------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




7 november 2004: 32° zondag

Met wie was zij gehuwd na de dood? (Lucas 20, 27- 38)

pater Marcel Braekers

Intredelied nr. 1: “Heerlijk is het te loven de Heer”

Gebed

Wij danken U, God,
Dat Gij naar ons omziet,
Ons optilt en ent op een onverwoestbaar leven
Van liefde en gerechtigheid.
Wees Gij,
Die voor mensen geweest zijt
Een weg uit het duister,
Dan ook vandaag onze reden tot juichen:
Omdat wij uw stem verstaan
En mogen meegaan de weg van Jezus uw geliefde kind.

Smeekbede nr. 104

Inleiding op de lezing

Enige tijd geleden zag ik een merkwaardige reportage. Een Palestijnse verzetstrijder had zich opgeblazen in een joodse stad, maar zijn opzet was niet geslaagd. De explosieven waren slechts deels ontploft, zodat alleen hijzelf gekwetst was en werd weggevoerd naar het ziekenhuis. Groot was dan ook zijn verbazing toen hij ontwaakte en dacht in de hemel te zijn terwijl hij zich omgeven zag van joodse geneesheren met een keppeltje. Het was hem zo ingepompt dat hij voor eeuwig gelukkig zou zijn, omgeven door de profeet en alle mohammedaanse heiligen, dat hij de werkelijkheid niet meer kon aanvaarden.

Het voorval deed me nadenken over mezelf en over ons geloof: wat bedoelen wij als we het woord ‘hemel’ gebruiken? We glimlachen bij het beeld van de rijstpap en het gouden lepeltje, maar wat denken we wel daarbij? Of hebben wij die idee van ‘opgenomen worden in de hemel’ stilletjes afgevoerd en daarmee ook en belangrijk stuk van de Blijde Boodschap? Laten we eerst eens luisteren naar het evangelie van vandaag.

Uit het evangelie van Lucas 20, 27 – 38

Lied nr. 617: “De Heer is mij tot hulp en sterkte”

Homilie

Iemand vroeg mij in de loop van de week waarover ik zou preken. Toen ik zei over leven na de dood en over de hemel en hoe we daar dikwijls nog al simplistische ideeën over hebben zei die mij: “Maar je gaat de mensen toch niet iets afnemen dat voor hen dierbaar is en een troost. Want ik heb een man in begeleiding wiens zwaar gehandicapt kindje enkele jaren geleden is overleden. Hij blijft daarover maar rouwen en rouwen zonder uitweg. Het enige dat hij steeds herhaalt, is: nu leeft ons kindje gelukkig in de hemel en speelt het daar met alle andere kinderen.”

Ik dacht: wil ik mensen iets afnemen? Ik hoop van niet, wel zou ik graag iets willen verdiepen en uitdiepen, zodat iemand, die op andere gebieden als een volwassene kritisch en open nadenkt, niet in verlegenheid wordt gebracht omdat hij als het over geloven gaat bij een aantal kinderlijke voorstellingen is blijven stilstaan. Is dat trouwens niet één van de redenen waarom volwassenen vandaag stilletjes de kerk hebben verlaten? Want het gaat me dan niet alleen over de hemel, over een leven na de dood, maar ook om wat we bedoelen als we God noemen “onze Vader die de hemel zijt” of wanneer we spreken over Jezus als “de zoon van God”, enz.

Laat me daarom terugkeren naar de lezing die we net hebben gehoord. De Sadduceeën willen Jezus en de andere grote groep van Israëlieten, de Farizeeërs in vraag stellen. De Sadduceeën waren een groep van rijken met veel aanhangers uit de hogere priesterfamilies rond Jeruzalem. Ze waren erg tolerant tegenover de Romeinen, hevig tegen de joodse verzetsgroepen. Anders dan de Farizeeërs namen zij alleen de vijf boeken van Mozes aan, die ze strikt letterlijk interpreteerden, en niet de erbij gegroeide mondelinge interpretatie (waarin wel gesproken wordt over leven na de dood). De kwestie die zij stellen lijkt eerst rationeel spitsvondig, bedoeld om iemand uit het zadel te lichten, maar geleidelijk merk je dat het om heel fundamentele dingen gaat.

Mozes had de wet van het leviraat ingesteld: volgens Deut. 25,5 moet de broer van een overleden man huwen met diens vrouw en er kinderen bij verwekken zodat die broer toch voortleeft in deze kinderen. De vraag is dus: hoe leef je voort? Is er leven na de dood of in de toekomende eon en hoe? De kwestie is eerst rationeel spitsvondig, want in de Torah staat geen woord over leven na de dood, dat was slechts een latere interpretatie van één groep. Maar het antwoord van Jezus is zoals in veel gevallen bijzonder knap en verrassend. Hoe zullen wij voortleven niet alleen na onze dood, maar reeds hier en nu?

‘De kinderen van de wereld huwen en worden uitgehuwelijkt, zegt Jezus, maar zij die waardig bevonden worden deel te krijgen aan een andere wereld en aan de opstanding uit de dood, leven anders.’ In de nieuwe tijd en de nieuwe gemeenschap die met Jezus begint wordt anders geleefd, hier en nu en ook na dit leven. De verhoudingen onderling zijn veranderd zodat ook de wet van het leviraat niet meer geldt. Een vrouw is meer dan een voortbrengster van kinderen, het huwelijk is meer dan een plaats waar kinderen worden verwekt en opgevoed. Er zijn nieuwe onderlinge verhoudingen en een nieuwe relatie met God. Dat wil Jezus op de eerste plaats zeggen. Vanuit die andere, nieuwe kwaliteit van leven moet men gaan nadenken over God, leven na de dood en de hemel.

Zo keer ik terug naar de vraag die ikzelf heb opgeroepen. Is er leven na de dood en wat kunnen wij ons daarbij voorstellen? Wat bedoelen we als we God noemen ‘Vader die in de hemel zijt’?

Ik geloof rotsvast dat er een leven na de dood is en dat dit meer is dan voortleven in de herinnering of voortleven in je kinderen zoals de Sadduceeen graag geloofden. Wat is dan die hemel, gaat het om een plaats? Dat is te eenvoudig. Keren we daarom eerst naar het gebed dat Jezus ons leerde. Als we daarin van God zeggen dat Hij ‘Vader in de hemel is’ spreken we in een paradox. We noemen God Vader, maar voegen er onmiddellijk aan toe ‘die in de hemel is’ alsof we ons moeten ontdoen van alle antropomorfe voorstellingen. Indien Hij Vader is betekent dit dat Hij zorgend voor de mens is, dat ons lot Hem ter harte gaat, maar dat Hij anders is dan elke aardse vader. ‘In de hemel’ is hier ontkenning van alle gemakkelijke voorstellingen. 

Datzelfde geldt ook als wij zeggen dat iemand nu in de hemel is. We drukken daarmee ons geloof uit dat God een kwaliteit van leven en contact met ons heeft die sterker is dan alle negativiteit, ook de negativiteit van de dood. Maar we moeten ons hoeden voor allerlei gemakkelijke voorstellingen waartegen we achteraf in oppositie komen.

Wat Jezus ons wilde zeggen is dat in elke mens een plek is waar hij aan God toebehoort. “De zachtste plek in mezelf waar ik altijd naar kan terugkeren” zou Oosterhuis zeggen. Deze plek (of noem het ‘bezieling’, of ‘het hoogste en diepste in onszelf dat ons niet meer toebehoort’) koesteren en cultiveren maakt dat we reeds hier en nu in verbondenheid leven en zo kwaliteit aan ons leven geven. En zo worden we ook aangenomen door God voorbij onze dood. Hoe dit is weten we niet. Elke voorstelling, elke ervaring ontbreekt ons. De hemel is daarom eerder de waarschuwing om niet te vervallen in simplismen. Maar tegelijk zegt Jezus dat het om een kwaliteit van leven gaat, die reeds hier en nu begint, waarbij alle klassieke maatschappelijke verhoudingen worden omver gegooid en waar we leven in een onnoembare, passionele gegrepenheid door Gods nabijheid. Vanuit die vertrouwvolle zekerheid mogen wij leven en moeten we durven nadenken en leven.

Groot Dankgebed: S. de Vries, Het rijk alleen, p. 141-142; 194.

Lied na de communie: nr. 657: “Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij”

 

------