. Op God zijn vertrouwen stellen betekent niet ‘de handen in de schootleggen en maar wachten in passiviteit’. Men heeft van God een deus ex machina gemaakt, een soort tovenaar die in één handomdraai een mensenleven of een situatie kan doen keren. Wie dat gelooft gaat natuurlijk alleen maar afwachten, want God zal het doen.

Bijbelse standvastigheid betekent dat men bij alles wat gebeurt een besef bewaart dat er iets of iemand is die altijd aan de situatie ontsnapt. Wat er ook mag gebeuren, er is een God die anders is dan alles wat met ons gebeurt, een God die daar altijd als een soort reddingsboei met ons mee dobbert. Het gaat dan niet alleen over mensen in oorlogsverschrikking, maar over ons allen. Hoe blijf je overeind in wat met je gebeurt? Zou het kunnen dat net dit Godsvertrouwen nieuwe kracht geeft om op je eigen krachten verder te gaan, om te handelen en de situatie te keren? Standvastigheid, vertrouwen, mededogen met de lijdenden en inzet spreken elkaar niet tegen, integendeel, ze maken mensen sterk en weerbaar, maar anders dan onze tijd meestal propageert.

Groot dankgebed 164: “Gij die de stomgeslagen mond verstaat”
Na de communie 415: “Laat niet verloren gaan”


------