------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




20 augustus 2007: 20° zondag

Bidden met psalmen

Marcel Braekers

Inleiding

Enkele weken geleden had de viering van de zondag als thema ‘bidden’. Lisette beschreef een aantal impressies waarbij ze getroffen was door de intensiteit en kracht die van bidden kan uitgaan. Ze verwees naar haar bezoek aan Jeruzalem waar de drie monotheïstische godsdiensten rond de tempelberg in Jeruzalem hun relatie tot God uitdrukken, naar gebed in de kapel van het ziekenhuis, ze bad het gebed van een pelgrim ergens in een Zuid-Amerikaans pelgrimsoord. Daarbij verwees ze naar een mooie uitspraak van Oosterhuis: “Bidden is veel meer wachten dan zoeken. Zoeken is actie en ongeduld, wachten is aandacht. Wachten garandeert mij niet de toekomst van wie ik verwacht. Bidden garandeert mij niet dat God zal komen. Bidden is volharden in de onzekerheid of God mij komt bevrijden, of Hij bestaat voor mij.”

Met mijn eigen woorden zou ik zeggen: bidden is het beslissende moment waarbij alles wat ik geloof en hoop, alles waarvan ik houd en droom concrete actualiteit wordt, omdat ik het betrek in mijn directe relatie tot God. Ik spreek niet meer over Hem maar tot Hem, ik denk niet na over het leed van anderen of mijn persoonlijke verlatenheid, maar sta in mijn verlorenheid, in mijn vertrouwen en aandacht voor Gods aangezicht. Alles wat we geloven en verwachten voltrekt zich hier en nu. Of dit bidden woordeloos is als een wachten in stilte dan wel een persoonlijk of objectief gebed, het maakt niet uit. Gebed is daarom zoals het korstmos in de natuur. Ik heb mij laten zeggen dat bij milieuverandering, vooral vervuiling, het korstmos als het meest kwetsbare element het eerst verdwijnt. Je kan het dus zien als een indicator hoe een bepaalde biotoop eraan toe is. Misschien is het bidden eenzelfde aanwijzing voor geloven. Als het wegkwijnt, verwatert geloven meestal tot een ideologie en gaan allerlei mooie woorden hol klinken.

Bij dit bidden wil ik in deze woorddienst wat verder stilstaan. Niet door u een uiteenzetting te geven maar door enkele teksten uit de Bijbel te laten horen en er even bij te verwijlen. We vergeten soms dat in de Bijbel een apart boekje voorzien is met gebeden: het boek der psalmen of zoals de Joden het noemen sefer tehillim ‘het boek der lofprijzingen’. In zijn mooie commentaar op de psalmen schrijft Jean-Luc Vesco:

“De Joden lezen in deze gezangen de verwachtingen en de verzuchtingen van een heel volk, zijn vreugden, zijn verdriet, zijn verbanning en terugkeer, een voorbije geschiedenis van opstandigheid en vergeving.” (Le psautier de David, traduit et commenté, I, p.18.)


Dit boekje met 150 gebeden, vol Hebreeuwse poëzie met zijn eigen beeldspraak en zinswendingen, is meer dan 2000 jaar zowel het gebed van Israël als het officiële gebed van de Kerk geweest. Het wordt gebeden aan de Klaagmuur en in de synagoge, het is het gezang van de monniken tijdens het koorgebed en het is het stille dagelijkse breviergebed van elke priester en kloosterling, het werd ontelbare keren hertaald en op muziek gezet. Kortom: we bezitten daarmee een schat aan teksten die ons binnenvoeren in de mystieke wereld, de wereld van vragen en klagen, van triomf en angstig wegkruipen zoals de mens die beleeft in zijn rechtstreeks contact met God.

We beluisteren de tekst uit psalm 63 volgens de Nieuw Bijbelvertaling.

Psalm 63

Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was.
God, u bent mijn God, u zoek ik,
Naar u smacht mijn ziel,
Naar u hunkert mijn lichaam
In een dor en dorstig land, zonder water.

In het heiligdom heb ik u gezien,
Uw macht en majesteit aanschouwend.
Uw liefde is meer dan het leven,
Mijn lippen zingen uw lof.

U wil ik prijzen, mijn leven lang,
Roepend uw naam, de handen geheven.
Dan wordt mijn ziel verzadigd met uw overvloed,
Jubel ligt op mijn lippen, mijn mond zal u loven.

Liggend op mijn bed denk ik aan u,
Wakend in de nacht prevel ik uw naam.
U bent altijd mijn hulp geweest,
Ik juichte in de schaduw van uw vleugels.
Ik ben aan u gehecht, met heel mijn ziel,
Uw rechterhand houdt mij vast.

Commentaar

Is u ook de zin opgevallen: “Uw liefde is meer dan het leven.” Onvoorstelbaar deze uitspraak. Dank zij uw liefde krijgt alles kleur en wordt het leven aantrekkelijk. Je zou ook het omgekeerde kunnen zeggen: als jij niet van mij houdt, zou ik liever dood willen zijn.

Het gebed wordt toegeschreven aan David toen hij op de vlucht was in de woestijn. Twee keer moest hij vluchten: een keer omdat koning Saül in een bui van paranoia hem achterna zat, en één keer toen zijn opstandige zoon Absalom hem uit zijn paleis verjoeg en bedreigde. De woestijn als plaats van verlangen en zoeken naar God. Aansluitend bij de situatie staat er: mijn lichaam hunkert naar u in een dor en dorstig land. Maar je kan even goed vertalen: mijn lichaam hunkert naar u zoals een dor en dorstig land naar water.

Augustinus schreef: “Uw verlangen is uw gebed, en als uw verlangen niet ophoudt, dan bidt u ook onophoudelijk.”

Psalm 24

Altijd keert terug het gevoel van overweldiging en grootsheid. Het gebed dat we gaan horen is niet de verzuchting van een enkeling, maar de lofzang van een gemeenschap, de bewoners der aarde, die de lof zingen van de God als Schepper en Grondvester. Het is een liturgische zang van pelgrims die aankomen op de berg waar de tempel staat. Maar onmiddellijk wordt eraan toegevoegd dat God zich niet laat opsluiten in een gebouw. Hij komt naar de mens om zegen en gerechtigheid te verlenen. We beluisteren de tekst volgens de vertaling van de Naardense Bijbel en gezongen op de melodie van de Anglicaanse toonzetting.

Van de Ene is de aarde en wat haar vervult,
De wereld en wie haar bewonen.
Want zelf heeft hij haar op de zeeën gegrondvest,
Haar verankerd op rivieren.
Wie mag klimmen op de berg van de Ene,
Wie gaan staan op de plaats waar zijn heiligheid is?
Iemand onschuldig van handen en louter van hart,
Die zijn ziel niet ophief tot voosheid,
En niet een eed zwoer tot bedrog:
Die draagt van de Ene mee: zegen, gerechtigheid
Van de God van zijn bevrijding.
Dat is het geslacht van wie vragen naar hem
Van wie zoeken uw aanschijn, dat is Jakob.

Heft, poorten, uw hoofden, heft u, deuren van eeuwig,
Daar komt binnen de koning der glorie.
Wie is dat, de koning der glorie?
De Ene, krachtig en dapper, de Ene dapper in de strijd.
Heft, poorten, uw hoofden, heft u, deuren van eeuwig,
Daar komt binnen de koning der glorie.
Wie is hij, deze koning der glorie?
De Ene,de Omschaarde, hij is de koning der glorie.

Voor de joden na de ballingschap was de tempel dé plaats waar God woonde. Toch zegden ze zelf dat God niet in stenen te vatten is. Woont God dan in het heilige der heiligen, die bijzondere plaats achter een gordijn waar alleen de hogepriester mocht komen. Ook daar woont God niet. Woont Hij dan in de verbondskist met de stenen tafelen van de wet, die stond in de plaats achter het gordijn? Neen, ook in de kist is God niette vatten. Op de kist waren twee cherubijnen gemaakt die met hun vleugels naar elkaar wezen. Daar, in de lege ruimte gevormd door de vleugels is Gods Schekinah, zijn aanwezigheid. Hij is er aanwezig ontrukt aan elk vatten en grijpen. God woont onder de mensen op een ongrijpbare manier in een leegte die zelfs de cherubijnen niet kunnen omvatten.

Psalm 139

Zo dikwijls hebben we hem al gezongen, die prachtige psalm 139 “Gij, Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij, Gij weet mijn gaan en mijn staan. Gij zijt voor mij en Gij zijt achter mij.”

Waar kan ik aan Uw aanwezig ontsnappen? Is God overal aanwezig of zijn er plaatsen waar de mens vanuit een vrijwillige keuze God heeft buitengesloten? Is Hij aanwezig in Darfour, op plaatsen waar mensen vluchten voor gewelddadige milities? Staat Hij bij het ziekbed van een stervende? Als we de lof zingen van zijn aanwezigheid, bezingen we tegelijk het raadsel van onze vrijheid, van een geschonden wereld, van mensen die vloeken of zegenen. Vandaar het einde van de psalm: ik hoop dat ik niet op een doodlopende weg loop. Er is alleen die ene zekerheid: dat ik in het spoor ga van mijn voorvaderen, van die vele generaties die vertrouwden en door hun vertrouwen een nieuwe verantwoordelijkheid opnamen tegenover elkaar.

Psalm 139 zoals opgenomen in de zangbundel onder nr. 657 in een vertaling van H. Oosterhuis.

Als afsluiting van de woorddienst en terwijl de offergaven worden aangedragen beluisteren we nog psalm 42: het gebed van iemand die werd uitgebannen uit de gemeenschap en in de bergen leeft bij de watervallen van de rivier. In weemoed denkt hij terug aan de tijd dat hij met heel die feestelijke stoet optrok naar de tempel, daar waar God woont. Heel zijn gebed is één grote zucht van verlangen  terwijl iedereen rond hem spottend vraagt: waar is nu je God? Jacques Pohier maakt van deze vraag het uitgangspunt om een mooi boek te schrijven ‘Als ik God zeg’. Misschien is het een vraag voor elke gelovige die leeft in een wereld waar niets nog evident verwijst naar die verhevenheid van God.

Psalm 42

Zoals een hert smacht bij beddingen van water,
Zo smacht mijn ziel naar u, o God.
Dorstig is mijn ziel naar God, naar een god die leeft,
Wanneer mag ik komen en zien het aanschijn van God?
Mijn brood dat zijn mijn tranen geworden, de dag door en de nacht –
Doordat men heel de dag tot mij zegt: waar is nu je God?
Dit alles bedenk ik – ik stort uit om mijn lot mijn ziel –
Hoe ik voorttrok in de dichte drom hen voorging,
Tot aan het huis van God met een stem vol jubel en dank
Een feestvierende menigte.
Wat buig je je neer, mijn ziel, en kreun je over mij?
Wacht op God, want eens zal ik hem danken
Die mijn aanschijn bevrijdt, die mijn God is.
Om mijn lot buigt mijn ziel zich neer
En daarom gedenk ik u uit het land van de Jordaan,
Van Hermons toppen, uit het bergland van Mitsaar.
Oervloed roept tot oervloed met de stem van uw ravijnen
Al uw brekers en rollers trokken reeds over mij heen.
Des daags mogen gebieden de Ene zijn vriendschap:
Dan klinkt in de nacht bij mij gezang, gebed tot de God mijns levens.
Ik zeg tot God, mijn Rots:
Waarom hebt gij mij vergeten? Waarom ga ik in het zwart –
Onder druk van een vijand?
Met in mijn beenderen een doodssteek tarten mij die mij benauwen –
Doordat ze tot mij zeggen heel de dag: waar is nu je God?
Wat buig je je neer, mijn ziel, wat kreun je over mij?
Verbeid het van God, want eens zal ik hem danken,
Die mijn aanschijn bevrijdt
Die mijn God is.

------