------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




25 maart 2005: Goede vrijdag

Hij geeft ons leven

pater Marcel Braekers

Lezing uit de brief van Paulus aan de Filippenzen 2, 5 – 11

Lied nr. 416: “Wat ik gewild heb”

Bezinning

‘Hij die bestond in de gestalte van God, heeft zichzelf ontledigd’ schreef Paulus. Dikwijls heeft met dit gelezen alsof Jezus eerst als een god in God leefde en toen mens werd door zijn godheid af te leggen. Terecht geeft Schillebeeckx een andere interpretatie: Jezus was, anders dan de eerste Adam, anders dan de mens die zichzelf opblaast en als een god wil zijn. Jezus, de nieuwe Adam, de nieuwe mens zoals ook wij zouden willen zijn, heeft zichzelf ontledigd. Dit raadselachtige woord ‘kenoô’ betekent: leeg maken, niet op zichzelf betrokken zijn maar leeggemaakt voor anderen. Dat is het sleutelwoord om deze viering goed te begrijpen. Jezus had een innerlijke stem en bestemming behoord en ging er in zelfvergetelheid op in. In zo’n doorzichtige, open mens kon God helemaal schijnen. Daarom werd Hij de gestalte van God, de icoon waardoor wij een vermoeden krijgen van wie die God wel mag zijn.

Gisteren vierden wij samen het testament dat Jezus aan de wereld gaf. Vandaag, op Goede Vrijdag, herdenken wij hoe tragisch dit leven eindigde. Of moet ik eerder zeggen: vandaag wenen wij om deze wereld die toen maar ook vandaag voorbij gaat aan al het waardevolle waarvoor Zijn leven stond. Zoals toen staan ook vandaag mensen aan de kant, machteloos en verbijsterd om zoveel geweld dat gezinnen vernietigt en uiteenrukt. Net als toen bestaat onze wereld uit staten die eerder zichzelf opblazen dan macht te delen en mee te werken aan een wereldwijde vrede. Staan godsdiensten tegenover elkaar en weigeren ze te erkennen hoe in allen een zelfde God wil werken. Net als toen is de wereld er allereerst voor wie om zich heen slaat, voor wie een grote mond opzet en begint met niet zichzelf maar anderen in vraag te stellen.

Kom en zie of er groter lijden is dan dit, schreef Jesaja. Misschien is er nog dieper lijden of groter vernedering dan Jezus heeft gekend. Denk maar aan de wreedheden die gebeuren in Soedan, Oost Congo, aan wat kinderen hier meemaken door jaren van misbruik. Vandaag staat deze Jezus hier als ‘Stellvertreter’, als plaatsbekleder van al dat nutteloze, zinloze en dikwijls uitzichtloze lijden dat de wereld treft. De gekruisigde Christus werd zelfs hét symbool van ons geloof, niet met de bedoeling om ons in al dat lijden te wentelen, maar vanuit de vaste overtuiging dat leed kan gestopt worden, dat mensen opnieuw een geweten kunnen krijgen, dat opnieuw een gesprek moet komen waar alle respect voorbij is. Want God doorbreekt wat mensen niet meer aankunnen. Hij geeft veerkracht, die ons kan aanstoten om voort te gaan. Daarom lezen wij altijd opnieuw het lijdensverhaal, want alle aspecten komen er in voor: angst, ontkenning, de vlucht, opgeblazenheid, berekening, toeslaan. En waar sta ik?

In het schilderij ‘Jezus met de vier beulen’ van Jeroen Bosch kijkt de Christusfiguur recht in de ogen van de toeschouwer. Alsof Hij vragen wil waar wij staan. Gaan wij mee in de spiraal van oog om oog, of zetten we vanuit onze concrete situatie kleine stappen naar geweldloosheid. Laten wij ons daarom aanspreken door de onverdeeld liefdevolle God zodat Hij ons in staat stelt onze ambivalentie te overstijgen.

Gebed

Hij was niet gezien,
Werd in zijn zachtmoedig zwijgen voorbijgegaan,
Voor gek verklaard en nagewezen.
En wij maar denken dat zo iemand
Door God zelf is vergeten,
Aan de nacht verloren.
Hadden wij hem aangezien
Wij hadden geweten:
Hij leed aan ons, aan alle scherven, alle schuld,
Aan alles waarom ik zou moeten schreien.
Hij droeg het slagveld van ons leven op zijn nek.

Lijdensverhaal van onze Heer Jezus Christus

Angst en eenzaamheid in de tuin -  het verraad (Mc 14, 32 – 52)

Muziek:

Begin van de Johannes-passie met de klagende, tegen elkaar schurende hobo’s die zo de disharmonie van dit moment aankondigen.

Lied van de Messias:

Ik wou een tuin, ik moest in een woestijn
Waar bloemen stenen, vogels slangen zijn.
De rotsen die ik met mijn handen sloeg
Gaven de honing niet waarom ik vroeg.
Geen schaduw viel, geen engel die mij schonk
Het eeuwig leven van een waterdronk.
Ik zat aan tafel en verdeelde brood.
Niet één der velen werd mijn reisgenoot.
Ik plengde tranen in een rozenperk.
De wereld redden is geen vrolijk werk.
Ik zag een steenrots, als een mensenkop,
Een mensenschedelplaats – moest ik die op?

Ik hing. Ik was nog nooit zo hoog geweest.
Ik riep: mijn God, mijn God. Ik werd ontgeest.
Een geur van bloemen werd mij aangedaan –
Had ik de Schriften dan toch goed verstaan?
‘Roep jij, Ik antwoord’, was mij toegezegd.
Toen werd een steen over mij heen gelegd.     (H. Oosterhuis)

Voor de hogepriesters: een berekenende houding (Mc. 14,53-65)

Lied nr. 405: “O Hoofd, vol bloed en wonden”

Gegroet, purperen koning: de verhevenheid van een weerloos gelaat
(Mc 15, 16-20)

Uit Psalm 22

Waarom, mijn God,
Waarom laat Gij mij in de steek?

U roep ik, God, bij dag
Maar nee, Gij antwoordt niet.
Bij nacht roep ik tot U
Maar stilte vind ik niet.

Gij, Heilige,
Woont gij niet
Waar het lied blijft klinken?
Ons voorgeslacht
Heeft U vertrouwd,
En ja, Gij was hun redding.

Maar wat ben ik?
Geen mens, een worm …
De spot van alleman,
Geminacht door de mensen.

Van kind af aan
Zijt Gij mijn God.
Waarom dan zo ver weg?
Waar zijt Gij dan
Als alles mij te na komt?
Geen mens die helpt ..

Als water dat wegloopt,
Zo val ik uiteen;
Mijn hart is als was,
Mijn krachten verdroogd,
Mijn tong als een brok in mijn keel.

Ik lig in het stof van de dood
En Gij laat mij daar ..

Blijf toch niet ver
Helpt Gij mij niet?

En toch zal ik zingen.
Toch houd ik uw Naam hoog
Bij al wie mij lief zijn.

Voor een vernederd mens
Kent Hij geen verachting,
Verbergt Hij
Zijn aangezicht niet.
Hij hoort wie Hem roept.

Ja, toch zal ik zingen
En houd ik uw Naam hoog
Bij al wie mij lief zijn.                    (vertaling: S. de Vries)

Binnenbrengen van het kruis

Waarachtig, deze mens was Gods zoon (Mc. 5, 21-39)

Lied nr. 413: “Nu valt de nacht”

Zoek niet mijn graf

Vraag me niet wie ik ben en of je me gekend hebt.
De idealen die ik had, blijven ook zonder mij bestaan.
Ik ben dood, maar leef voort in de idealen die ik had.
En anderen die blijven strijden zullen nieuwe rozen doen bloeien.
Wanneer je daarover spreekt, spreek je over mij.

Zoek niet naar mijn graf, want dat zul je niet vinden.
Mijn handen zijn nu de handen van anderen die strijden.
Mijn stem roept in andere stemmen. Mijn droom leeft voort bij anderen.
En weet dat ik pas sterf als jullie de moed opgeven.
Want ieder die in de strijd valt, leeft voort in zijn volgelingen.   (Gutièrres)

Bloemenhulde

Muziek tijdens de hulde: Apolytikion

Toen uw smetteloos lichaam van het kruis werd afgenomen
heeft de edele Jozef het in een blanke doek gewikkeld
het met fijn reukwerk gebalsemd
en U in een heel nieuw graf neergelegd

Grote Voorbeden

Laten wij in dit uur voor de wereld en alle mensen bidden naar wie de Heer zijn armen op het kruis heeft uitgestrekt, wiens plaatsbekleder Hij wilde zijn:

Voor allen die kreunen om verlossing. Voor de slachtoffers van burgeroorlogen, voor hen die lijden onder de bombardementen en de terreur van troepen. Voor de slachtoffers van natuurrampen, voor hen die ziek worden in een vernield ecologisch systeem.

Bidden wij voor wie moeten leven in uiterste armoede, die vertwijfelend uitzien naar een helpende hand. Voor wie opkomen voor recht en vrede en daarom gevangen worden en gefolterd.

Bidden wij voor de geestelijk armen, voor die gestoord en geschonden zijn, voor hen die traag en pijnlijk lichamelijk worden onderuit gehaald. Voor hen die in eenzaamheid sterven zonder de troost van een nabije God.

Bidden wij voor allen die geloven in dezelfde verlossende Christus. Dat ons gemeenschappelijk geloof een kracht mag zijn om verschillen te respecteren en van elkaar te leren.

Bidden wij voor het joodse en Arabische volk. Dat angst en geslagen wonden niet het laatste woord behouden. Wij bidden voor allen die vanuit hun godsdienst zingen tot hun God. Dat we elkaar mogen toezingen, dat het niet-weten rond dit kruis ons mag omvormen tot respectvolle luisteraars.

Bidden wij voor ouders en kinderen, voor de meest kwetsbaren van onze samenleving. Wij bidden voor priesters en religieuzen, voor alleenstaanden, voor hen die moeten leven in een pijnlijk proces van scheiden. Roep ons op Heer om te blijven dromen van een dienende geloofsgemeenschap, van een samenleving waar mensen elkaar het licht aanreiken en opbeuren.

Voor hen die sterven en niet worden betreurd, voor allen die zoek zijn geraakt in oorlog en gevangenschap, voor hen die in wanhoop zelfmoord pleegden: hoor hun schreiend roepen en bewaar hen in uw hart. 

Rond het altaar:

Gebed bij de gaven van brood

Heer God,
In het gebroken lichaam van Jezus onze broeder,
Aanschouwen wij wie Gij zijt voor deze wereld.
In het gebroken brood ontvangen wij de belofte
Dat Gij er altijd zult zijn: naast ons, in ons.
Wij bidden u  - omdat Hij alles heeft volbracht –
Neem ons op in uw vrede, wie we ook zijn.
En dat wij die vrede mogen uitdragen over de hele aarde.

Onze Vader

Communielied nr. 649 “Kom in mij”

Bezinning bij een schilderij van Rogier van der Weyden

“En ze namen Hem van het kruis en legden Hem neer in een graf.”

Het eenvoudige, diepmenselijke gebaar is doordrongen van intense droefheid. Maria valt in zwijm, de geliefde leerling, tegen wie Jezus had gezegd ‘zie daar je moeder’ ondersteunt haar. Twee mannen nemen Hem in hun armen en doen wat moet gedaan worden. De vrouwen, die Hem trouw waren gebleven, staan in diep verdriet, wezenloos en stil zoals mensen zijn bij het onbegrijpelijke, onverdiende. Eén enkele engel als boodschapper van boven, begeleidt dit gebeuren, bescheiden op de achtergrond. Zo zag Rogier van der Weyden dit tafereel. De ingehouden, diep menselijke tekening, het warme koloriet van de kleding verhogen de dramatische geladenheid.

In stille berusting, maar tegelijk diep menselijke bewogenheid staan deze vrienden rond Hem, de ziel van hun leven. Zij staan er als de vertegenwoordigers van heel de mensheid, van een geschiedenis van eeuwen geweld, met de vraag: “Waarom?” Waarom is de mens, geschapen om lief te hebben en schoonheid te creëren tot zoveel laagheid in staat? Achteraan rechts van Jezus staat een figuur wat apart. Misschien de schilder zelf, of Elckerlick, ieder van ons die toekijkt en niet begrijpt.

Een antwoord op de vraag naar het lijden is er niet. Enkel is daar de belofte van God: “Ik ben met u. Ik heb het klagen van mijn volk gehoord.” Geen God, die genoegdoening wilde, geen wrekende, geen kille onbewogen toeschouwer, maar een God die tranen wil drogen. Die wil doorbreken waar mensen machteloos staan en verstrikt raken in zichzelf. Deze God begroeten wij morgen in de Paasnacht.

------