------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




27 november: 1e zondag van de Advent

      Geef kracht aan trillende handen,
maak knikkende knieën sterk Jesaja 35, 1-10

Marcel Braekers

Openingszang 202: “Rorate Caeli", 1-3

Begroeting

Vandaag begint de Advent en daarmee ook het nieuwe kerkelijke jaar. Advent is afgeleid van ‘adventus’, ‘advenire’ of naderen. Advent is een tijd van naderen of nabij komen: wij die door extra aandacht en de juiste houding tot God willen naderen, zoals omgekeerd Hij ons nabij wil komen en zich wil geven, want dat is zijn diepste wezenheid. De twee zijn in elkaar verstrengeld. Dit naderen kan je intensifiëren door in stilte te wachten en door je leeg en beschikbaar te maken of door je te laten raken door de vragen en noden om je heen.

In de werkgroep Liturgie lazen we in de voorbije tijd een stuk uit het boek De kunst van de stilte van Charles Vergeer, omdat we ons willen bezinnen over de plaats die stilte krijgt in de liturgie en in ons dagelijks leven. Stilte, zo zegt Vergeer, is veel meer dan afwezigheid van geluid. Er is Stilte waarin voorbij woorden aan alles ruimte wordt gegeven om zich te tonen. De dingen, de natuur en de mensen kunnen tot spreken komen, anders dan in hun alledaagsheid. Het is een stilte waarin doorheen de werkelijkheid iets van het Oneindige zich aandient. Dat is anders dan we met woorden, liederen en symbolen doen, die op een andere manier dat oneindige oproepen.
Daarom is het nodig naast de wekelijkse viering ook aan huisliturgie te doen: thuis een moment van stilte zoeken en bij kaarslicht zwijgend te verwijlen of een klein gebed te zeggen dat meer zwijgt dan het zegt, opdat zo stilte zich van ons meester maakt. Straks wordt u een gebedskaart voor de Advent aangeboden. Ik heb die zo opgevat dat er elke keer een stukje ter overweging staat tezamen met een gebed.

In de liturgie keren vaste symbolen terug: de paarse kleur van de stola, de adventskrans met de vier lichtjes, de woorden van de profeten die willen bemoedigen en hoop geven. Iemand zal komen, een Messias zegt Jesaja, die knikkende knieën en trillende handen zal sterk maken. Plastische beelden om het nieuwe en bemoedigende te verwoorden.

Daarom wil ik nog even terugkeren naar het ‘Rorate’: de mooiste strofe is de laatste. ‘Consolamini’, twee keer gezongen opdat je het nooit zou vergeten. ‘Wees getroost, mijn volk, wees getroost, want weldra komt uw redding. Ik, uw God, zal u redden, want Ik ben uw verlosser.’ Of zoals in de lezing van deze zondag staat ‘Geef kracht aan trillende handen, maak knikkende knieën sterk.’ Je moet dit ‘consolamini’ zingen, opdat het zou gebeuren. Je moet de weemoed en de verwachting toelaten om anders naar het leven te kijken. Kom, laten we daarom vanuit ons diepste zelf en in diepe ingetogenheid die laatste strofe van 202 zingen.

Lied 202: “Rorate Caeli”,4

Gebed

Onze toekomst
Hebt Gij een gezicht gegeven
En onszelf een nieuwe naam.
Naar Christus mogen wij heten,
Hij is ons de deur naar morgen.
Dat wij die met liefde openen
Voor elkaar, voor onze kinderen.

Geef ons het vertrouwen
Op uw liefde te koersen,
Wie na ons komen voor te gaan,
Verankerd in het geloof
Van uw lieve Zoon,
Bezield door de hoop
Die ook Hem gaande hield.

Dan zult Gij ons niet ontbreken
Ook als de weg is opgebroken,
Ook als de adem stokt. (S. de Vries)

Aansteken van adventskaars en lied 891,1-2 "Magnificat" als leidmotief in de Advent

Inleiding op de lezing
We moeten opnieuw de Bijbel leren lezen, schreef Willem Barnard (in: Stille Omgang). Leren hoe in de teksten van het Oude Verbond impliciet reeds naar Jezus wordt verwezen. En ook omgekeerd: hoe in het leven van Jezus, in zijn optreden en spreken, iemand als Jesaja weer tot leven komt. Dat geeft een onverwachte diepte aan de twee. Barnard verwijst daarbij naar het Brevier of Getijdengebed en de visie die de kerkvaders daarover hadden. Wij daarentegen, zegt hij, hebben Jesaja ‘ontkerstend’ en Jezus ‘verjoodst’. Vanuit deze verfrissende visie wil ik de teksten van Jesaja opnieuw laten beluisteren en hem leggen naast het evangelie over de eindtijd, de droom van een Messiaanse tijd.

Jesaja 35,1-10
Lied 210: “De nacht loopt ten einde”
Mattheüs 24, 37-44

Homilie

Toen we met het groepje dat in deze Advent zal voorgaan samenzaten, kwam als thema naar voor: de droom als verbeelding van het onverwachte. Welke dromen hebben we voor onszelf, voor onze kinderen en kleinkinderen, voor deze gemeenschap en voor de wereld? Kunnen de dromen van anderen ons daarbij inspireren? Waarvan droomden de eerste christenen, hoe keken zij naar de toekomst? Klassiek werd ons geleerd dat de eerste christenen verwachtten dat het einde van de wereld snel zou komen. Er waren zelfs groepen die geen poot meer uitstaken want het einde stond toch voor de deur (‘Blijf niet naar de hemel staren maar keer terug naar Jeruzalem en naar de dagelijkse dingen’ schrijft Lucas bij het Hemelvaartverhaal). Het meest indruk maakt daarbij de spectaculaire beelden van vuur, geweld, instorten van het zonnestelsel, enz. Vanaf de Oudheid tot ver in de twintigste eeuw heeft het kunstenaars en donderpredikanten geïnspireerd. Meer en meer begin ik te twijfelen of de eerste christenen dit beleefden zoals wordt voorgesteld. Ik ben akkoord dat die eerste christenen geloofden dat de eindtijd zou aanbreken, maar hoe ze die periode invulden is niet zo duidelijk.

Iets daarvan hoorden we in het evangelie van vandaag. Het zal zijn als in de tijd van Noach, zegt Jezus, mensen waren alleen maar bezig met eten en drinken en huwen, terwijl een grote ramp stond te gebeuren. Hoe moet ik dit begrijpen: dat heel de wereld door een grote ramp wordt getroffen of dat sommigen alleen maar geweld en chaos moeten ondergaan, terwijl anderen gewoon verder gaan met eten en drinken? Het is niet moeilijk om die tweede interpretatie door te trekken naar vandaag: een deel van de wereldbevolking is alleen maar bezig met de alledaagse dingen, terwijl een ander deel door de vreselijkste oorlogen en rampen wordt getroffen. Onvoorstelbaar hoe die eersten alleen maar toekijken, voortgaan met eten en drinken, terwijl dat alles gebeurt. Wat was de droom van de eerste christenen? Hoe stelden zij zich de eindtijd voor?

Ze geloofden dat de ‘Mensenzoon’ zou terugkeren, en daarmee bedoelden ze ‘de verrezen Heer’, als een soort van rechter. Over die terugkeer was er een discussie ontstaan tussen de christenen en de Joodse leiders die na de vernietiging van de tempel en het land alles opnieuw trachtten te organiseren. ‘Waar blijft die mensenzoon van jullie’ was de honende vraag? Ook de evangelist Mattheüs zoekt naar een antwoord, maar wat hij zegt is niet duidelijk. Komt op het einde de verrezen Heer gezeten op een wolk zoals beschreven in de profetieën van Daniël nadat alle leven is vernietigd?
Of is die terugkeer van een heel andere orde, eerder in de lijn van wat de profeet Jesaja schreef: de Messias zal inderdaad komen, maar je herkent zijn komst hieraan: trillende handen krijgen kracht, knikkende knieën maakt Hij sterk. Blinden worden de ogen geopend en lammen zullen springen als herten. In de tweede brief van Petrus hoor je nog een echo van deze discussie. De schrijver besluit:

Vergeet niet dat er aan het einde van de tijd spotters zullen komen, die hun eigen begeerte volgen en smalend vragen: ‘Waar blijft hij nu? Hij had toch beloofd te komen? … Wij vertrouwen op Gods belofte en zien uit naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, waar gerechtigheid woont. (2 Petrus 3,13)

Hoe zal de eindtijd eruit zien, waarvan droomden die eerste christenen en wat zijn onze dromen? Advent is een tijd van naderen, van nabij komen. Goed en kwaad, licht en donker, hoop en wanhoop. Alles komt dichter bij elkaar, en dat maakt het niet gemakkelijker. Zullen we het uit onszelf wel redden of hebben we nood aan een Messias? Iemand die ons de richting wijst, en meer nog: ons kracht geeft om het onverhoopte te hopen, het onmogelijke te realiseren. Wat een droom toch.

Groot dankgebed van de Advent 160
Na de communie 219: “Wakend uitzien”
Gebed van wereldgroep


------