19 oktober 2003:
Wereldmissiedag
Raf
Mertens / voorbeden: Andre Benoit
Inleiding
In de tijd dat wij met
onze wittekopkes op de eerste rij
zaten, was ik nogal vaak op reis voor mijn job.
Als ik dan eens wat langer was weggebleven, bracht ik wel
eens cadeautjes mee : kleine prutsen
– een veelkleurig T-shirt, een pet, een speelgoedje, .. Onnodig
jullie erbij te vertellen dat dit steeds een zorgvuldige afweging
vroeg, een kunst die ik van Sinterklaas persoonlijk had geleerd.
Want na de eerste blije verwondering, gaan de kinderen natuurlijk
direct vergelijken, waarbij de oudste bijvoorbeeld absoluut
niet zou verdragen dat het zijne
minder was dan dat van broer of zus. Groter voor de oudste,
dat kon eventueel nog, maar omgekeerd zeker niet!
De rivaliteit en de afgunst
zitten nu eenmaal in de aard van het beestje. En met de volwassenen
is het niet anders: de reclame, de mode, de hele
commerciële carrousel drijft erop. Als de buur mooie nieuwe
tuinmeubelen heeft staan, ja dan wordt dat voor mij plots
ook een beetje iets om eens nekeer te overwegen... En als mijn collega opslag of promotie
of een betere benoeming krijgt, dan is het soms net alsof
ik daardoor erop achteruit ga. Onlangs is mij nog iets grappigs
in die zin opgevallen, ik denk dat het in de buurt van Tremelo
was: plots zie je boven op de schoorstenen van de huizen overal
van die smeedijzeren garnituren met krullen en windwijzers
en zo verschijnen. Da’s blijkbaar plaatselijk een must, omdat
de buren dat ook hebben....
Da’s natuurlijk altijd
al het fundamenteel probleem geweest,
van zolang dat onze voorouders in groep leven, ja van voor
er van mensen sprake was : het conflict tussen het eigenbelang
en dat van de ander, en a fortiori dat van de groep. Natuurlijk
moet ik voor mezelf zorgen en voor mijn eigen nakomelingschap,
da’s basisregel 1. Maar dat geeft natuurlijk meteen rivaliteit.
Rivaliteit voor dezelfde voedselbronnen, voor dezelfde seksuele
partner... en dus een machtsstrijd en geweld. En, laten we
eerlijk zijn, vooral de mannelijke exemplaren van de soort
blinken doorgaans uit in dit soort gewelddadige competitie.
Maar naast het eigenbelang,
zijn er natuurlijk ook de belangen van de groep. Als mijn
groep sterk en welvarend is, als hij eensgezind optreedt tegen
de vele gevaren van het leven, daar vaar ik daar natuurlijk
ook goed bij. Teveel rivaliteit brengt de stabiliteit en dus
de veiligheid van de groep in gevaar.
Pre-democratische maatschappijen –
zoals deze waarover we in de Bijbel lezen, en nog tot ver
in de 18e eeuw – lossen hun geweldprobleem op (voor
zover je van oplossen kan spreken) met sterke leiders,
die hun volk misschien wel exploiteren en onderdrukken, maar
toch ook een factor van stabiliteit zijn. Maar natuurlijk
ook een bron van wrok, van resentiment.
En als de maatschappij dan toch bedreigd wordt, door misoogst,
epidemie of ander onheil, zo leerde ons de Franse Socioloog
René Girard, dan kanaliseert de groep zijn wrok of resentiment door het aanduiden en gewelddadig uitdrijven van
zogenaamde zondebokken. Typisch de vreemdeling, de mismaakte,
de sociaal afwijkende. Denk maar aan de ontelbare pogroms
tegen de joden, de heksenverbrandingen, het lynchen van prostituees...Als
je een beetje terugkijkt in de geschiedenis, vindt je steeds
dezelfde combinatie van macht en tirannie, en van massageweld
tegen zondebokken. En niet zelden zijn beide fenomenen volledig
ingebed in het religieuze systeem van hun tijd. Voor Girard zijn religie en geweld trouwens steeds intiem met mekaar verbonden.
Maar wij, vandaag, die
onszelf gekerstend noemen, én democratisch, zijn wij definitief
verlost van tirannie en gewelddadige wrok en eliminatie van
zondebokken? Zijn wij eindelijk in die vredevolle
heilstijd aan het aankomen, en hebben we het grofste geweld
niet zo stilaan achter ons? Ik vrees dat als we maar een beetje
de ogen openen, dat die ouwe aap wel weer uit de mouw zal
komen. Over geloof, ressentiment en geweld, daarover wil ik
graag met u wat verder nadenken en bezinnen op deze wereldmissiedag.
Homilie
Wij, vandaag, die onszelf
gekerstend noemen, en democratisch, zijn wij definitief verlost
van tirannie en gewelddadige wrok en eliminatie van zondebokken?
Zijn wij eindelijk in die vredevolle heilstijd aan het aankomen?
Het is waar dat in onze
westerse landen de zeden zachter geworden zijn: Wij hebben
geen publieke terechtstellingen meer, geen slavernij, het
gerecht foltert de beschuldigden niet meer en de kerk zet
de ketters niet langer op de brandstapel.. Daders van misdrijven worden hoe langer hoe meer gezien
als ook slachtoffer van hun milieu, opvoeding, ...
En intussen leven we ook
in een democratie, en kan iedereen voor zijn rechten opkomen.
Waar is dat geweld dan naartoe? Of : heeft het Christendom
dan uiteindelijk toch gezegevierd op het geweld?
Wij werden zelf opgevoed
en hebben onze kinderen opgevoed met die Christelijke waarden
van geweldloosheid, vergevingsgezindheid, altruïsme, opkomen
voor de zwakke. Wij hebben de verhalen van Jezus toegepast
op het geen ruzie maken om hetzelfde
speelding, op het mekaar helpen bij het plakken van een fietsband,
op het niet uitsluiten of pesten van het bruine kindje op
de speelplaats, op de zorg voor de gehandicapte. Bravo zou
ik zo zeggen, en laten we zo verder doen
: verder bouwen aan een “beschaafde” maatschappij,
waar het goed is om samen te leven. Het Christendom
heeft ongetwijfeld bijgedragen tot het temperen van het intermenselijk
geweld en het wilde lynchen van zondebokken. Laten we als
christenen inderdaad verder ijveren voor de mensenrechten,
in een vrije en democratische wereld.
Maar er is een probleem : want samen met het opkomen van het vrijheidsdenken, in de cultuur, in de politiek, en in de economie,
sinds het einde van de achttiende eeuw, hebben we ook, zo
zegt Girard, onze rem op de rivaliteit laten varen. Ik citeer hier
een passsage uit het boek van Guido
Vanheeswijck “Voorbij het onbehagen – Ressentiment en Christendom”, die deze problematiek mooi uit de doeken doet.
Ik citeer “.. onze cultuur houdt tegelijk een pleidooi voor medemenselijkheid
en begrip voor de zwakke – uitgedrukt in het mensenrechtendiscours
– én voor harde concurrentie en meedogenloze prestatiedrang.”
Einde citaat.
Anders gezegd
: wij hebben niet alleen onze zeden geciviliseerd,
maar wij hebben blijkbaar ook ons onderling geweld geciviliseerd.
We noemen het nu : economie, eigendomsrecht, return on
investment, vrije handel, rationalisering,
afslanking, verhoging van de rendabiliteit... De Franse linkse
essayiste Viviane Forrester heeft dit de Terreur van de Economie genoemd,
en in haar meer recente boek: De terreur van de Globalisering.
De wapens van deze wereldwijd om zich heen grijpende golf
van geweld noemen zich GATS (General
Agreement on Trade
and Services), en zij worden op een alles behalve democratische
wijze gesmeed in de cenakels die
de teksten smeden voor de conferenties van de wereldhandelorganisatie
: u kent de namen : Seattle,
Doha, Cancun in september laatstleden.
Hier wordt dus, op een sluipende maar absoluut onomkeerbare
wijze een nieuwe neo-liberale wereldorde
geschapen die stilaan – deze mensen weken met een tijdshorizon
van 10-15 jaar – onze hele planeet in haar wurggreep zal houden.
Vrije handel en globalisering
heeft misschien een aantal voordelen,
maar het is ook fundamenteel (1) het organiseren van de oorlog
van iedereen tegen iedereen, en (2) het transformeren van
alles in koopwaar, waarop winst kan worden gemaakt volgens
de wet van de sterkste.
Oorlog van iedereen tegen
iedereen : van de arbeiders van China
tegen de arbeiders van Genk. Van de boeren uit de ontwikkelingslanden
tegen onze boeren. . . ach nee, sorry,
daarvoor hadden we effe een uitzonderingsclausule in de vrijhandel voorzien.
De West-Vlaamse textiel tegen India, Pakistan...
Een gewonnen veldslag
noemt een delocalisering. De buit
is altijd voor dezelfden. Nette mensen :
managers, aandeelhouders, die zich aan regels en wetten houden...Regels
en wetten die, toevallig, in hun, in ons voordeel zijn.
Het transformeren van
alles in koopwaar, (want het GATS heeft een S achteraan, wat
wil zeggen, dat ook de Services, de dienstensector wordt ver-markt), dat is bijvoorbeeld de privatisering van de ziekteverzekering.
. . het zit ook bij ons te drummen,
en tant pis als je
niet kan betalen. In de VS zijn er 17 miljoen mensen zonder
enige vorm van ziekteverzekering, met bovendien een gezondheidszorg
die veel duurder kost dan de onze. . . Privatisering van het
onderwijs, de perfecte manier om de kansarmoede uit te diepen
en te bestendigen. Privatisering van het drinkwater
: een wereldwijde markt, goed voor inkomsten die bijna
even hoog zijn als deze uit petroleum (70%). In Ghana
werd onder druk van de Wereldbank de watervoorziening
geprivatiseerd. In sommige wijken van de hoofdstad Accra besteden
gezinnen nu 27% van hun inkomen aan water, en de winst vloeit
naar westerse multinationals.
Ik zou zo nog een tijdje
kunnen doorgaan, maar gezien het vandaag wereldmissiedag
is, wil ik nog even nadenken over wat dat vandaag dan kan
betekenen, missie. Ik wil het hier niet hebben over het gigantische
en verdienstelijke werk van onze missionarissen en missieorganisaties.
We weten dat dit klassieke missionaris-model op z’n laatste,
zeventig of tachtig jaar oude benen aan het lopen is. Ik wil
de vraag opentrekken naar de toekomst. Welke missie zien wij
voor het Christendom in deze wereld,
in dit nieuwe millennium?
Of is dit misschien de
verkeerde vraag? Want als ik vraag : welke missie wij zien
voor het Christendom, dan vertrekken wij als het ware vanuit dat Christendom
als het gegeven, waarvoor we een bestemming moeten vinden.
En eigenlijk is dat helemaal
niet mijn uitgangspunt. Als je naar manieren moet beginnen
te zoeken om een traditie in stand te houden, dan is dat een
teken dat die traditie folklore aan het worden is. En folklore
is niet echt mijn cup of tea.
Mijn uitgangspunt is niet het behoud van een missionaire traditie
of een verdwijnend model.
Mijn uitgangspunt is dat
ik aangegrepen ben, gechoqueerd door de geciviliseerde terreur
van het sluipende neo-kapitalisme-zonder-rem.
Gechoqueerd door de mens-onterende,
verknechtende, ja vaak dodelijke gevolgen voor de armsten
en de zwaksten in deze wereld.
De scherpste
analyses, de luidste aanklacht, het krachtigste “njet”...
die komen nochtans zeker niet uit kerkelijke kringen, en allerminst
uit de hoogste kerkelijke kringen, met een paus wiens
loopbaan zo nauw verbonden is precies met de overwinning van
dit vrije westen op de communistische regimes. Een
paus die de Zuid-Amerikaanse experimenten om een Christelijke
tegenkracht te ontwikkelen systematisch en grondig heeft gefnuikt.
Misschien moeten we wachten op een volgende paus om een krachtige,
competente en vastberaden christelijke anders-globalistische visie te ontwikkelen, ik weet het niet.
Maar intussen vind ik dat er eigenlijk nood is aan een door
en door christelijke, maar tegelijk ook door en door pluralistische
anders-globalistische dieptegolf.
Maar onze kerkhiërarchie blijft op dit vlak schrijnend afwezig.
Ik laat in het midden wat er de redenen van zijn, maar ik
mis dit heel erg. Want tenslotte
is ook bij mij de basis-gevoeligheid
achter mijn gechoqueerd zijn door en door een evangelische
gevoeligheid.
En zo kom ik dan toch
terug bij een missie : deze gevoeligheid,
die ons ter harte gaat, die ons hier bijeen brengt in een
gedeeld geloof in een betere wereld, deze gevoeligheid, sterk,
doeltreffend en met expertise vertalen naar bewustmaking,
politieke actie, protest op het gebied van deze globale processen,
dat is misschien meer dan wat anders ook de zending van de
christelijke broederschap hier op deze wereld. Naast de zorg
voor de kleine mens in zijn lokale gemeenschap, iets wat de
missie altijd heeft gedaan, de zorg voor de kleine mens maar
nu op globale, geopolitieke en economische schaal. Vanuit
de basis, zeker en vast, vanuit groepen zoals deze, maar wie
weet, ooit, ook vanuit de hele wereldkerk zelf.
Voorbeden (André
Benoit)
Voor wie zich interesseert
aan de Indiaanse bevolking in Latijns-Amerika,
is Ecuador het land van de ‘levantamiento
indígeno’ van 1990. Levantamiento
betekent opstand. Niet zozeer in de zin van rebellie of revolutie,
maar wel in de betekenis van ‘opstaan’, ‘gaan rechtop staan’.
In heel het land manifesteerden de Indianen voor erkenning
van hun identiteit en tegen hun sociale uitsluiting door de Ecuadoriaanse
samenleving. Ze blokkeerden wegen en weigerden hun voedselproductie
nog naar de steden te brengen. Met tienduizenden zakten ze
af naar de hoofdstad Quito en bleven er, met vrouwen en kinderen,
op pleinen en straten kamperen tot ze door de president zouden
ontvangen en gehoord worden. De ‘levantamiento’
werd een echte doorbraak. Ze leidde o.m.
tot een nieuwe grondwet waarin de plurinationaliteit
van Ecuador erkend werd en ze schudde in feite de overheersende
mentaliteit en politieke machtsverhoudingen grondig door elkaar.
Armoede, sociale uitsluiting en racisme zijn daarmee niet
van de baan, maar in 2003 zijn Indiaanse organisaties en en
hun politieke vertegenwoordiging belangrijke en zelfbewuste
medespelers geworden waarmee terdege rekening moet gehouden
worden.
Tegen deze achtergrond,
enkele indrukken of ervaringen die mij troffen.
Tijdens
een rondrit toont een veteraan van de Indianenpastoraal van
het bisdom Riobamba mij, vanop de berg, het
ganse grondgebied waarop verschillende Indianengemeenschappen
wonen en legt uit dat dit alles tot voor de landhervorming
van 1960 eigendom was van één grootgrondbezitter, niet alleen
het land maar in feite ook de Indianen die er op woonden en
dat wrede lijfstraffen en opsluiting tot het officieel aanvaarde
systeem behoorden.
De Indiaanse kinderen
die men ‘op de buiten’ overal langs de wegen tegenkomt en
die een paar schapen of varkens hoeden, zijn dikwijls ontroerend
mooi en sympathiek. Ze kijken meestal ook ernstig en wat zorgelijk:
zij zijn verantwoordelijk voor een deel van het kapitaal van
de familie en hier mag geen ongeluk mee gebeuren.
Een
jonge niet-indiaanse vrouw die in de weekends vrijwillig meewerkt
in een project van afstandsonderwijs voor Indianen, vertelt
mij dat tijdens de ‘levantamiento’ van 1990 een grote groep Indiaanse families
asiel gekregen had in de universiteit om zich in veiligheid
te stellen voor de charges van politie en leger. Na
twee weken vond men het nodig althans de kinderen eens te
wassen. Ze vertelt hoe zij en haar vriendinnen
schrokken wanneer ze zagen hoe de lichamen van deze kleurrijk
geklede kinderen geteisterd waren door ondervoeding en huidziekten
en hoe ze al wenend de kinderen wasten, nog vóór de traangasbommen
van de politie even later voor bijkomende tranen zorgden.
In de hoofdstad Quito
ziet men arme Indianen als straatverkopers en als bedelaars.
Een kind dat hier op je afkomt, komt geld vragen. Zulke bedelende
kinderen (of moeders) ziet men ‘op de buiten’ niet.
In een hoog- en afgelegen Indiaanse gemeenschap mag ik aanwezig zijn
bij het begin van een vormingssessie. Er zijn een 20-tal aanwezigen,
bijna allen jonge vrouwen. Mooie, eerder onbewogen-fier
kijkende gezichten. Wanneer we een klein uur later weggaan,
is er niets anders gebeurd dan dat iedereen haar of zijn naam
gezegd heeft en soms één zinnetje meer, in Quicha
of in het Spaans.Deze jonge vrouwen van 15 à 20 jaar, durven
slechts na veel aarzelen rechtstaan en stilletjes hun naam
zeggen, de meesten onder hen verbergen
daarbij de helft van hun gezicht achter hun schrift of hun
schouderdoek. De mannen integendeel hebben geen complexen.
Zij zijn het gewoon van tijdens bijeenkomsten van de gemeenschap
het woord te voeren.
In de provincie waarvan
Riobamba de hoofdstad is, zijn er van in de jaren 90 heel
wat gemeenten met een Indiaanse burgemeester en met een overwegend
Indiaanse gemeenteraad. Een aantal van hen zijn in Ecuador
beroemd omdat zij Indiaanse tradities van overleg en van participatie
van de hele gemeenschap in het beleid hebben ingevoerd. In
feite zijn het de Indianen die in Ecuador
de vernieuwing dragen van ‘de politieke cultuur’ op gemeentelijk
vlak en werk maken van meer democratische lokale besturen.
Tenslotte
moet ik toch ook de naam van Mgr. Proaño
vermelden, die in Ecuador (en daarbuiten)
bekend werd als de bisschop van de
Indianen. Hij was het die als bisschop van Riobamba in de moeilijke en conflictieve
jaren rond de landhervorming, resoluut en profetisch opkwam
voor de Indianen. Zijn geest (en beeltenis) is nog altijd
nadrukkelijk aanwezig in Riobamba, in de ‘casa
indígena’, in het vormingshuis, in de ploeg die er instaat
voor de ‘pastoral indígena’. Bij zijn begrafenis zong men het ginder bekende
refrein ‘Quedan los árboles que sembraste’:
de bomen die je geplant hebt, die blijven.
Intussen hebben ook de
Indianen vele bomen geplant. Mogen zij samen verder gedijen.
|