------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




15 februari 2004: 6e zondag

“Gezegend is hij die op de Heer vertrouwt”

Lisette Monard

Psalm 1

Inleiding

Het is nu duidelijk, de winter loopt ten einde, we zitten midden in de maand van het licht, de natuur is vol verwachting van de lente, de eerste vroege lentebloemen staan al open. Elk jaar opnieuw voltrekt zich dit wonder.  We vertrouwen er ook op dat elk jaar weer na de winter de lente komt, vol nieuw fris leven.  De nieuwe bisschop van Gent, monseigneur Van Looy, gebruikt het beeld van de winter in een interview naar aanleiding van zijn bisschopswijding:

En toch zijn ook in Vlaanderen veel mensen op zoek naar nieuwe vormen van geloof.   Tijdens de winter liggen de akkers braak, maar er is gezaaid en in de grond kiemt het zaad.  Maar alleen wie gezaaid heeft, weet dat er ook zaad aanwezig is. Ik weet dat ook in de Vlaamse kerk nieuw zaad zal ontkiemen.  Hoe dat er zal uitzien, weet ik niet.  Maar dat er iets komt, is voor mij een zekerheid.  

De nieuwe bisschop geeft ons hiermee een hartverwarmende boodschap, het is een getuigenis  van een groot vertrouwen in de kracht van God die in mensen blijft doorwerken. 

In zijn boek Heeft God de kerk nodig?, dat in de werkgroep Liturgie onlangs aan bod is gekomen, beschrijft Gerhard Lohfink zeer treffende de cruciale rol van dat vertrouwen in de geschiedenis van het volk van Israël.  Lohfink stelt dat God klein begint, in het begin heeft hij enkel Abraham in een klein land Israël.  Maar op het einde is uit dit kleine begin iets onverwachts groots voortgekomen. En dit alles berust op louter vertrouwen, te beginnen bij Abraham en zijn volk, die de almacht van God erkennen.  Wat betekent: een concreet verwachten dat God ondanks elke menselijke weigering en niettegenstaande alle onheil dat daaruit voorkomt, uiteindelijk zijn doel zal bereiken: Een volk dat zich aan God toevertrouwt en door dit vertrouwen de wereld omvormt.

Om vertrouwen daar gaat het om.  Marcel en Jef hebben het er in de vieringen van de twee vorige zondagen ook al over gehad.  Geloven en zich toevertrouwen aan God is geen evidentie, alles in ons is zo doordongen van het zakelijke, het utilitaire, het materiële, dat geloven moeilijk wordt. En Marcel wees daarbij op het belang van getuigen: de nood aan verhalen over een Licht, een inspiratie die je doet verder gaan.

In de twee lezingen van vandaag horen we telkens dat we er maar beter aan doen op God te vertrouwen en niet van hem af te keren. Jeremia maakt het ons duidelijk met een zeer zware tegenstelling: een krachtige vloek tegenover een  sterke zegening.  Lucas is wat subtieler.  In vier zaligsprekingen gevolgd door vier dreigingen, prijst hij zalig wie nog hoop kan hebben en beklaagt hij wie verwend wordt door rijkdom en zichzelf beperkt tot het eigen genoegen.

Jeremia, 17, 5-8

Lucas 6, 17.20-26

Jeremia was profeet in de laatste jaren van het koninkrijk Juda, in de periode voor de val van Jeruzalem en de vernietiging van de tempel door de Babyloniërs.  Juda wordt geregeerd door een zwakke en onbekwame koning Zedekia.  Jeremia moet het tegen hem opnemen.  Hij stuit op heftige tegenstand, wordt vervolgd en mishandeld. Soms wordt het hem teveel en doet hij zijn beklag.  Maar toch blijft hij ongebroken doorgaan, Zijn blijvend vertrouwen in God maakt hem tot een groot profeet. De profetie die we zonet hoorden, is eigenlijk een spreuk, die slaat op de situatie van koning Zedekia, die teveel vertrouwde op zijn hofhouding, en te weinig luisterde naar de woorden van de profeten en de wet. Dat maakt de tegenstelling tussen vertrouwen op God en vertrouwen op mensen wat begrijpelijker.  Vertrouwen in mensen is op zich niet verkeerd en heel goed zelfs als het om betrouwbare mensen gaat, onze familie, onze vrienden, onze collega’s, … of mensen die in lijn staan van wat de bijbelse God zegt, maar er zijn een aantal gevallen dat men zich best niet laat leiden door vleiers en mooipraters.   

De essentie van de boodschap van Jeremia wordt treffend weergegeven door Lohfink bij het verhaal van Abraham: Juist het feit dat iemand helemaal zijn vertrouwen stelt in de belofte van God, zal de wereld veranderen.  God heeft tijd.  Maar het is geen lege tijd. Op een bepaalde plaats in de wereld wordt nu het geloof ingeoefend – niet een wereldvreemd geloof, maar een geloof dat zijn plaats heeft in de dagelijks beslommeringen en de huishoudelijke verplichtingen en toch van een oneindige belofte leeft’.  

Laat ons nu even bij Lucas kijken. De zaligsprekingen komen aan bod zowel in het evangelie van Mattheus als van Lucas.  Mattheüs vermeldt er wel acht. Lucas beperkt zich tot vier, maar laat ze volgen door vier weeklachten. Zalig noemt hij niet de armen van geest zoals Mattheus, maar gewoon de armen. Niet de mensen die honger en dorst hebben naar gerechtigheid, maar gewoon honger en dorst moeten lijden.

Anders dan Matteüs, laat hij Jezus niet van op de berg preken maar afdalen naar de vlakte. Naar de volksmassa, want hij laat mensen van alle kanten toestromen. Iedereen moet het horen!  Lucas heeft zijn evangelie in het Grieks geschreven, voor de gewone mensen.  Zijn taal is heel direct.

Lucas voegt expliciet het woord 'nu' aan de zaligsprekingen toe. Hij wil de armen, de hongerigen, bedroefden en vervolgden van zijn dagen troosten.  Hij wil hen zeker niet voorhouden dat het niet erg is dat ze nu moeten lijden in afwachting van de beloning in de hemel.  Dat is het soort godsdienst dat Karl Marx als opium van het volk bestempelde 

Integendeel Jezus brengt ons het Rijk Gods 'nu'.  Maar hoe kan men dan mensen die in materiële armoede leven, die honger lijden, die huilen zalig prijzen?  Heeft het er mee te maken dat arme en lijdende mensen veel meer loskomen van materiële ballast en veel meer openstaan, ja zelfs op zoek zijn naar een inspirerende boodschap. En dat het in het bijzonder voor hen belangrijk is dat wij getuigen, zoals Marcel ons vorige week voorhield, over onze eigen inspiratie, ons ervaren van Goddelijke aanwezigheid, onze kracht in moeilijke omstandigheden, ons vertrouwen in Gods almacht.  Is dat niet het ‘Rijk Gods nu’ dat we deze mensen helpen weer perspectief en hoop in hun leven te brengen, met het vast vertrouwen dat God over hen waakt. En als Lucas zegt 'want nu zal uw lot veranderen', is dit ook geen  aansporing voor de gemeente om voor deze lijdenden te zorgen.

Daarom laat Lucas Jezus ook een vermanende vinger opsteken naar die rijken, die zich hier niets van aantrekken, die rijken, die zich verliezen in hun eigen welvaart en niet bekommerd zijn om het welzijn van hun naasten. Zij zijn de dorre woestijngrond, waar niets kan groeien, waar Gods woord geen wortel kan schieten. Lucas verkondigt duidelijk geen godsdienst als opium, maar wijst de gelovigen wel degelijk op hun verantwoordelijkheid 'nu'.

Zowel bij Lucas als bij Jeremia horen de zegeningen en de dreigingen bij elkaar, zodat de boodschap die ze willen brengen versterkt wordt en ons geen keuze laat.

De boodschap dat wij allen door ons toe te vertrouwen aan God, door te getuigen over zijn heilzame kracht en door onze verantwoordelijkheid op te nemen ten aanzien van de zwakken, deel uitmaken van het Rijk Gods hier en nu.

Aan die (H. Oosterhuis)

Die mij droeg
op adelaarsvleugels
Die mij hebt geworpen
in de ruimte
en als ik krijsend viel
mij ondervangen
met uw wieken
en weer opgegooid
totdat ik vliegen kon
op eigen kracht

------