------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




28 april 2006 : Zevende paaszondag

Op weg naar Pinksteren

Marcel Braekers

Intredelied nr. 25: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Hebt Gij niet
Al uw liefde
Naar ons toegewend?
Wilt Gij niet
Ons uittillen
Boven ons onvermogen,
Wegroepen uit onze onverschilligheid
En onze ogen schonen?

Zo hebben wij van U vernomen
Zo wordt van U gezegd.
Wees dan ook voor ons,
Dit geslacht
Liefde waaraan wij ons toevertrouwen,
Licht dat ons leidt,
Geest die ons aanvuurt.
Maak ons bestand
Tegen het donker
En kom ons ongeloof
Te hulp                                    (S. de Vries)
    

Inleiding

Tussen Hemelvaart en Pinksteren, het is zoiets als tussen twee stoelen zitten. Iets is voorbij  maar of er ook iets nieuw komt weet niemand. Is het zo ook niet in onze Vlaamse kerk? Het rijke roomse leven is totaal en onomkeerbaar voorbij, want alle denk- en geloofscategorieën waarin toen werd gedacht zijn verouderd, de sociale plaats die de kerk had is voorbij. Waar zitten dan de kiemen voor een nieuwe tijd? Eerlijk gezegd: als je de geschiedenis van de voorbije tweehonderd jaar zorgvuldig bestudeert, merk je dat die rijke roomse periode al lang was uitgehold. Wist u dat aan het einde van de negentiende eeuw figuren zoals von Humbolt, Newmann e.a. opstonden die vragen stelden waarmee de kerkelijke hiërarchie geen raad wist en waarop ze heel afwijzend vanuit een machtspositie reageerde, maar die de grote thema’s zouden worden van het Tweede Vaticaanse concilie? Vragen over de betekenis van de dogma’s als eeuwige waarheden (Newmann), het lezen van de Bijbelse teksten in hun historische context (Lagrange), de onfeilbaarheid van de paus (von Humbolt), enz. De kerk kon op dat ogenblik die vragen niet aan en reageerde autoritair afwijzend, maar verraadde daarmee tegelijk dat een tijdperk naar zijn einde liep. Theologisch bleef men zich vastklampen aan het thomisme, maar dit denksysteem was niet meer geschikt om het nieuwe levensgevoel op te vangen en een antwoord aan te reiken. Daarbij had de negentiende eeuw voor een sociale revolutie gezorgd en ook daarop had de kerk geen antwoord, hoezeer later Cardijn en anderen het tij probeerden te keren.

Een grote periode in de geschiedenis was bijna afgesloten, maar het is zoals met een terminale zieke, op het einde heeft er nog een korte opflakkering plaats. Dat was de periode tussen en na de twee wereldoorlogen. Tot het Tweede Vaticaanse Concilie werd gehouden en alle grote levensvragen op tafel werden gegooid. Hoe daarna de kerk evolueerde hebben de meeste onder u -zelf meegemaakt. Je kan je nu afvragen of we dichter bij de Hemelvaart staan, het afscheid van een oude kerk, oude Godsvoorstellingen, achterhaalde denk- en leefpatronen, dan wel of we dichter bij een nieuw Pinksteren staan.

De twee lezingen van deze zondag brengen elk een klein steentje bij in de vragen die ons bezig houden: de eerste lezing heeft het over een oergegeven dat voor elke tijd geldt: God woont maar in deze wereld als wij elkaar liefhebben. En in de tweede lezing bidt Jezus in de afscheidsrede voor degenen die hij zal achterlaten, opdat ze bestand zouden zijn tegen de schokken van het leven, de verschuivingen in de tijd.

Lezing: 1 Johannes 4, 11 – 16

Lied 520: “Dan komt de dag dat wij licht en water, aarde en mens bevrijden”

Evangelie: Johannes 17, 11 – 19

Homilie

Wat gebeurt er in onze kerk en wat in kerkelijk Vlaanderen: zitten we in een tijd van Hemelvaart, van afscheid van een voorbije tijd, of staat een nieuw Pinksterwonder voor de deur? Sociologisch gezien gaat het niet goed. Maar cijfers zijn bedrieglijk, hoewel niet te verwaarlozen. Dus worden we inderdaad geconfronteerd met verouderde gemeenschappen, kerken ingericht tot hotel of evenementenhal, jongeren die afhaken vanaf hun puberteit, enz. Ik voel mij niet geroepen om grondige analyses en antwoorden te formuleren maar wil gewoon enkele ideeën aanreiken ter overweging vooraleer we zondag aan de jongeren het woord geven.

1. Het gaat met de kerk zoals het gaat met de samenleving. Wie dus meewarig over de kerk doet en triomfantelijk kijkt naar de geseculariseerde samenleving vergist zich schromelijk. Ook elders krijgt men volwassenen en jongeren moeilijk gemobiliseerd, ook elders gaat het verenigingsleven kapot, heeft men geen of nauwelijks sprekende symbolen om zich uit te drukken. Je merkt trouwens plots vanuit onverwachte areligieuze hoek bezorgdheid omdat de kerk haar inspiratie en samenbrengende kracht verliest. Er loopt niet zomaar iets fout met kerkelijk Vlaanderen, maar met Vlaanderen dat materieel rijke land met zijn zwakke collectieve identiteit. Ik heb mij altijd afgevraagd of daar niet een belangrijke aanzet ligt van onze huidige vreemdelingenhaat. Als het religieuze cement dan wegvalt wordt de kwetsbaarheid van die identiteit nog meer zichtbaar en men zich vlugger bedreigd door alles wat anders, zeg maar vreemd is.

2. De kerk zelf moet nog altijd leren dat ze voortaan in de oppositie zal staan. Ze heeft nog geen stijl gevonden om tegelijk op te komen voor haar mening en die aan te reiken wetend dat men niet meer zal meespelen op beslissingsniveau. Een mooi voorbeeld is de bezetting van kerken door ‘les sans papiers’. Dat mensen tien jaar in een samenleving ronddolen zonder één vorm van erkenning is toch ongehoord en dat zij op die manier aandacht krijgen is buitengewoon. Maar alle kerkelijk politieke kanalen moeten gemobiliseerd worden om toch maar zo genuanceerd mogelijk uit de hoek te komen en niet tegen de politieke macht in te gaan. Terwijl vanuit oppositie een krachtig signaal geven veel authentieker zou zijn. Men meent nog altijd dat men het hele deeg moet beslaan en vergeet de uitspraak van Jezus dat we enkel zuurdesem kunnen zijn of het zout in het eten. Daardoor mist de kerk op dit ogenblik attractiviteit.

3. Staan we voor een nieuw Pinksterwonder? Ja, indien we ons realiseren dat 2000 jaar geleden de kerk uit een klein groepje enthousiastelingen bestond voor wie velen in het begin veel sympathie voelden, maar die al vlug naar de rand werd geduwd. Ook later waren de meest authentieke periodes toen kerk geen staatskerk was en niet het hele maatschappelijke veld bestreek, maar binnen een gediversifieerde samenleving een eigen accent wist te leggen. Het is een gemeenplaats geworden om te zeggen dat sinds de kerkelijkheid is afgenomen het aantal zoekenden enorm is toegenomen. Nooit werden er meer boeken over religie, alternatieve spiritualiteit en mystiek gekocht. De vraag is of wij gereed zijn om in die verscheidenheid van zoekenden een eigen houding aan te nemen. En wel op een dubbele manier: Enerzijds als gelovige zoekers die iets of Iemand hebben gevonden, maar die bij wat ze vinden nog meer dan voordien zoekende worden. Het antwoord dat we ‘God’ noemen, geeft ons evenzoveel vragen als antwoorden: vanwaar kom ik, waar ga ik naar toe, wat moet ik doen, hoe kan ik de kwetsbare wispelturigheid van dit leven verdragen, enz. Daarnaast is een tweede houding belangrijk waarover de eerste lezing sprak: ‘Niemand heeft ooit God gezien, maar als we de liefde voor elkaar en voor heel de wereld beleven, woont God onder ons.’ Een nieuw Pinksterwonder kan zich voltrekken, heel anders dan we gedacht hadden vanuit de triomfantelijke voorbije tijd. Maar dan moeten de vurige tongen niet boven onze hoofden blijven hangen, maar in de diepte van ons hart, en moeten we leren vanuit diepe bescheidenheid in de veelheid van gedachten en meningen een eigen lichtje aan te brengen.

Na de communie 514: “Kom Schepper, Geest, daal tot ons neer”

------