------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




16 september 2007: 24 ° zondag

De parabels over verliezen en vinden (Lucas 15)

Marcel Braekers

Openingszang 615: “Wie heeft zijn geld verloren”

Inleiding

Een van de meest typische kenmerken van de hedendaagse mens is zijn drang naar vrijheid. Alle instanties, die hem daarbij willen beknotten, wijst hij met de grootste beslistheid af. Misschien zijn wij, Vlamingen, daarin nog heftiger dan de anderen, omdat we een eeuwenlange onderdrukking als volk kenden. Toegepast op het geloof betekent dit dat de grootste ergernis en obstakel voor velen de kerkelijke, autoritaire structuur is. Het als een dictaat opleggen van allerlei normen inzake moraal, het op de vingers tikken van wetenschappers in hun vrij onderzoek, het wantrouwen van de autonome wereld, die los van het geloof als losgeslagen en geperverteerd wordt beschreven, enz. Het gevolg is dat veel mensen zichzelf wel religieus en gelovig voelen, maar zich tot geen Kerk meer willen bekennen. (Deze reactie doet zich niet alleen voor tegenover de Kerk, maar tegenover allerlei maatschappelijke instanties die aan onze vrijheid komen knabbelen.)

De reactie gaat trouwens nog dieper. Het gaat niet alleen om het machtsmisbruik vanuit kerkelijk bestuur, ook inhoudelijk theologisch komt elke mogelijke relatie tegenover God in het gedrang. De stille vraag op de achtergrond is deze: Hoe kan een mens tegelijk zijn autonomie behouden omtrent alle aspecten van zijn leven én zich tegelijk toevertrouwen (sommigen zullen zeggen: zich onderwerpen) aan God. Ook Jezus stelde zich die vraag. Maar in plaats van een theoretische uiteenzetting ter geven vertelt Hij enkele fascinerende parabels, die we straks zullen horen. Telkens gaat het om iets dat verloren was – of mogen we zeggen: dat zijn eigen weg was gegaan - en is teruggevonden: een schaap, een muntstuk of een kind. En elke keer wordt herhaald hoe intens de vreugde is wanneer de klik ontstaat tussen de afgedwaalde, de verlorene of de opstandige en de naar hem verlangende God. Ik wil dus graag anders met deze parabels omgaan dan ik meestal in preken lees: dat de mens die God loslaat zich verliest in allerlei uitspattingen om uiteindelijk afgejakkerd en leeg vol schuld- en zondegevoel terug te keren naar de ware schaapsstal. Zo’n manier van spreken neemt gewoon niet ernstig dat mensen ook buiten het geloof mooi en oprecht kunnen leven.

Gebed

Aan de bron van alle leven staat Gij,
Aan de oorsprong van al wat ademt staat Gij.
In uw licht, en met uw ogen
Zien wij dan ook naar uw schepping,
Naar deze aarde,
Naar de mensen die er wonen,
Naar elkaar, naar onszelf.
Hoe ver van de bron zijn wij dan geraakt?
Hoever weg van onze oorsprong?
En toch,
Bron van alle leven blijft Gij.
Oorsprong van al wat ademt blijft Gij.
Ontferm U dan over alle vlees en bloed
En zie het aan in uw licht,
Met uw ogen.                                    (S. de Vries)

Lied 112: “Zingt van de Vader die in den beginne”

Evangelielezing Lucas 15, 1 – 32

Lied 651: “Gij met uw onverwacht woord”

Homilie

Dit hoofdstuk uit het evangelie van Lucas vind ik misschien wel de prachtigste bladzijde uit heel de Bijbel. Toen ik priester wilde worden, had ik dit verhaal van de goede herder voor ogen. Ik wilde net als die herder op zoek gaan naar wat verloren was, gekwetst en ver van de gemeenschap. Ik besef wel dat deze idee erg ijdel klinkt, maar ik moet eraan toevoegen dat ik dit vooral wilde doen, omdat ik zelf ooit dat verloren schaap was dat vanuit zichzelf geen uitweg meer zag. In een periode dat ik mijn leven als dwaas en uitzichtloos ervoer, dat ik mij geconfronteerd voelde met gevoelens die mij helemaal overspoelden, werd ik onverwacht en onverdiend opgetild en naar het leven gedragen. Ik gebruik de uitdrukking ‘naar het leven gedragen’, omdat ik het heb ervaren als veel fundamenteler dan alleen weer bij de groep behoren. Ook dat ging ik ervaren. Maar daaraan vooraf ging een veel grondiger verandering, omdat er Iemand was die mij onvoorwaardelijk aannam, meer en anders dan gelijk welke mens zou kunnen doen. Die ervaring van onvoorwaardelijk aangenomen te zijn door die Herder liet mij niet meer los en wilde ik op een bescheiden manier doorgeven aan anderen.
Ik herinner me ooit een gesprek met de studieverantwoordelijke van mijn orde, die graag had gehad dat ik mij zou specialiseren in pastoraaltheologie en later in die richting aan priesters en religieuzen vorming zou geven. Maar mijn repliek was dat ik mij niet geroepen voelde om voor die negenennegentig weldoorvoede schapen te zorgen, maar dat ik mij intellectueel en menselijk wilde vormen om dat ene dat verloren dreigt te lopen te zoeken en thuis te brengen in zichzelf. Hij was niet gelukkig met mijn antwoord, maar liet me toch mijn eigenzinnige weg gaan.

Om de rijkdom van de tekst verder uit te diepen moet ik de drie parabels van het schaap, de munt en de zoon tezamen lezen. Pas dan wordt de rijkdom ervan zichtbaar.
Er is allereerst de context. Lucas vermeldt dat op dat ogenblik tollenaars en zondaars rond Jezus zaten en de religieuze hoogvliegers, de kenners van de Thora misprijzend op afstand stonden toe te kijken. Vooral voor die laatsten vertelt Jezus deze parabel, want zij staan net als de oudste zoon te meesmuilen om het onverwachte en onverdiende geluk dat dit uitschot overvalt. 
In de drie parabels gaat het telkens over een symbolische beschrijving van verliezen: een schaap dat was afgedwaald, een vrouw die één van haar munten van haar bruidschat die ze altijd in haar hoofddoek meedroeg was verloren, een zoon die zich van zijn thuis losmaakte en zijn eigen weg ging. Al deze beelden verwijzen naar de mensen die op dat ogenblik rond Jezus zitten en naar zijn woorden luisteren. Zo is hun levensgevoel. Lucas noemt hen met één woord: zondaars. Maar misschien moeten we het woord ‘zondaar’ niet zozeer in klassiek morele zin begrijpen, maar als de mens die leeft in vervreemding (‘sin is man in estrangement’ schreef Paul Tillich). Het kan zijn dat ze door hun gedrag die vervreemding zelf bewerkten, maar de vervreemding kan ook veel dieper gaan: als de fundamentele bestaansconditie waarin we ter wereld komen. Geboren worden is ‘staan in den vreemde’, buiten zichzelf zijn en geworpen in een wereld die ongeborgen is, die dikwijls onrechtvaardig is geordend, die hard en eisend is. Vervreemding betekent ook dat we nooit samenvallen met wie we willen zijn en moeten onszelf leren aanvaarden.
De drie parabels beschrijven elk vanuit hun hoek hoe die vervreemding werd ervaren en doorbroken. Het schaap lijkt afgedwaald en gekwetst waardoor het niet met de hoop meekon en op de schouders moest worden gedragen. Je ziet het dagelijks om je heen gebeuren hoe de kudde maar voort rent, terwijl een aantal niet meer meekan, kwetsuren uit hun jeugd meedragen, zoeken en de levensdraad verliezen. De munt is verloren, weggevallen uit haar natuurlijke schuilplaats, bijna zoals mensen in onze samenleving ineens niet meer bestaan omdat ze bij niets nog behoren. De zoon is nog het meest herkenbaar: hij is de opstandige, misschien wel de zoeker, die het op eigen benen waar wil maken en van ongeluk naar ongeluk loopt. Al dat soort mensen zat met gespitste oren vol verlangen te luisteren naar Jezus.
En elke keer ligt Jezus een tip op van de sluier die over Gods identiteit hangt. Die Ene en Onnoembare is op zoek naar de gekwetste, Hij tracht te verzamelen, Hij kijkt naar de mens uit of die verlangen heeft naar Hem, om als Hij dit voelt naar die mens toe te snellen. Zo is de God van Jezus: onvoorwaardelijk, verdwaasd en verliefd op de mens, vader en moeder tegelijk, Degene die niet boven de mens staat, maar als een hand in de rug, bemoedigend en tegelijk op afstand als de geheel Andere.
Rembrandt van Rhijn heeft over de parabel van de goede vader een prachtig schilderij gemaakt. Het hangt in de Hermitage in Sint Petersburg. Toen ik ooit Rusland bezocht had het officieel reisbureau een fout gemaakt en bleven we onverwacht een dag langer in Sint Petersburg. Daardoor had ik de gelegenheid om terug te keren naar dat ene schilderij. Je ziet een frêle, kwetsbare man, die zijn geknielde zoon omklemt. Niet drukkend, hij legt zijn handen voorzichtig op zijn schouders en kijkt in weemoed weg alsof hij zelf de pijn voelt van zijn dwalende, zoekende zoon. Onderzoek heeft aangetoond dat de ene hand van de vader een zware mannenhand is, terwijl de andere een fijne vrouwenhand is. Alsof Rembrandt in deze afbeelding een synthese wilde maken van alle vaderlijke en moederlijke kenmerken, die als in verhoogde synthese in die ene samenkomen. Het schilderij getuigt van een intens mededogen, meeleven en meelijden met de bestaansconditie van dé mens.

Daarom eindigt elke parabel met de vreugde. Geen uitgelatenheid, geen schaterlach, maar vreugde als de intense ervaring van thuiskomen. Het aankomen van de mens in zijn thuishaven, God die zichzelf voltooit door zijn verbondenheid met ons lot. Beiden verstillen in een onverwoordbare dankbaarheid. Van dit wonder wilde Jezus getuigen en Hij zag het
gebeuren in allen die daar rond Hem zaten. De parabels willen ook verduidelijken dat dit elk van ons ook vandaag kan overkomen.

Groot Dankgebed – Het rijk alleen, p.107 (S. de Vries)
       – 643 “Hier in de stilte verzameld”

Na de communie 639: “Waarom, wanneer, uit welke luchtlaag”

------