------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




Allerheiligen 2006

Verbonden met verleden en toekomst

Marcel Braekers

Openingszang

Begroeting

Er zijn van die dagen dat een grote weemoed over het leven valt, ook al zijn het verlof- en feestdagen. Allerheiligen is een feest vol weemoed, niet alleen omdat u of ik mensen hebben verloren van wie wij zielsveel hielden en wiens gemis met rituele regelmaat aan onze deur komt kloppen. Er is even goed de weemoed, omdat dagelijks zoveel mensen onverwacht en onverdiend hun geliefden verliezen en hun wenen of machteloze woede je in de kleren blijft hangen. Er is ook de weemoed om de trage, kleurrijke gang van het seizoen naar de winter en het gevoel dat de tijd op een onwrikbare manier zijn gang gaat en zijn spel met ons speelt.

Dat alles confronteert ons met het besef hoe weinig beheersbaar ons leven is. Weemoed is een gevoel dat te maken heeft met het niet beheersbare zoals de dood of de voorbijgaandheid van toffe dingen of van liefdevolle mensen. In zijn conferentie van vorige dinsdagavond sprak Rik Torfs over het nieuwe gevoel dat men tegenwoordig probeert te creëren tegenover de dood als een soort gezel. Hij noemde het een soort van Stockholm-syndroom waarbij men gaat sympathiseren met zijn beul of kidnapper. Men probeert de verschrikking en vernedering weg te werken door de dood als een natuurlijke en zinvolle weg van het leven te zien. Terecht wees hij op het gevaar om in een verdacht soort van sublimatie te vervallen waarbij men weigert te zien hoe de dood een ongevraagde, brutale knak brengt in alles wat we ons nog hadden gedroomd.

Ik kan hier helemaal mee instemmen en het gevoel van weemoed is ontegensprekelijk een uitdrukking van dit zinloze perspectief. En toch wil ik er ook andere dingen aan toevoegen.

In de orde van de dominicanen bestaat de gewoonte om, als iemand in zijn eigen klooster sterft, op het ogenblik van de dood alle medebroeders rond het sterfbed te verzamelen en het ‘Salve Regina’ te zingen om zo de oversteek van hier naar ginder te maken. Dat klinkt enigszins luguber, maar als je het meemaakt grijpt het je diep aan. Of ik denk aan een  medebroeder, die in de laatste uren voor zijn dood aanhoudend de lofzang van Simeon bad: ‘Nu laat gij, Heer, uw dienaar bevrijd in vrede gaan, want mijn ogen hebben uw heil gezien.’ Alsof hij doorheen de woorden zijn onzekerheid en vertrouwen met elkaar liet worstelen Of ik zie de mensen die met een dode in hun handen schreeuwen om recht en gerechtigheid. Het zijn aangrijpende momenten waarbij men ondanks de breuk een band legt met een ongekende, maar verhoopte toekomst.

Wanneer wij vandaag het feest van Allerheiligen vieren staan we dan niet precies op die grens waar wanhoop, verdriet en opstandigheid worstelen met vertrouwen, overgave en een beetje aanvaarding?

Achter op het tafeltje met de gaven staan een aantal kaarsjes, die je kan aansteken aan de Paaskaars waarrond ze zijn gezet. Indien je bijzonder aan iemand denkt, dan kun je een kaarsje aansteken en het hier vooraan komen zetten om zo in een sprakeloos gebaar symbolisch uit te drukken waar woorden hun zeggingskracht verloren.

Processie met kaarsjes – muziek: requiem van Richafort

Lezing uit de profeet Ezekiël hfst. 37 (hertaling Oosterhuis)

Zijn hand ontvoerde mij. Ik kwam in een vallei
Die vol doodsbeenderen was.
Het waren er ontelbaar veel, ze waren dor en dood.
Hij sprak tot mij:
Mensenkind, zal dit gebeente leven?
Ik sprak: Gij weet het, Gij alleen.
Hij sprak tot mij:
Kondig toekomst aan, mensenkind, roep de levensadem.
Ik deed zoals mij was geboden.
Geest van levensadem kwam en blies in hen,
De doden leefden.
Zij stonden op hun voeten, recht overeind,
Onafzienbare schare.

Lied 504: “Licht dat ons aanstoot in de morgen”

Een gebed in rouw

Als mijn verdriet
Geen naam meer hebben mag,
Dan toch bij U, mijn God.

Waar anders
Kan ik zeggen
Wat ik nog altijd mis,
Langer dan mensen willen weten.

Nog steeds
Zoek ik vergeefs
Naast mij
De warmte van dat lichaam,
Wacht ik op
Die ademhaling in het donker.

Geen mens weet raad
Met mij en mijn verdriet.
Men wil mij sterker weten
Dan ik ben.
Hoe kan het leven doorgaan
Zonder jou?
Hoe moet ik verder
Zonder reisgenoot?

Als mijn verdriet
Geen naam meer hebben mag,
Laat het dan toch
Bij U, mijn God, geborgen zijn.       (S. de Vries)

Lied 416: “Wat ik gewild heb”

Evangelie volgens Matteüs 5, 1 – 10

Lied 622: “De heiligen ons voorgegaan”

Homilie

Twee jaar geleden bracht ik samen met een groep dominicanen een bezoek aan het concentratiekamp van Birkenau. Het was net zestig jaar geleden dat de Geallieerden dit kamp hadden bevrijd.Terwijl een loden zon op ons hoofd brandde liepen we langs dat enkele lugubere treinspoor dat een kilometer verder eindigt bij de verbrandingsovens, terwijl links en rechts de troosteloze barakken staan omgeven met prikkeldraad. Toen we dichter en dichter bij het centrum van het kamp kwamen, hoorden we steeds duidelijker een stem uit een luidspreker. Ze kwam van een groepje jongeren die gedurende 48 uur onophoudelijk de namen voorlazen van alle opgetekende gevangenen die er waren vermoord. Een verwarrende stroom van gevoelens kwam in mij op. Allereerst dat het Duitsers waren die in naam van hun volk eerherstel wilden brengen, maar ook wilden aantonen dat zij hadden gebroken met hun eigen geschiedenis. Aangrijpend was ook hoe men op die manier het vergeten en de anonimiteit van die miljoenen doden trachtte op te heffen.

Overal worden namen opgetekend: op monumenten, grafzerken, op gedachtenisprentjes, enz. met de bedoeling om vast te houden wat ons ontsnapt en uiteindelijk aan de vergetelheid wordt prijs gegeven, want de dood confronteert ons brutaal en ongevraagd met de onbeheersbaarheid van dit leven. In een machteloos gebaar om toch te blijven herinneren schrijven we namen op en is er dat overstijgend terugkerend ritueel van het bezoek aan het graf van wie we beminden. Of zoals wij daarnet deden, hier rond de Paaskaars een klein lichtje plaatsen in gedachtenis aan hen. Het zijn rituele handelingen, verbonden met het directe, geleefde leven en zijn meer zinvol dan ons verstand kan achterhalen.

Met hoeveel machteloze weemoed dat alles ook omgeven is, toch is het waardevol. Want ook al staan we in dit kwetsbare heden, in het besef dat wij allemaal diezelfde weg zullen gaan, toch houden we iets van dat zinvolle verleden vast en door de symboliek van het Licht drukken we ons geloof uit dat dit leven eindigt in een zinvolle toekomst. Staande in een vluchtig Nu nemen we het verleden mee naar een toekomst van hoop. De drie dimensies zijn voor mij belangrijk. Wie alleen de toekomst wil vasthouden en alleen blijft herhalen dat de doden zullen verrijzen, dat er een ontelbare menigte zingend door hemelse weiden wandelt, maakt van de dood en het onverwerkte verlies een ongezonde springplank. Wie alleen meent te leven in het hier en nu, gedraagt zich als een clown die blijft lachen en zijn geschiedenis moet verdringen in de hoop te kunnen vergeten. Precies de hoop dat uiteindelijk ons leven kan opgenomen worden in Gods licht, maakt het dragelijk om de pijn van de herinnering, de onrechtvaardigheid van kinderen die sterven, de nutteloze en zinloze dood van zovelen te kunnen aanvaarden.

Het geloof in de verrijzenis is niet wat de Grieken dachten van het eeuwig leven. Eeuwig leven was voor hen de negatie van de dood, het doortrekken van de aardse lijn alsof met de dood geen breuk wordt aangebracht. Geloven in de verrijzenis verstoort elk rechtlijnig denken dat meent in zekerheid te weten. Geloven in de verrijzenis zou ik eerder een overtuiging noemen, die groeit vanuit een diep gevoel van Gods nabijheid waardoor verleden en toekomst verzameld worden in een vertrouwend Heden. Precies in dat moment van overgave, mag ik zeggen van blind vertrouwen?, groeit van binnenuit Licht, ‘een lege plek, om te blijven’. In dat vertrouwen ligt onze hoop. In die complexiteit van gevoelens en vertrouwen vieren we dit feest van Toekomst met hen die ons voorgingen.

Groot Dankgebed – S. de Vries, Bij gelegenheid II, p. 370  + refrein 407

Na de communie   190

Slotgebed: S. de Vries, Bij gelegenheid II, Litanieën, p. 367.

------