7 april 2007: Paasnacht
De zoektocht naar de God van leven
Marcel Braekers
Inleiding
Religie is de geheimzinnige
verbondenheid van ons leven hier en nu met de oudste dromen
van de mensheid. Dromen, die groeiden vanuit een onachterhaalbare
oorsprong en een weg aanwijzen waarlangs eeuwenlang generaties
gingen, zoekend en tastend, de weg van de utopie, de weg naar
het licht.
Ook de Bijbel kun je lezen als een verhaal van groeiend besef
wat dit licht wel is. Doorheen een lange geschiedenis ontdekten
mensen dat dit licht God is. Niet zomaar een naam, maar ‘Hij
die zal zijn’, een God van bevrijding, als een Vuur dat brandt
in je binnenste, als Water waaruit je opnieuw wordt geboren.
In deze nacht gaan we in het spoor van die velen op tocht
om voorbij alle dood en vernietiging te eindigen bij de Bron
van het leven.
We horen enkele grote momenten van die geschiedenis zingen
daarbij het refrein dat heel deze nacht ons begeleidt (nr.
20):
Heel het duister
is vol van luister door uw licht.
De nacht is al de dag net zo helder.
Hij is de oorsprong
van ons leven: de schepping
Dit is de geschiedenis
van de hemel en de aarde. Zo ontstonden ze en werden ze geschapen.
In de tijd dat God, de Heer, aarde en hemel maakte, groeide
er op aarde nog geen enkele struik en was er geen enkele plant
opgeschoten, want God, de Heer, had het nog niet laten regenen
op de aarde, en er waren geen mensen om het land te bewerken;
Wel was er water dat uit de aarde opwelde en de aardbodem
overal bevloeide.
Toen maakte God, de Heer, de mens. Hij vormde hem uit stof,
uit aarde,
En blies hem levensadem in de neus. Zo werd de mens een levend
wezen.
Toen nam God, de mens mee en bracht hem in de hof van Eden
Om die te dienen en te bewaken. Hij hield hem het volgende
voor:
‘Van alle bomen in de tuin mag je eten, maar niet van de boom
van de kennis van goed en kwaad; wanneer je daarvan eet, zul
je onherroepelijk sterven.’
Refrein
God ziet en voorziet:
het offer van Izaäk
En het geschiedde dat God
riep ‘Abraham’. En hij zei: ‘hier ben ik’.
God sprak: ‘Neem je zoon, je enige, die je liefhebt, Izaäk,
en ga naar het land Moria en offer hem aan Mij op één der
bergen, die Ik je wijzen zal.’.
Abraham stond heel vroeg op, zei niemand iets, zadelde zijn
ezel,
nam twee jonge knechts mee en Izaäk, zijn zoon
en ging op weg naar de plaats die God hem wijzen zou.
Dat hij zo maar zwijgend op weg trok, wil zeggen, dat hij
geloofde dat Gods wil goed was en dat hij aan God alles moest
kunnen teruggeven, wat hij gekregen had.
De derde dag zag Abraham de plek van verre. Hij zei tot de
knechten: ‘Blijf hier met de ezel. Ik en de jongen gaan tot
daar bij die berg om te bidden en keren dan terug.’ Abraham
nam het hout en Izaäk mocht het dragen. Zelf droeg hij de
bak met houtskool en een mes. Zo ging die beiden tezamen.
Izaäk zei: ‘Vader’, en Abraham antwoordde: ‘Hier ben ik, mijn
zoon.’
‘Hier is het vuur en het hout, maar waar is het lam voor het
offer?’
Abraham zei: ‘God zal zelf wel voor een lam zorgen, mijn jongen.’
Zo gingen die beiden tezamen. Ze kwamen aan de plaats, die
God gewezen had.
Daar bouwde Abraham de offerplaats, schikte het hout en opdat
ogenblik hoorde hij de stem van God: ‘Abraham, Abraham’. Hij
zei ‘Hier ben ik’.
En God zei: ‘Doe je zoon
niets, want nu weet ik dat je Mij je enige kind wilt teruggeven.’
Daar zag Abraham een ram met zijn horens in de struiken verward.
Hij ging er heen en offerde het dier. En hij noemde die plek:
‘God zorgt ervoor.’ (Klink, Kinderbijbel)
Refrein
Hij is een God van
bevrijding: de uittocht
Men stelde zich op in
een lange stoet, zoals afgesproken was. Vrouwen hadden hun
baktroggen met deeg in kleren gebonden op hun schouders. De
mannen hadden een stok in de hand en dreven het vee bijeen
en kinderen dansten van opwinding tussen het gewoel. Zo trok
het volk weg uit Egypte, een eindeloos lange stoet en iedereen,
die maar wilde, ging mee: zwervers en vreemdelingen en meelopers.
Duizenden trokken die nacht bij het licht van de volle maan
naar het Zuid-Oosten, de woestijnweg naar de rietzee. En ze
werden niet moe, al hadden ze niet geslapen,want dit was de
nacht van waken ter ere van God, die hen met sterke hand uit
Egypte had geleid. Aan de spits van de stoet was een vurige
gloed te zien en de mensen vertelden elkaar, dat een engel
van God hen voorging om de weg te wijzen. Overdag was er een
wolkkolom om hen te leiden op de weg en ’s nachts een vuurkolom
om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan.
(Klink, kinderbijbel)
Refrein
Een God sterker dan
alle dood:
Alleluia-zang
Paasboodschap Lucas
24, 1 – 12
Zegening van het vuur
Van het opgaan der zon
tot haar ondergaan:
Gezegend zij uw Naam, bron van alle licht en leven.
U bent het licht en ook het donker is voor U geen duisternis.
Vanaf de oorsprong hebt Gij
door uw leven schenkend Woord
Licht ontstoken en de duisternis doen wijken.
U bent meegetrokken met een slavenvolk
Als een beschermende wolk in de dag,
En als een zuil van vuur in de nacht.
Zegen (+) dit nieuwe vuur,
dat voor ons uit zal schijnen op de weg die wij hebben te
gaan.
Dat wij een tocht mogen gaan van duisternis naar licht,
Van angst en eenzaamheid naar leven in verbondenheid.
Maak in ons het verlangen wakker om nieuwe mensen te worden
Die herboren zijn in Jezus, uw toekomst-mens, licht dat
ons aanstoot.
Processie naar de kerk
Hymne aan het licht
504: “Lied aan het licht”
Hernieuwing van de
doopbelofte
Broeders en zusters,
reeds voor onze geboorte en ook later
werden wij opgenomen in een verhaal van liefde tussen mensen.
Zij hielpen ons open te komen voor deze wereld en
voor het Geheim dat alles draagt.
Via hun gezicht gingen wij zoeken naar Gods aangezicht.
In deze nacht worden wij uitgenodigd persoonlijk te kiezen
voor deze God zoals wij Hem leerden kennen
vanuit onze persoonlijk geschiedenis en de boodschap van Jezus,
zijn geliefde Zoon.
Daarom vraag ik u:
Ben je bereid je te verzetten
tegen alles wat Gods schepping verduistert, tegen het onrecht
in deze wereld. Ben je bereid om met al je talenten te bouwen
aan deze aarde tot ze een tuin van vrede en geluk zal zijn.
Allen: JA DAT BELOVEN WIJ
Kun je geloven dat boven alle onrecht, lijden en dood een
levensstroom van goedheid ons wil dragen, dat er een gemeenschap
is rond de verrezen Heer die gestalte wil geven aan Gods zorg
om de mens?
Allen: JA DAT GELOVEN WIJ
Ben je bereid je leven te delen, het prijs te geven, opdat
de meest kwetsbaren een ereplaats krijgen? Ben je bereid om
niet als heerser maar als een behoeder Gods schepping tot
voltooiing te brengen?
Allen: JA DAT WILLEN WIJ
Geloof je in Jezus als Gods dienaar en veelgeliefde zoon,
geloof je dat Hij voor ons kan zijn: weg, waarheid en leven?
Allen: JA DAT GELOVEN WIJ EN DAARIN WILLEN WIJ ELKAAR
BEMOEDIGEN OPDAT WE ZOUDEN LEVEN ZOALS HIJ. DAT ZIJN GEEST
ONS MAG BEZIELEN EN VOEREN IN GODS HERSCHEPPENDE GROND.
Iedereen komt naar voor
om zijn kaarsje bij de paaskaars te zetten en een kruisteken
met het doopwater te maken.
Koor zingt psalm 146
(volgens vierstemmige Anglicaanse toonzetting)
Homilie
In 1982 werd Santa Cruz,
een klein marktplaatsje, ingenomen door het leger. Aan de
bewoners werd verteld dat de catechisten subversieve figuren
waren, die door hun familie moesten worden gedood. Anders
zou het leger heel Santa Cruz en de buurtdorpen uitroeien.
Maar de dorpelingen weigerden want de catechisten waren geliefd
en gewaardeerd om de geestelijke bemoediging en de praktische
instructies, die ze gaven bij het opzetten van coöperatieven.
Maar in de ogen van de militairen was dat subversief werk,
evenals het leesonderricht, omdat het mensen bewust maakte
van hun situatie. De dorpelingen bleven weigeren het bevel
uit te voeren, maar de catechisten drongen zelf aan dat ze
het zouden doen: “Het is beter dat wij sterven dan dat er
duizenden omkomen”.
Toen heeft zich in de nacht een processie van huilende mensen
in beweging gezet naar het kerkhof. De tranen van de uitvoerders
vermengden zich met het bloed van de catechisten. In stilte
keerden de mensen terug naar hun huisjes, maar de gedachtenis
aan deze onschuldigen bleven ze bewaren. “Wij gedenken hen
met heilige verering, omdat wij dankzij hen nu kunnen leven.”
(H. Thijssen, Sporen die blijven. Geciteerd in H. Gielen,
Wat kan een hamer die spijkers in het licht slaat? p.15-16)
Dit aangrijpende, gruwelijke verhaal deed mij mijmeren over
Pasen en de verrijzenis. Tot welk een onvoorstelbare opoffering
en overgave waren deze catechisten niet in staat? De uitdrukking:
‘zijn leven geven voor een ander’, zoals we zo dikwijls over
Jezus zeggen, gebeurde hier opnieuw.
Deze catechisten hadden,
net als Jezus, heel hun persoon in dienst gesteld van het
leven. Niet alleen het geestelijke leven, maar ook het leven
als verbetering van levensomstandigheden. Wat voor de militairen
een provocatie was, was in feite niets anders dan de uitwerking
van wat de Bijbel bedoeld met bevrijding: de totale mens in
zijn alledaags bestaan en in zijn geestelijk centrum aanspreken
en naar het licht brengen. Daarmee raak ik reeds aan een eerste
aspect als we spreken over verrijzenis. Verrijzenis en opstanding
is méér dan een geestelijk gebeuren en is méér dan leven voorbij
de dood. Ze raakt de hele mens en ze gebeurt elke dag. Deze
catechisten duidden niet alleen het dagelijkse leven van hun
dorpsgenoten in het licht van het evangelie. Ze hielpen coöperatieven
opzetten, ze brachten mensen samen om hun levenskwaliteit
te verbeteren. Vertrouwen in Gods helende kracht doet wonderen
in het leven hier en nu. Ze brengt een keer in fatalistisch
doemdenken, en richt mensen weer op.
In zijn boek Sporen die blijven waaruit ik dit verhaal
opnam, schrijft Thijssen dat de dorpsbewoners de gedachtenis
van deze onschuldigen bleven bewaren.. Ook dat is verrijzenis:
de herinnering aan de edelmoedigheid van mensen als een innerlijk
oriëntatiepunt voor wie achter blijven en zoeken naar verdieping.
Ook voor de eerste leerlingen was de herinnering aan Jezus
een troost en gaf ze een richting aan om te leven. Maar zoals
we allemaal weten, vervagen beelden, leeft ieder mens en gemeenschap
in een proces van voortdurend vergeten.
Hoe belangrijk dit herinneren ook is, toch kan ik mij niet
indenken dat het dàt was waarvoor deze mensen hun leven hadden
gegeven. Ik denken dat ze leefden voor een passie, voor Iets
of Iemand die ze nauwelijks konden benoemen, die niet voor
hen uitliep en boven in een onwezenlijk licht kon gevonden
worden. Tot zoveel zelfvergetelheid ben je maar in staat als
die kracht diep in jezelf schuilt, als ze jouw is en toch
een Ander. Hoe kun je dag na dag bouwen aan een betere samenleving,
de mensen die je meetrekt troosten en bemoedigen, tenzij dat
je spreekt en handelt van iets dat je zelf niet meer bent.
Zij begonnen te lijken op Jezus, die net zo heeft geleefd
en is gestorven. Niet voor zichzelf, maar voor de wereld,
opdat we uiteindelijk tastend en vermoedend ons zouden overgeven
aan die Kracht die heel de wereld wil thuis brengen.
Noem het Licht, noem het Water, de Ene, de Godheid: woorden
zijn zwak en ontoereikend, maar in Jezus ontdekten we het
als Leven. Ook al verschijnt het nu hier dan daar, en verdwijnt
dan weer, uiteindelijk kan het door niets tot zwijgen worden
gebracht. Het is de uiteindelijke opstanding waarin Jezus
ons is voorgegaan. Zijn aardse leven, waarbij Hij mensen concreet
oprichtte en waarbij Hij woorden sprak van ongehoorde liefde,
en de bevestiging door God van dit leven over de dood heen
vormen één onlosmakelijke eenheid. Dit altijd weer terugkerend
moment van Gods toezeggen van kracht vieren wij in deze nacht.
Een zalig Paasfeest.
Groot dankgebed: (Tafelgebed
W. Vanderhoeven)
Na de communie lied
503: “Gij zijt voorbijgegaan, een steekvlam in de nacht.”
Slotgebed ‘In uw handen’
Doe over ons uw aangezicht
lichten.
In uw handen beveel ik mijn geest.
Die mij getrokken uit de schoot,
Mij hebt geroepen en geëigend
Dat ik leven zou onbevreesd –
In uw handen beveel ik mijn geest.
Die mij geschoeid hebt en omkleed
Dat ik zou gaan, en niet bezwijken,
Dat ik komen zou waar Gij zijt –
Doe over ons uw aangezicht lichten,
In uw handen beveel ik mijn geest.
Die ongezien mij trekt tot U,
U zal ik ongezien vertrouwen –
Zo is nooit iemand god geweest.
In uw handen beveel ik mijn geest.
Doe over ons uw aangezicht lichten.
In uw handen beveel ik mijn geest. (H. Oosterhuis)
|