29 September 2019: 26e zondag
Lazarus en
de rijke (Lc. 16, 19 – 31)
Marcel
Braekers
Openingslied
102 - Opening van de dienst
Gebed
Laat er een plek blijven, Heer God,
Waar de lamp van uw liefde brandend gehouden
wordt,
Waar het gerucht van een nieuwe dag niet
verstomd is,
Waar verlangen en hoop gewekt worden.
Laat het hier zo’n plek zijn.
Laat het licht van uw ogen
Genadig en genezend stralen over deze wereld.
Beziel ons met wat U beweegt zodat wij bewogen
blijven
Om uw aarde, om uw mensenkinderen.
Zegen Gij ons hoofd, ons hart, onze handen
Dat wij U prijzen.
Inleiding op de
lezingen
We horen zo dadelijk een lezing uit de
profetieën van Amos. Amos was afkomstig uit het
dorp Tokea dicht bij Jeruzalem en had
waarschijnlijk een bloeiend landbouwbedrijf. In
de Bijbel wordt hij een vijgenteler en
schapenfokker genoemd. Amos was begaan met het
lot van de arme boerenbevolking, die moest
zwoegen om te overleven. Een groot deel van de
oogst moest als belasting worden afgedragen,
natuurrampen bedreigden elk jaar weer de oogst
(droogte, sprinkhanen), plunderende
soldatentroepen trokken met de regelmaat van een
klok voorbij, enz. De grootste ramp echter, waar
deze groep onder te lijden had, was het sociale
onrecht. De kloof tussen arm en rijk werd steeds
groter, kleine boeren moest hun grond verkopen
en gingen met heel hun gezin in loondienst
(versta: slavendienst) werken, omdat ze hun
belasting niet konden betalen. Daarom verlaat
Amos zijn bedrijf en trekt hij door het land om
overal dit onrecht aan te klagen. In dezelfde
zin roept Jezus ook zijn toehoorders op door hen
de parabel te vertellen van de arme Lazarus en
de rijke.
Amos 6, 1 – 7
Lied 514: ‘stem
als een zee van mensen’
Nr. 130 voor en
na evangelie
Lucas 16, 19 – 31
Homilie
Om de betekenis van deze parabel nog
scherper te vatten is het goed te weten dat er
in de tijd van Jezus een algemeen bekend verhaal
werd verteld. Het gaat over een arme
Schriftgeleerde en een rijke tollenaar, Bar
Ma’jan. Beiden stierven, voor de arme
Schriftgeleerde was er geen begrafenis en
nauwelijks een plaats waar hij kon worden
neergelegd. De rijke daarentegen werd met veel
pracht en praal begraven en beweend. Enkele
dagen later had een collega van de
Schriftgeleerde een droom. Hij zag zijn vriend
in een prachtige tuin zitten, genietend van
frisse koelte en met alles aan schoonheid dat
zijn ziel maar kon wensen. De rijke Bar Ma’jan
stond aan de oever van de stroom en wilde naar
het water om zijn dorst te lessen, maar elke
keer week het water terug zodat de dorst hem
bleef kwellen. Dit verhaal was onder het volk
heel populair en het is daarom boeiend na te
gaan hoe Jezus daarop inspeelt, maar tegelijk
een eigen parabel creëert volgens zijn eigen
visie op de mens en het leven.
Allereerst spreekt Jezus niet over een gehate,
rijke tollenaar, die eindelijk zijn verdiende
loon krijgt, maar verbreedt Hij het probleem
door te spreken over ‘een rijke’, die nooit moet
werken, maar elke dag feestmaaltijden
organiseert en daarbij gekleed is in een
kostbare purperen bovenmantel en een onderkleed
van fijn Egyptisch linnen. De man is geen
afperser. Hij doet op het eerste zicht niets
verkeerd. Enkel zijn totale onverschilligheid
tegenover het lot van de anderen kan men hem
verwijten. Zijn luxueuze leven heeft hem
blijkbaar ongevoelig gemaakt voor het sociale
onrecht dat zich rond hem afspeelt.
Een tweede wijziging die Jezus in het bekende
verhaaltje aanbrengt is dat Hij niet spreekt
over een arme Schriftgeleerde, maar een arme in
de ruime sociale zin. Niets wordt deze man
gespaard. Misschien was hij kreupel en was hij
aan de voordeur van de rijke neergelegd, een
beetje om er vanaf te zijn. Kreupel zijn werd
beschouwd als een straf van God. Daarbij stond
hij vol zweren en was hij dus onrein waardoor
mensen hem zelfs niet durfden aan te raken.
Honden, waarvan Joden een grote afkeer hadden,
komen aan zijn huid likken. De broodkorstjes
waar de feestvierders hun vingers mee afveegden
en die ze onder tafel wierpen, werden hem niet
gegeven. Niemand denkt aan hem, niemand geeft om
hem.
Uitgerekend hij heeft in de parabel een naam:
Lazarus, wat betekent ‘God redt’. In de parabel
kiest God de kant van deze arme. Onwillekeurig
moet je hierbij denken aan de zaligsprekingen
bij Lucas. Het evangelie van Lucas wordt wel
eens het evangelie van de armen genoemd. Lucas
spreekt niet over ‘de armen van geest’ zoals
Mattheüs, maar er staat ‘gelukkig jullie armen’,
en na het prijzen van de armen, de bedroefden en
verdrukten volgen bij Lucas de wee-spreuken:
‘wee, jullie, rijken’. Indien geloven in God en
Jezus niet gepaard gaat met een sociale
revolutie heeft dat geloof in Lucas’ ogen geen
enkele waarde. God redt, zo is zijn naam. Maar
Hij doet dit niet door een magische tussenkomst,
maar is op een eminente manier aanwezig in de
kwetsbaarheid, de vernedering en de
ontmenselijking van deze man. Hij is aanwezig
als appél, als vraag, als onrust die door geen
redenering te stillen is. Dat is het beeld dat
Lucas van God heeft. Het is eigenlijk geen
beeld. God is niet gezeten op een vaderlijke
troon, Hij is niet in categorieën als goed,
rechtvaardig enz. te vatten. Hij is appél,
Uitnodiging, onrustig makende aanwezigheid.
Jezus brengt nog een derde verandering aan in
het verhaal, misschien wel de belangrijkste.
Zelfs op het moment dat de rijke gekweld wordt
en ziet hoe gelukkig Lazarus leeft, blijft hij
nog alleen aan zichzelf denken. Hij vraagt om
een druppeltje water. Pas daarna gaat zijn zorg
uit naar zijn broers en het lot dat hen te
wachten staat. Wie zijn echter die broers van de
rijke? Jezus bedoelt daarmee duidelijk zijn
toehoorders, maar ook alle latere hoorders van
dit verhaal. De klemtoon van de parabel ligt
daardoor niet op de dreiging met hellepijnen,
maar op de ethische verantwoordelijkheid hier en
nu. De parabel wil iedereen die ze hoort
oproepen de ogen te openen voor het onrecht dat
zich in de wereld afspeelt.
De God van Jezus heeft zijn lot verbonden met
wie verslagen en vernederd buiten het leven
worden geplaatst. In hun machteloosheid en
weerloosheid toont Hij zich op een unieke en
appellerende wijze. Waarom zijn er zovele die
dat niet zien? Moet er iets spectaculairs
gebeuren, opdat mensen de ogen zouden open gaan?
Het antwoord van Jezus is duidelijk: wie voor de
Lazarus, die hij in zijn dagelijkse leven
ontmoet, geen oog heeft, zal zich ook niet
bekeren als er een of andere stunt wordt
uitgehaald. Onverschilligheid doorbreekt men
niet met een spectaculaire actie, een schokkende
reclame of een schokkende foto. Ethiek en
verantwoordelijkheid ontstaan via een
aangrijpende uitnodiging, de weerloze vraag, de
ontwrichtende opvordering. Dat is ‘wet en
profeten’.
Smeekgebed bij
Amos
Als wij geloven in ongeziene verten,
In een ander vaderland,
Een mensenstad die Gij eens bouwt,
Dan kunnen wij niet tevreden wortelen
In een wereld die nog steeds mensen
slachtoffert.
Dan roepen wij: hoe lang nog Heer?
Als wij vertrouwen dat Gij eens recht zult doen
Aan alles wat nu nog zucht en crepeert,
Aan al wie onteert is,
Dan blijven wij nu al begaan met elk mensenkind
Dat wordt geknakt, gebruikt en gebroken
En roepen wij: hoe lang nog Heer?
Als wij hopen dat Gij eens uw schepping zult
voltooien,
Tot een paastuin van recht en vrede
Dan heffen wij ons hoofd weer op
En blijven wij om uw ontferming roepen.
God,
Vergeet uw wereld niet.
Keer U niet van ons af
Ook als Gij ons niet langer aan uw zijde vindt.
God
Vergeet uw wereld niet
En keer U niet van ons
af.
(S. de Vries, Het
rijk alleen, smeekgebed bij Amos p.155-156)
Groot dankgebed
164 gij die de stom geslagen mond
Na de communie nr.
553 Groter dan ons hart
|