------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




22 april 2007: derde paaszondag

Petrus en de geliefde leerling (Johannes 21)

Marcel Braekers

Openingszang  317: “Moge ons voorwaar verschijnen”

Gebed

Gij hebt het licht geroepen
Uw eerste woord
Dat alle woorden vooraf gaat –
En zie, het was goed.
Daarom zoeken wij uw aangezicht
Om wat niet goed, niet gaaf is
En met uw goede schepping vloekt:
Het gebroken leven,
De verdampte hoop
De verloren liefde
Het vergoten bloed
De betraande ogen.
Gij die uw schepping zult voltooien
Houd onze wereld aan uw hart en beschijn haar
Met de nooit ondergaande zon van uw erbarmen.     (S. de Vries)

Nr. 317: “Moge ons voorwaar verschijnen"

Inleiding

In de viering van vandaag staat een merkwaardig stuk evangelie centraal. Het gaat om het laatste hoofdstuk uit het evangelie van Johannes. Wanneer je goed luistert, hoor je hoe in de eerste verzen het evangelie in feite wordt afgesloten. Maar om een of andere reden vond iemand het nodig er een laatste stukje aan toe te voegen. En door het als evangelie uit te geven hoopte de auteur wellicht meer gewicht aan zijn tekst te kunnen toevoegen. Je vraagt je dan natuurlijk af waarom iemand dat gedaan heeft. Daarom enkele woorden om de tekst in te leiden.

Het stuk dat we gaan horen is bedoeld als een verrijzenisverhaal, maar de omstandigheden waarin het verhaal zich afspeelt verschillen van de andere verhalen. Blijkbaar zijn de leerlingen niet meer in Jeruzalem, maar zijn ze teruggekeerd naar Galilea waar ze hun dagelijks werk weer hebben opgenomen. ‘Ik ga (weer) vissen’ zegt Petrus. Ook de anderen besluiten om hetzelfde beroep weer uit te oefenen. En dan in hun dagelijkse leven verschijnt Jezus. Het is een soort van contrastervaring want ze vangen niets, maar in hun onmacht of vanuit een heimwee ontdekken ze een nieuw leven.
En toch is deze uitleg te weinig om te verklaren waarom iemand het zo nodig vond dit stukje toe te voegen. Wanneer je goed luistert hoor je doorheen het verhaal een andere kwestie: de vraag namelijk hoe de relatie tussen Petrus en de geliefde leerling ligt.
Laten we eerst eens luisteren naar de tekst.

Johannes 20, 30 – 21,25

Lied 501: “Surrexit Dominus vere”

Homilie

Petrus en de andere leerlingen zijn naar hun gewonen leven teruggekeerd. Het was nacht, staat in de tekst. Misschien is dat de beste tijd om te vissen, maar de schrijver begrijpt het zeker ook symbolisch: het is nog duister in en rond de leerlingen. Ze vangen niets. Ook het meer is symbool van de oude gesloten wereld, het oude Israël dat niet ziet wat God heeft voorzien. Maar intussen is de zon opgegaan en breekt een nieuwe dag en een nieuwe tijd aan. Alleen de geliefde leerling ziet dat en wijst de anderen erop. Hij ziet doorheen de sluier en herkent hoe Gods kracht in Jezus werkzaam is. Na de herkenning, na het geloofsinzicht vangen de leerlingen plots veel vis. 153 stuks. Misschien doelt het getal op het aantal soorten dat men in die tijd kende als symbool voor de blijde boodschap die voor alle volkeren is bestemd. Maar het getal 153 is ook de optelsom van het hebreeuwse woord ha-pesach ‘Pasen’.
Als de leerlingen met hun vangst aan land komen, ligt daar reeds een vuurtje te smeulen en speelt Jezus zelf de rol van gastheer die hun brood en vis aanbiedt, net zoals in het broodwonder. Het geloof in Gods heilzame werking is niet ontstaan in angstige mensen die zich achter gesloten deuren hadden verschanst, maar ergens in de open vrije ruimte van Galilea, het buitenland, waar mensen open stonden voor het nieuwe, midden in het dagelijkse leven. Het geloof in de verrijzenis en de nieuwe nabijheid van Jezus is niet het resultaat van een soort rationele reflectie van de leerlingen, maar groeit vanuit een initiatief van de verrezen Heer. Ik heb de indruk dat men in de discussies vandaag over de verrijzenis (hoe moet ik mij dat voorstellen? Is er leven na de dood?) vergeet dat het allereerst om een geschenk gaat, iets dat je maar kunt zien omdat God je hart en ogen verlicht.

Tot hier de eerste betekenislaag van dit verhaal. Maar ook de andere verrijzenisverhalen gaan een beetje in die trant. Er moest dus nog een andere reden bestaan waarom iemand het nodig vond deze tekst aan het evangelie toe te voegen. Daarom enkele woorden uitleg omtrent dit evangelie van Johannes.

Wie de auteur van het vierde evangelie is, weten we niet. Men noemt hem Johannes, maar het evangelie is wellicht geschreven rond het jaar 90 als Johannes of de geliefde leerling reeds gestorven is. Toch steunt dit evangelie helemaal op wat die leerling heeft verteld en krijgt hij in het verhaal een bijzondere plaats. Aan hem vertelt Jezus wie Hem zal verraden. Het was de geliefde leerling die onder het kruis stond en tot wie Jezus zei ‘je geliefde zoon’. Na de dood komt de geliefde leerling het eerste bij het graf, maar hij laat Petrus voorgaan. En ook in het verhaal dat we juist hoorde is hij het die Jezus het eerst herkent en zegt: ‘Het is de Heer’. Ongetwijfeld heeft deze lieve vriend een bijzondere plaats gekregen in het hart van Jezus. Petrus wordt in het evangelie voorgesteld als een bange twijfelaar, een ontrouwe leerling.
In deze toegevoegde tekst wordt Petrus als haantje de voorste, die in het water springt, de man van de actie, de leider van de kerk. De geliefde leerling is echter degene die ziet en anderen de ogen opent.

Op het moment dat deze tekst werd geschreven zijn de twee hoofdspelers, Petrus en Johannes, gestorven. We weten ook dat beide hun eigen geloofsgemeente hadden, de een in Efese, de ander in Rome. Maar er is een vervreemding ontstaan tussen hun aanhangers. De kerk van Efese voelde zich achtergesteld door die van Rome, die zich teveel als leidster begon op te dringen. Er was wrijving ontstaan. Vandaar dat een andere auteur van het eerste uur (bijna alle handschriften vermelden reeds dit hoofdstuk) het nodig achtte aan dit evangelie iets toe te voegen vooraleer de tekst naar Rome te versturen. Iets moest rechtgezet worden over Johannes, die Petrus lang had overleefd, en over die Petrus zelf. (cfr. J. NIEUWENHUIS, Johannes de ziener. Kok, Kampen, 2004, p. 453 e.v.)
Tot drie keer toe vraagt Jezus aan Petrus of hij Hem liefheeft en drie keer krijgt hij de opdracht zijn schapen te hoeden. Een opdracht die in Israël aan de koning werd gegeven. Anders gezegd: hier wordt duidelijk gesteld dat Petrus de woordvoerder is en hem wordt de leiding gegund. “Petrus mag de beslissingen nemen en de dogma’s formuleren. Maar de geliefde leerling heeft het gezien. En dat maakt de kern uit.” (p. 463) Dat was het compromis waarmee iedereen kon leven. Petrus als de leider, de praktische organisator, en Johannes als de ziener, degene die de diepere betekenis had gevat.

Petrus en de kerk van Rome zullen de organisatie op zich nemen. Zij zorgden ervoor dat het christendom werd verspreid, dat de kerk tot een sterke organisatie uitgroeide, enz. Toch zou het nog 3 eeuwen duren vooraleer de bisschop van Rome het echte gezag zou krijgen. Tegenover die Romeinse kerk staat de Oosterse kerk, die veeleer teruggaat op de mentaliteit van de geliefde leerling. De kerk van Efese en de daarop voortbouwende orthodoxe christenen steunden helemaal op wat een oude man hen had verteld: wat hij lang geleden had gezien, wat hem was overkomen en hoe hij doorheen de feiten een dieper heilsgebeuren had aangevoeld. Zo werd deze kerk een kerk die veeleer de liefde en de schoonheid bezingt. Helemaal niet zo praktisch, maar doordrongen van een intense verbondenheid met de verrezen Heer. Op de iconen wordt Johannes voorgesteld als ‘ho theologos’, de ziener, de beschouwer, geen dogmaticus maar een dromer in de rijke zin van het woord, een boezemvriend.
Het maakt een beetje weemoedig als je ziet hoeveel drukte gemaakt wordt rond het graf van Petrus in Rome, terwijl boven het graf van Johannes in Selçuk een verlaten en verwoeste basiliek staat. Maar hebben beide elkaar niet nodig om de Blijde boodschap haar volle gewicht te geven? Misschien mist de orthodoxe kerk een beetje dat pragmatische: het opzetten van onderwijs, van ziekenzorg, de opbouw van een samenleving steunend op gerechtigheid. Maar onze katholieke kerk heeft zoveel nood aan dat mystieke, dat gevoel voor schoonheid en symboliek, en vooral dat sterke gevoel voor democratie. In dat opzicht kan dit laatste hoofdstuk van het evangelie van Johannes ons echt iets leren.

Groot dankgebed  ‘Moge ons voorwaar verschijnen’

Lied: 520: “Dan komt de dag”

Voorbede door de Wereldgroep: (André Benoit)

Elke maand komt de Wereldgroep hier met een overweging over een situatie of gebeurtenis in de wereld. Vandaag gaat dat over de waarschuwing, de 'notificatie',  van de Congregatie voor de Geloofsleer van Rome aan het adres van de bevrijdingstheoloog John Sobrino.
Een dergelijke notificatie waarschuwt de gelovigen voor foute en gevaarlijke uitspraken. Bij Sobrino vindt de Congregatie dat hij te veel de nadruk legt op de 'kerk van de armen'  (in tegenstelling tot 'de universele kerk') en te veel de menselijkheid van Christus beklemtoont ten nadele van zijn goddelijkheid.

Eerst een woordje over Sobrino zelf, want iemands denken en geloof heeft ook met de realiteit van zijn leven te maken. Zo is het duidelijk niet hetzelfde of men denkt vanuit de dagelijkse confrontatie met armoede, onderdrukking en geweld of vanuit een statig gebouw waar men de weegschaal hanteert om 'juistheid' af te wegen.
John Sobrino is een jezuiet van Spaanse afkomst die al tientallen jaren in Centraal Amerika werkt. Hij was zowat de huistheoloog van Mgr. Romero die in 1980 in volle kathedraal vermoord werd door de militairen van El Salvador.

Sobrino werkte toen al aan de Centraal Amerikaanse Universiteit, samen met   een groep van Jezuieten die van grote betekenis was  zowel voor de intellectuele wereld als voor de Kerk van de basisgemeenschappen. Zes van deze Jezuieten werden in 1989 in opdracht van het regime vermoord. Het gemeenschapshuis werd 's nachts overvallen en alle inwoners omgebracht: zes jezuieten, de huishoudster en haar dochter.  Sobrino ontsnapte aan de slachting omdat hij niet thuis was maar in het buitenland.
Sobrino is een van de boegbeelden van de latijns-amerikaanse bevrijdingstheologie. Hij kreeg in 1985 het eredoctoraat van de K.U.Leuven.

Zoals in onze kapelgemeenschap wel geweten is, staat in de bevrijdingstheologie het beeld van God en van Christus centraal die opkomt voor gerechtigheid en voor de bevrijding van de concrete arme en onderdrukte mens. Armen én rijken hebben hun verantwoordelijkheid voor de realisatie van dat visioen op te nemen. Dit is de universele kerk.  Het is een theologie met een rijke spiritualiteit en met een grote mobiliserende kracht, met name voor de krachtige beweging van christelijke basisgemeenschappen, vooral, maar niet alleen, in Latijns-Amerika. In de  periode na het tweede vaticaans concilie en van de latijns-amerikaanse bisschoppenconferentie van Medellín werd deze theologie en deze spiritualiteit ook beleefd en gedragen door tal van bisschoppen (waaronder grote namen als Helder Camara, Casaldagila, Romero).  De tegenwerking door het Vaticaan, vooral via de benoemingspolitiek en de hertekening van de bisdommen, zou deze band tussen hiërarchie en  volkskerk later op vele plaatsen doorknippen. Het is typisch dat de huidige aartsbisschop van San Salvador de waarschuwing van het Vaticaan meteen overijverig heeft aangegrepen om Sobrino een publicatie- en leerverbod op te leggen. Het is ook veelbetekenend dat de waarschuwing er komt enkele maanden voordat er een nieuwe latijns-amerikaanse bisschoppenconferentie zal plaats vinden.
De Congregatie voor de Geloofsleer vindt de theologie van Sobrino gevaarlijk: Jezus is er 'te menselijk' opgevat en 'de arme' te letterlijk en materieel , want, volgens de Congregatie, 'is de bijzonderste armoede van de mensen  het feit van Christus niet te kennen'. Deze wereldvreemde taal doet alsof het kennen en navolgen van Christus niet meteen zou verwijzen naar de oproep tot gerechtigheid en tot bijzondere zorg voor de zwakke en onderdrukte.

Heel wat groepen en organisaties betreuren de poging om de christelijke voorkeursoptie voor de armen in de samenleving in feite te diskrediteren. In Vlaanderen spraken zich in die zin al uit: het Interdiocesaan Pastoraal Beraad, Caritas, Missio, Pax Christi,  Welzijnszorg, Broederlijk Delen.
BD lanceerde in die geest zelfs een petitie waarin het volgende gevraagd wordt:
- dat de aartsbisschop van San Salvador de maatregelen tegen Sobrino intrekt
- dat de KULeuven de verdediging van Sobrino opneemt, de notificatie kritisch analyseert en bevindingen aan de Congregatie meedeelt
- dat alle parochies de gelovigen oproepen om zich te bezinnen over de evangelische voorkeursoptie voor de armen.

Denken wij ook even aan de vele duizenden mensen, vooral in de derde wereld, die deze voorkeursoptie in moeilijke omstandigheden beleven en belijden. Gedenken wij ook de velen die er hun leven voor lieten, omdat ze blijkbaar niet wilden geloven dat ze dat van die arme niet zo letterlijk moesten opnemen.

------