------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





2 september 2018: 22e zondag

       Worstelen met de psalmen (Psalm 139)

Jef Schoenaerts

Openingszang 765  ”Stilte nu” 

Begroeting

Vorige zondag was er veel commotie over de lezing uit de brief van Paulus aan de Efeziërs nl. over onderdanigheid van vrouwen aan hun man…    Opiniestukken in de media probeerden daarna vanuit gelovige hoek context en toelichting te geven. Zo scheef theologieprofessor Annemie Dillen dat teksten zoals die van vorige zondag onder bijbelkenners  “Texts of terror” worden genoemd.   Ze liet ook verstaan dat de meningen uiteenlopen over de manier waarop je met dergelijke patriarchale teksten moet omgaan.  Je kan ze gewoon schrappen uit de Bijbel of uit de liturgie waarbij ze wijst op verschillende gevaren.   Eén gevaar is bv. dat schrappen een eindeloos proces is want na ambetante passages over ongelijkheid tussen man en vrouw volgen er teksten over geweld, over slavernij en ga zo maar door: een doos van Pandora.   De auteur is voorstander van het behoud van de teksten, maar mét uitleg, reflectie, duiding.  En ze houdt een pleidooi om te “worstelen” met die weerbarstige Bijbelse teksten”.

Worstelen met weerbarstige teksten: het is ons in Filosofenfontein niet onbekend.  Voorgangers het doen het wel eens met de voorgeschreven lezingen van de zondag.  Maar ook velen onder jullie komen soms in conflict met teksten in onze liturgie.  Twee voorbeelden….
-   Het lied “Oergebaar”  bij de offerande vervangt in onze kapel “Moge de heer het offer uit uw handen aannemen”…   Het spreken over “offer” kregen we nauwelijks nog over onze lippen.
-   In enkele tafelgebeden lezen we  “Dit is mijn bloed dat voor u wordt vergoten tot vergeving van de zonden”.  Weerstand verzekerd  bij een deel van de kapelgangers. 

Reeds lang vòòr de commotie van deze week had ik voor deze viering de thematiek voorzien  van …  de psalmen.   De psalmen, kernteksten uit onze Bijbel laten zich – zacht uitgedrukt – niet makkelijk lezen en nog minder makkelijk bidden.   Ze zijn weerbarstig. Wat doen we er dan mee?  Ze wegknippen uit onze liturgie en dus uit onze geloofstraditie?  Ze aanpassen aan de moderne tijden?   En welke gevòlgen heeft onze keuze tussen weglaten of aanpassen?
Ik zal in deze viering meer vragen òproepen dan beantwoorden.  De antwoorden op deze vragen dringen immers door tot in het hart van wat wij als gelovigen zeggen, zingen, bidden.  Antwoorden zullen we daarom als gemeenschap moeten zoeken en vinden. En misschien zullen we ook moeten aanvaarden dat er vragen blijven – of nieuwe opduiken – waar we geen antwoord op vinden. Die spanning uithouden brengt ons misschien op termijn tot verdiept geloof.

Laten we het eerst stil maken in en rondom ons en onze god bidden om erbarmen. (lied 139)


Lied 139: “Wees Gij het woord, Gij de stilte”

Openingsgebed  “Hoor mij…”  uit Huub Oosterhuis “150 psalmen vrij” – psalm 4


Homilie deel 1

Een aantal psalmen zijn “texts of terror”, weerbarstige teksten.    Daarom laat men een aantal psalmen gewoon weg in de liturgie of als ze gebruikt worden, zijn ze vaak ingekort of in hedendaags Nederlands verwoord.  Eigenlijk zijn dat een soort verdwijntrucs.
Die oplossingen lijken op het eerste gezicht makkelijk en onschuldig maar ze zijn het niet.  Integendeel: ze roepen nogal wat vragen op. Ik geef er enkele.
-   Loop je bij het knippen in of weglaten van teksten niet het risico dat je fundamentele inzichten over god en mens, over geloof aan de kant schuift?
-  Wordt je keuze niet bepaald door wat jijzelf, jouw/deze (kapel)gemeenschap, jouw generatie,… toevallig weerbarstig vindt en schep je zo niet een geloofsboek naar eigen maat en inzicht?
-   En heel specifiek bij de psalmen omdat ze eigenlijk gebeden zijn, duikt de kernvraag op: zijn ze bidbaar?  Anders gezegd: Kunnen wij ze vandaag in de mond nemen in ons gebed?

Makkelijke vragen zijn het niet, makkelijke antwoorden zijn er dus ook niet.
Ik wil vandaag proberen om aan de hand van één psalm - psalm 139 - de vragen wat concreter en scherper te stellen.  We kennen de tekst ervan want we zingen hem vaak onder het nummer 839.    Of juister gezegd: we zingen vaak een deel ervan in 839.  Oosterhuis heeft namelijk slechts een deel van de psalm in zijn lied opgenomen.  Een ander deel – het meest weerbarstige stuk, wat had je gedacht?...- is weggelaten.

Als lezing nemen we vandaag de Bijbelse tekst van psalm 139 zoals hij is vertaald door Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde.  
Aansluitend bij de lezing zingen we acclamatie 134

Lezing: psalm 139.

Psalm 139

1 Heer, Gij doorgrondt en Gij kent mij,
2 Gij weet van mijn zitten, mijn òpstaan,
   Gij verstaat mijn gedachten van verre;
3 mijn op weg zijn keurt Ge, mijn rusten,
   en al mijn wegen zijn U vertrouwd.
4 Want er komt geen woord op mijn tong,
   of zie, Heer, Gij kent het volkomen.
5 Achter mij zijt Gij, vòòr mij, rondom mij:
   Gij hebt uw hand op mij gelegd.
6 Dit te vatten – het is mij te wonderbaar
   te verheven – ik reik er niet toe.
              
7 Waar zou uw geest ik ontkomen?
                  Waar zou ik uw aanschijn ontgaan?
               8 Klom ik op tot de hemel – Gij waart er,
                  lag ik neer bij de doden – daar staat Gij.
               9 sloeg ik dageraadsvleugelen uit,
                 streek ik neer aan de uiterste zeekust,
               10 ook daar zou uw hand mij geleiden,
                    hield mij uw rechterhand vast.
               11 Sprak ik: “Mij mag het duister omsluiten,
                    het licht worde nacht om mij heen” –
               12 voor U heerst in het duister geen duister:
                  
Lichtend is de nacht als de dag, de duisternis is gelijk licht.
13 Gij zijt die mijn kern hebt gevormd,
    die mij weefde in de schoot mijner moeder,
14 en ik loof U in het besef  dat ik eerbiedwekkend van maaksel
     een  wonder is wat Gij schiep.  Mijn wezen kent Gij volkomen.
15 Mijn oorsprong was U niet verholen
     toen ik in het verborgene gevormd werd, als in diepten der aarde ontworpen.
16 Uw oog zag mij, vormeloos nog:
     in uw boek waren alle geschreven de dagen dezer formering,
    toen er nog niet één daarvan was.
17 Te groots voor mij, God, uw gedachten,
     te machtig daarvan de som,
 18 zomin als woestijnzand te tellen.
     Was ik radeloos – nog was ik bij U.
              
19 Sla dan, God, de afvalligen neer:
                    -o had van hun moordzucht ik vrede! –
               20 zij blijven U tarten, arglistig,
                    noemen zich in hun waan uw bestrijders.
               21 Zou ik, Heer, uw haters niet haten,
                    niet met afschuw zien die U trotseren?
               22 ik haat hen, mijn haat is volstrekt:
                    tussen ons moet het vijandschap zijn.
23 Doorgrond mij, God, ken mijn hart,
     toets mij, weet mijn verborgen gedachten,
24 zie of niet mijn weg mij verkeerd leidt:
     Wijs de weg van de eeuwigheid mij.

(Vertaling: Ida Gerhardt en Marie van der Zeyde)

Acclamatie 134 “Laudate omnes gentes”


Homilie deel 2

Wellicht heb je stukken van de tekst of beelden herkend bij de lezing: “Gij hebt mij geweven in de schoot van mijn moeder” of  nog “doorgrond mij, toets mijn verborgen gedachten”.  Je zal ook opgemerkt hebben dat een bepaald stuk ons vreemd is nl. vers 19 tot 22.  En wellicht heb je de wenkbrauwen gefronst bij de weerbarstige taal daarin rond “haat”.  (Gelukkig heeft Oosterhuis dat haten niet opgenomen in het lied, denk je wellicht…)
Ik wil enkele bedenkingen maken bij twee elementen van vergelijking tussen  de Bijbelse psalmtekst en de liedtekst van Oosterhuis.  Hierbij maak ik gebruik van gedachten uit een boek over de psalmen van Bijbelwetenschapper André  Wénin  “Psaumes censurés”.

Eerste gedachte: Oosterhuis heeft in lied 839 de psalm gewijzigd in een vooral beschrijvende tekst waarbij hij focust op god die hij oproept als de Nabije.
De Bijbelse tekst focust echter niet zozeer op god maar op wat er met de bidder van de psalm gebeurt.    De bidder zelf verandert namelijk in de loop van de psalm. Bij Oosterhuis merk je die verandering slechts heel voorzichtig en bijna terloops: waar de bidder in de eerste regels beschrijvend god aan het werk ziet (“Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij…”) is de bidder op het einde zelf veel meer betrokken partij: hij doet appel op god: “Peil nu mijn hart, doorgrond mij…”.  Van observator wordt hij betrokken partij.
Als je grondtekst verder analyseert, merk je hoe de verandering van de biddende mens daarin een essentieel gegeven is.   Het beeld dat de biddende mens van god heeft, wijzigt in de loop van de tekst volkomen: god staat in het begin als concurrent van de mens, als bespieder en is in het tweede deel de beschermende hoeder.  We bekijken het even samen in de tekst.
Vers 1 tot 6 zijn ogenschijnlijk constaterend, beschrijvend maar toch hebben de woorden iets ambivalent in hun gevoelsgeladenheid.  De psalmist dreigt te stikken onder het alziend oog van god want wie wil compleet doorgrond worden, wie wil zijn intimiteit volledig openleggen? 
In vers 7 tot 12 geeft de psalmist volop uiting aan de dreiging die hij ervaart: hij wil vluchten uit het bereik en het oog van God, maar er is geen ontkomen aan.

Pal in het midden van de psalm ontstaat een kentering. Van het duister van de nacht (vers 12) dat niet in staat is de bidder ongezien te maken voor Gods speurend oog schakelt de psalm (in vers 13) over naar het duister van de moederschoot waarin de psalmist zich ooit bevond. Dat beeld van de moederschoot werkt als een trigger.  Daardoor slaat de ambivalente ervaring van god als onbehaaglijk alziende schepper om in een positieve  bevestiging.  Het verstikkend kennen uit het begin krijgt nu een positieve betekenis als gekend worden door een liefdevolle partner. In die liefdesrelatie verliés je geen identiteit maar ontvàng je ze net.  Op het einde van de psalm komt zelfs de vraag : Doorgrond mij!  Er ontstaat zelfs een proces van uitzuivering.  In zo’n relatie wil de mens groeien en zuiver staan tegenover de anderen en tegenover dé Ander.  Dáárom wil hij niéts van doen hebben met kwaad en breekt hij radicaal met wat hem van god afhoudt. 
We hebben de tekst van de psalm niet ingekort zoals Oosterhuis dat wel doet.   Net door hem integraal te lezen en te overwegen, komen we op het spoor van wat misschien typisch is voor bidden zelf nl. bidden verandert een mens.  Door die verandering in de biddende mens te achterhalen in psalm 139 ontdekken we ook iets over onszelf.  Tot zover de eerste gedachte.

In mijn tweede gedachte sta ik even stil bij het weerbarstige van het woord “haten” in de tekst.
In de Hebreeuwse grondtekst staat inderdaad het werkwoord ‘haten’. Maar, het Bijbelse ‘haten’ is niet wat wij onder ‘haten’ verstaan en dus is een ‘letterlijke’ vertaling misleidend. Voor ons heeft “haten” te maken met (diepe) gevoelens, gevoelens die ontspruiten aan het hart. Voor de Bijbelse auteurs heeft dat woord óók te maken met het hart maar dan als zetel van de wil. ‘Haten’ is dus een wilshouding, is zich actief tegen iets of iemand verzetten, er afstand van nemen. De psalmist zegt hier dus: ‘God, omwille van u, van uw goedheid jegens ons/mij wil ik niets te maken hebben met wie u of  uw schepsels kwaad wil doen, ik wil mij afhouden van kwaad, ook het kwaad ín mij’ – toets mij daarop a.u.b.! Ik kan en wil niet bestaan voor jou als ik niet inga tegen onrecht’.

De vertaling in de “Bijbel in Gewone Taal” gebruikt het woord “haten” niet en geeft door een ander woordgebruik, als enige vertaling, deze betekenis goed weer.  Het klinkt zo:
“Bescherm mij tegen slechte mensen, God.  Laat ze voorgoed verdwijnen.  Moordenaars zijn het!
Ze spreken kwaad over u, ze vertellen leugens over u. Het zijn uw vijanden.
Met hen wil ik niet omgaan, Heer.   Ze kunnen mijn vrienden niet zijn want ze verzetten zich tegen u.  Ik wil ze nooit meer zien.”

De weerbarstige passage over “haten” niet weglaten uit psalm 139 maar ermee worstelen, brengt ons zo tot een verrassend inzicht over bidden nl. bidden staat niet los van ethiek.  Je kan god niet belijden als diegene die betrokken is op de minsten onder de mensen, zonder zélf betrokken te zijn op mensen.

Moeten we psalm 139 integraal blijven bidden?  Moeten we de psalmen ook in hun weerbarstigheid dan maar accepteren?   Moeten we het ongemakkelijk taalgebruik in onze liturgie over schuld, offer, verlossing,verzoening dan maar handhaven?   Er is geen eenvoudig “ja” of “nee”.   Er is enkel een uitweg uit dit dilemma door in alle vrijheid over de tekst te denken en ermee te worstelen en daarnaast ook die heel specifieke vorm van worstelen te handhaven nl. biddend proeven of er in die woorden waarheid schuilt.


Afronding woorddienst: lied 839 -  psalm 139

Groot dankgebed: 164 “Gij die de stomgeslagen mond verstaat”


Na de communie 851: Kleine psalm


------