20 juli 2008 : 16°zondag : het onkruid en het zaad
Vanwaar zoveel negativiteit in deze wereld?
Marcel Braekers
Openingszang 25: “Onze hulp
is in de naam van de Heer”
Gebed
Heer God,
uw koninkrijk is midden onder ons
verborgen en dichtbij,
een mens om van te houden,
mensen om voor te leven,
uw wil geschiedt op aarde
overal
waar mensen leven en sterven
voor elkaar.
Wij bidden U
dat wij dit alles mogen volbrengen
gaandeweg, van dag tot dag,
om zo vertrouwd te worden
met uw naam en U te vinden,
onze vader tot in eeuwigheid. (H. Oosterhuis)
Lied 112: “Zingt van de Vader”
Inleiding op de woorddienst
Misschien herinnert u zich nog
dat we vorige zondag zijn begonnen met fragmenten uit de parabelrede
van Matteüs te lezen. De parabelrede bevat alle verhalen waarin
Jezus op een vertellende manier de mensen deelgenoot maakt van zijn
visie op God, de mens, de droom van een nieuwe tijd en de dingen
die deze droom in de weg staan. Vorige week beluisterden we de parabel
van de zaaier en wilde Jezus de mensen deelgenoot maken van zijn
optimisme. God is een milde zaaier. En ook al gaat veel verloren
van wat werd gezaaid toch zal er overvloed zijn, want het zaad in
goede grond, bedoeld werd het Woord dat in een ontvankelijke mens
wordt gezaaid, brengt honderdvoudige vrucht voort.
Vandaag beluisteren we een verwante parabel, die echter een heel
andere vraag stelt: als God inderdaad zo goed is, vanwaar komt dan
al die negativiteit in deze wereld? De vraag was voor Jezus en zijn
toehoorders heel concreet, want men had veel te lijden onder de
Romeinse bezetting en ook intern waren de verschillen tussen rijken
en armen heel groot. Wie of wat is hiervoor verantwoordelijk?
Matteüs 13, 24-30
Lied 650: “Het Rijk van God
is als een zaad”
Homilie
“Waar komt het onkruid vandaan?”
vragen de knechten aan de heer. Het antwoord is kort en helder:
“dat is het werk van de vijand”. Zoals in vele parabels is wat gesuggereerd
wordt tegelijk duidelijk en mysterieus en begin je bij de gebruikte
beelden verder te mijmeren. Wie is die vijand: gaat het om de duivel
of om de macht van het kwaad? En tot hoever mag je de metaforen
van graan en onkruid doortrekken? Iets wordt voor ons onkruid, omdat
het woekert en al de rest verdringt, maar soms is onkruid nuttig
en zelfs lekker om te eten, denk maar aan netelsoep. Moet onkruid
verdelgd worden? Moeten we het kwaad proberen uit te roeien of zal
het altijd bestaan en vernietigt een te ijverige bestrijding niet
alle leven? De parabel laat in haar duidelijke vertelling ons tegelijk
met veel vragen achter.
Voor Jezus en zijn tijdgenoten was het duidelijk: God is enkel goedheid
en milde liefde, het negatieve komt van de vijand wat voor die tijd
niet anders dan de duivel kon zijn. De mens of de akker is de speelbal
van goede en kwade machten. Vandaar de vraag welke verantwoordelijkheid
en autonomie Jezus aan de mens toekende? Hoe zouden wij in hedendaagse
categorieën over dat alles kunnen denken?
Geloof je dat de duivel bestaat en dat alle ellende, die mensen
elkaar aandoen, het gevolg is van deze negatieve macht los van vrijheid
en verantwoordelijkheid? Geloven, zei een oudere medebroeder van
mij, ik moet niet geloven, ik zie hem elke dag. Hij had namelijk
enkele medebroeders waar hij het heel moeilijk mee had. Dat waren
nog eens tijden toen je het kwaad heel concreet kon aanwijzen en
ook kon bestrijden. Iemand kon zich bezeten voelen door de duivel
en de priester kon die uitdrijven. Sinds we de duivel hebben uitgebannen
lopen velen onder een te zwaar en een onterecht schuldgevoel gebukt
om alles wat in deze wereld fout loopt, terwijl een kleine groep
best wat meer oog voor hun destructiviteit zouden hebben.
De advocaten, die met een gelaten gezicht komen vertellen hoeveel
spijt hun criminele cliënt heeft, hoe allerlei toevalligheden meespeelden
in deze moord of dit dodelijke ongeval, komen ongeloofwaardig en
irriterend over. Zeggen dat alle machtswellust, alle agressie, alle
pervertering ondanks onszelf bestaat en het werk van de duivel zou
zijn, is te simpel, want mensen zijn geroepen tot vrijheid en verantwoordelijkheid.
En toch wordt veel kwaad ook van generatie op generatie doorgegeven,
waren veel criminelen zelf ooit slachtoffer, enz. Men is daarom
gaan spreken over erfzonde. Geen biologisch overgeërfde schuld,
maar kwaad dat ongrijpbaar in het leven zit ingenesteld en mensen
soms onherkenbaar maakt.
In het licht van de Bijbel betekent dit dat de mens en zijn wereld
autonoom zijn, geroepen tot een vrijheid, die we nooit alleen kunnen
waar maken. Blijkbaar hebben we daarbij hulp van buitenaf nodig.
Noem het genade, kracht of de bergende liefde van de Godheid. Aan
zichzelf overgelaten wordt de mens bedreigd door een verlangen om
mateloos over de ander meester te zijn, de aarde te verknoeien tot
een woestenij, om het kwetsbare geheim van het leven te verknoeien
en te vernietigen. Vrij en verantwoordelijk zijnde hebben we tegelijk
die bewarende en vergevende kracht van een God nodig.
Het kwaad is niet de evenknie van de Godheid, maar verbonden met
de eindige vrijheid, die we kunnen opwaarderen tot iets absoluut.
Willen we dit kwaad bestrijden zijn zelfkennis en zelfbevraging
noodzakelijk. Misschien moeten we daarbij accepteren dat goed en
kwaad, licht en donker onontwarbaar in onze persoon zijn vervlochten,
en dat diegene die het kwaad in zichzelf meent te kunnen vernietigen
ook wel eens het goede zaad zou kunnen uitrukken en verworden tot
een kille, onmenselijke persoon.
De eigenaar van de akker in de parabel had gelijk: we moeten ons
verzetten tegen elke vorm van kwaad en onrecht, maar tegelijk beseffen
hoe beide ons tekenen. Alleen een fundamenteel vertrouwen dat we
als hele en geheelde mensen tot mildheid en zelfs tot vergeven in
staat zijn, geeft hoop dat het Rijk der hemelen inderdaad onder
ons komt wonen.
Lezing uit Jezus Sirach 15,
11-17
Groot dankgebed: 140 “Die naar menselijke gewoonte”
Na de communie, lied 603: “Wij bidden U om vrede”
|