1 april 2007: Palmzondag
Een woordvoerder voor wie niemand heeft
Marcel Braekers
Intredezang 521: “In
’t laatste van de dagen"
Inleiding
De voorbije vastenperiode
was een sterke tijd waarbij zondag na zondag de vraag terugkeerde:
‘mens waar is je broeder, waar is je zuster?’ Op gang getrokken
door de actie van Broederlijk Delen omtrent het lot van de
Sahel-landen werd meer en meer de vraag onontwijkbaar: hoe
moet de plaats zijn waar God op aarde kan wonen? Het antwoord
dat in de oude catechismus stond was niet juist. God woont
niet in de hemel op aarde en op alle plaatsen. Hij kan er
alleen wonen als mensen ruimte voor Hem maken. Hij woont alleen
waar solidariteit heerst, waar mensen erop bedacht zijn voor
iedereen ruimte en mogelijkheden te creëren om menswaardig
te leven. Waar mensen wachten en hopen vanuit onmacht en ellende.
Of zoals Oosterhuis zo prachtig dichtte en we net zongen:
“In ‘t laatste van
de dagen zal het zijn
dat zwaarden worden omgesmeed tot ploegen,
je leert de oorlog af, je snoeit je wijnstok
en strekt je in de schaduw van je bomen.
En niemand schrikt meer wakker in de nacht
en niemand vreest nog voor een nieuwe morgen.”
Niet
meer wakker schrikken in de nacht, omdat je zonder vorm van
proces door militairen kunt opgepakt worden, neerzitten onder
je olijfboom die het hele jaar door vruchten geeft. Het zijn
utopische beelden, een visioen van waarachtig leven. God kan
slechts daar wonen waar deze droom in niet aflatende kracht
wordt verwoord en een stukje gerealiseerd. Zo had de God van
het Oude Verbond zich reeds geopenbaard: als een God die oproept
tot niet aflatende verantwoordelijkheid. Maar dit beeld van
een ethische God werd nog radicaler door Jezus van Nazareth.
Elk
jaar wordt in deze dagen van de Goede Week meer en meer de
focus op Hem gericht. Niet omdat alles wat in de voorbije
zondagen werd gezegd weer onbelangrijk zou zijn, maar in zijn
persoon wordt de vraag wie God is en wat de kern van ons mens-zijn
is geradicaliseerd. Het gebaar van Jezus tijdens het laatste
avondmaal waarbij hij zijn leerlingen de voeten waste, is
van een aangrijpend kracht. Het gaat om meer dan iets doen
voor elkaar, meer dan een roep om gerechtigheid, meer dan
welk principe. Het is een gebaar waarbij iemand uitstroomt,
mateloos wegvloeit in dienende aandacht. De ethiek waar Jezus
voor staat is niet een waarbij ik plots beslis iets voor de
armen te gaan doen (en ook weer ophoud als ik het genoeg vind),
maar waar ik voorbij de grenzen van mijn zelfbeslissing, voorbij
de macht van mijn ego, uitstroom in mededogen, in liefde of
in verantwoordelijkheid. Zoals trouwens ook God niet stug
en afstandelijk wacht op de mens, die Hem vereert, maar van
ver ons ziet strompelen en naar ons toesnelt.
Er
was een explosie van kracht nodig, opdat de machten van de
wereld een halt kon toegeroepen worden. Iemand moest optreden
vanuit een niet menselijke macht, opdat een heilige, vibrerende
energie zou loskomen en het hart van iedereen zou beroeren.
Deze hartstochtelijke rechtvaardigheidsdrang en unieke gedrevenheid
zullen we in deze dagen meemaken en misschien ook zelf ondergaan.
Vandaag op Palmzondag begint deze weg met een groepsmanifestatie
van landlozen en verpauperden die hopen in Jezus een stem
te hebben gevonden, die hen weer uitzicht geeft. Door met
palmen in processie naar voor te komen drukken we onze solidariteit
uit met allen die strijden, die lijden om een menswaardig
bestaan.
Verhaal van de intocht
in Jeruzalem (in: N. ter Linden, Koning op een ezel,
p.171)
Lied 412: “Jezus om
uw lijden groot” (1-4)
Wijding van de palmtakken
God van leven
Gij laat uit dorre winter en harde grond
Helder groen, nieuwe lente opschieten.
Zegen deze altijd groene palmen
Zegen hen die ze straks een plaats geven in hun huis,
Op hun land, de wegen die ze gaan.
Zegen allen in wiens naam wij Jezus begroeten en die
In dit teken van leven en vrede willen geloven.
Zegen hen, waar ter wereld, opdat hen leven toestroomt in
overvloed:
Gij Vader, Zoon en heilige Geest.
Palmprocessie
Lezing
uit de brief aan de Filippenzen: de weg van Christus gaan
Een van de belangrijkste
hymnen waarmee de eerste christenen hun liefde voor Christus
uitzongen, nam Paulus op in zijn brief aan de Filippenzen.
Paulus beschrijft hoe Jezus niet als Adam of dé mens wilde
zijn tegenover God. De oude mens, de mens van alle tijden
wil eten van de boom van eeuwig leven en totaal autonoom,
zonder verantwoording af te leggen beslissen over wat goed
en kwaad is. Adam werd gedreven door hoogmoed en eigengereidheid.
Tegenover hem staat Christus, die de tegenweg is gegaan door
zichzelf te ontledigen. Leeg worden van zichzelf (kenôsis)
om zo vervuld te worden van goddelijke kracht. Zo krijgen
we in één zin de kern van Jezus persoon en het drama van zo’n
weerloze verschijning in het machtsspel van deze wereld.
Lied 410 “Christus,
de gestalte van God”
Filippenzen
2, 1 – 11
Lied
410 “Christus, de gestalte van God”
Naamloos
schooiert liefde langs de wegen
Die beweegt de zon en
alle sterren,
Naamloos schooiert liefde langs de wegen
Ziet de mensenkinderen al van verre,
Zoekt op in hun bezeten dromen,
Wekt hun rede weer, hervindt hun namen,
Temt de stormen van hun vergezichten,
Sluit de deur toe achter hun verleden.
Die ons geeft nieuw licht in onze ogen,
Ons doet hopen dat nog nooit geziene:
Nieuwe aarde op de vloed heroverd.
Die in diepe zin-verloren nachten
Schenkt een uur van waarheid en genade:
Hakt bronaders in de rotswand open,
Plant een eikenwoud op woeste hoogten.
Die beweegt de zon en alle sterren,
Levend woord dat nooit ons zal ontbreken,
Aller mensen naam en zielsbeminde
Naamloos schooiert liefde langs de wegen
Maar vindt in mensen rust en duur,
Naakt en veilig – wij die leeg zijn
En ongenadig,
Halve waarheid, kilte, schemer,
Kreupel vuur –
Liefde, neem ons één uur,
Dat wij ontvangen, weten.
(H. Oosterhuis, Aandachtig
Liedboek, Ambo, 1983)
Lied
659
Groot dankgebed: Jongerius,
vastencanon
Na de communie 503
Afsluiting
“Mijn dienstknecht, mijn
geliefde –
mijn geest op jou gelegd.”
Die woorden zal je weten.
Een leven zwaar te dragen
Heeft Hij je aangezegd.
Geschaduwd zal je worden,
Gewantrouwd om zijn woord,
Om wat je weet dat recht is –
En zou je het volbrengen
God weet, je werd vermoord.
Dat hebben onze ogen
Gezien: hoe ’t één verging
Die slaven wou bevrijden,
Hoe als een slaaf gekruisigd
Hij te sterven hing.
Zo zal ook, wie het onrecht
Wil inzien en weerstaan,
Door nachten van niet weten,
Niet durven, niet meer kunnen,
Door zeven hellen gaan.
Ik zag een mens, geslagen,
Met onverwoest gezicht
Uit nacht te voorschijn komen.
Ik dacht: Hoe kan het lijden
Een weg zijn naar het licht?
Ik vroeg, maar kreeg geen antwoord.
De woorden waren heen.
Toen zag ik nog een ander:
Die ene droeg de ander,
De ander droeg de een.
Mijn dienstknecht, mijn geliefde,
Heeft Hij tot jopu gezegd.
Jij grondvest recht op aarde.
Hij heeft jouw hand genomen,
Zijn geest op jou gelegd.
Verlicht de blinde ogen.
Breek door muren heen.
En die daar zitten gevangen
In hun stikdonkere kerker:
Bevrijd ze één voor één.
(H. Oosterhuis, Nieuw Bijbels Liedboek,
Ambo, 1986)
|