7 december 2008: 2° zondag van de Advent
Troost mijn volk
Marcel Braekers
Openingszang: o-antifoon
(twee kaarsen van adventskrans worden aangestoken)
O clavis David et sceptrum domus
Israel
qui aperis et nemo claudit,
claudis et nemo aperit :
veni, et educ vinctum de domo carceris,
sedentem in tenebris et umbra mortis
O sleutel van David en scepter van het huis van Israël
Gij opent en niemand is er die sluit
Gij sluit en niemand opent,
Kom en voer de geboeide uit de kerker
Degene die gezeten is in de duisternis en schaduw van de dood.
Begroeting
Advent betekent letterlijk: aankomen
(ad-venire), het op ons toekomen waar we verwachtend naar
hebben uitgezien. Zonder deze verwachting, zonder dit begroetend
verwelkomen is er geen Advent. En alhoewel geen godsdienst sterker
de verwachting van een Messias kent dan het Jodendom, toch heeft
men in de Joodse godsdienst geen Advent. Zij leven in een eeuwig
uitstellen, een blijvend verwachten van wat volgens hen nooit werkelijkheid
kan worden. De Messias en de Messiaanse tijd is nooit te vatten,
kan nooit gerealiseerd worden.
De verwachting in het christendom is daarentegen een vreemde mengeling
van uitzien en terugkijken, van herinnerend hernemen én tegelijk
hopend uitstaan. Naar wat? Naar een nieuwe tijd van gerechtigheid,
een tijd dat schaap en wolf samen liggen, dat kinderen spelen in
de nabijheid van een slangennest, enz. Het zijn beelden om het ongrijpbare
en onvoorstelbare toch aan te wijzen. Uitzien naar een tijd dat
God ons zal thuisbrengen uit onze ballingschap zoals
in het lied staat. Een tijd dat een nieuwe mens geboren wordt, een
nieuwe God kan verschijnen, dat iedereen vrede in zichzelf mag ervaren.
En we durven die droom behouden, omdat er ooit een mens was in wie
de utopie een aanzet vond: Jezus van Nazareth.
Naïeve verwachting? Natuurlijk. Maar het is een tweede naïviteit,
een naïviteit die weet heeft van wat zich in de wereld afspeelt,
die weet hoe verschrikkelijk ongezond het is in armoede te leven,
zoals Welzijnszorg zegt, die weet hoe lang wij altijd maar dezelfde
mensen blijven, niet vatbaar voor redelijkheid. Maar die bij dat
alles zegt: en toch. Een naïeve verwachting vanuit
het besef dat wijzelf die vrede en hoop niet meer kunnen realiseren,
maar daarbij hulp van elders nodig hebben. Hulp die maar krachtig
aan het licht komt als wij er verwachtend en begroetend naar uitzien.
Doen wij dat? Merk je aan kleine veranderingen in je dagdagelijkse
leven dat je hoopt op iets, hoopt op Iemand, die in jou wil geboren
worden? Zonder deze ingesteldheid is er geen Advent. Laten we om
in beweging te geraken zingen met heel ons hart: Heer Jezus,
kom. Hoor ons gebed, en schenk ons liefde en vrede.
Lied 209: "Heer Jezus,
kom en hoor onze bede"
Gebed
Eeuwige,
Zie ons aan:
Tastend in onzeker duister
En wakker liggend in de nacht,
Gevangen in eigen dromen.
Als wij onze ogen gericht houden op U,
Zult Gij dan uw ogen over ons laten lichten
En ons aanzien?
Zult Gij dan ook voor ons de wolken scheuren?
Doe ons leven,
Fris ons op met uw liefde
En verhelder ons hart,
Zodat het gretig zoeken zal naar de weg
Die Hij is, Jezus, Uw Zoon.
(S. de Vries)
Inleiding op de lezing Jesaja
40
Wat wij meestal het profetische
boek Jesaja noemen, bestaat in feite uit drie stukken, geschreven
door drie verschillende mensen in drie verschillende periodes. Achteraf
heeft men de teksten samengevoegd ondanks het verschil in accent.
De tweede Jesaja (om hem zo maar te noemen) beslaat ongeveer 15
hoofdstukken (40 55) en begint zijn profetisch optreden aan
het einde van de Babylonische ballingschap (rond 550 en 539 v.C.).
Het Perzische rijk komt op en het Babylonische stuikt in elkaar.
Iedereen voelde dat de tijd van verbanning voorbij was en men na
50 jaar (587-538) stilaan kon terugkeren naar zijn land. Veel jonge
mensen waren ginder geboren en hadden geen zin om terug te keren.
Hetzelfde voor degenen die er hun werk en thuis hadden gevonden.
Niettemin was er een grote groep, die uitzag naar die nieuwe tijd.
Voor hen spreekt de profeet. Zijn teksten munten uit door troost
en bemoediging. Wij horen zo dadelijk zijn eerste woorden. Er staat
Troost, troost mijn volk. Maar het hebreeuwse woord
is veel sterker: het is een diepe zucht van verlichting: oef, alles
is stilaan voorbij. Het vooruit-zicht was zo sterk dat men het beleefde
als een nieuwe Uittocht uit Egypte. De woorden van de profeet waren
zo sterk van beeldspraak dat ze tot troost werden voor elke nieuwe
generatie en een tekst vol verwachting in de Advent.
Jesaja 40, 1 11
Lied 203: "De nacht loopt ten einde"
Homilie
Loopt de nacht ten einde en komt
een nieuwe dag? Om de kracht van de tekst aan te voelen, zouden
we moeten in de huid kruipen van de mensen tot wie ze werden gericht.
Stel je voor dat je niet alleen als gezin, als familie of dorp,
maar als een heel land wordt gedeporteerd. Alleen ouderlingen, zieken
en gehandicapten kunnen blijven. Vervreemd van alles wat hen dierbaar
was, werd men tot slavenwerk gedwongen, ook al was men dikwijls
intellectueel en menselijk hoogstaander dan zijn heersers.
Als ik dit bedenk, moet ik onwillekeurig terugdenken aan de vele
politieke vluchtelingen in ons land. Nog maar vorige vrijdag moesten
wij in ons team beslissen over de hulp, die we aan een Nepalese
man zullen bieden. In zijn land een man van aanzien met een hoger
diploma, actief in de studentenbeweging, die bij de overgang van
regime moet vrezen voor zijn leven. Hij is angstig, kent onze taal
niet en kan dus ook niet gesprekstherapeutisch geholpen worden.
Hij werkt als schotelwasser en moet het met een anxioliticum stellen.
Zoals hij komt er dagelijks een stroom gevluchten aangespoeld. Of
je nu wel of geen papieren hebt, de integratie is een loodzware
opdracht. Velen blijven jarenlang achtervolgd door nachtmerries
van geweld en hebben geen ruimte, geen vangnet om opnieuw grond
onder de voeten te voelen.
Als ik dan terugkeer naar de tekst uit de profeet Jesaja, dan denk
ik dat alleen een religieuze taal nog in staat is om hen te doen
geloven dat de nacht ten einde zal komen en een nieuwe dag aanbreekt.
En dan bedoel ik niet een taal waarvan Marx zei dat ze alleen maar
dient om mensen murw en platgeslagen te houden, maar een utopische
taal die in de meest barre omstandigheden doet zeggen: en
toch. De Messiaanse verwachting wordt maar een krachtige droom
als ze groeit vanuit deze totale ontreddering.
Het heeft mij getroffen wat de joodse filosoof J. Derrida schrijft
over messianisme. Hij zegt: alle openbaringsgodsdiensten kennen
de idee van een Messiaanse tijd. Maar daaraan gaat iets vooraf.
Iets dat voor de godsdienst ligt; een ervaring van grondeloze grond,
van algehele ontreddering waaruit geen denkbare, voorstelbare verlossing
mogelijk schijnt. Aan de Messiaanse droom gaat een messianisme vooraf
van onmachtige weerloosheid. Godsdienst ontstaat altijd in een situatie
waar men gezien vanuit de dagelijkse realiteit geen uitweg meer
ziet. Jodendom, Islam en Christendom groeiden vanuit die situatie
en willen ze zichzelf vernieuwen dan moeten ze zich aan deze oerervaringen
herbronnen. Troost, troost mijn volk, zegt jullie God.
Zo kom ik bij de tweede lezing, die wij zo dadelijk zullen beluisteren.
Het is het begin van het Marcus-evangelie. Arnout wees er vorige
zondag op dat Marcus zijn evangelie voor Romeinse bekeerlingen schreef
enkele jaren nadat diezelfde Romeinen Jeruzalem hadden vernietigd.
Keizer Nero beheerste als een tiran het politieke veld. Enkele jaren
voor de verschijning van het evangelie wordt Petrus (wellicht de
belangrijkste bron voor Marcus) in Rome gedood. De christenen worden
vervolgd. Voor hen begint Marcus net als Jesaja zijn tekst met:
Het begin van het evangelie (het grote nieuws) van Jezus Christus,
zoon van God.
De Blijde Boodschap, maar daarbij moet je beseffen dat in heel Palestina
geen mens zal geloven dat deze Jezus werkelijk de gezondene van
God is die een boodschap van bevrijding brengt. Is het een constructie
van Marcus of bittere werkelijkheid? Feit is dat alleen op het einde
onder het kruis een Romeinse legeroverste zal zeggen: Waarlijk,
dit is de zoon van God. Das Jesusgeheimnis schreven
de Bijbelspecialisten. Jezus droeg met zich een geheim, een zending
of roeping, die door niemand werd opgemerkt.
En opnieuw dringt zich dan de vraag aan mij op: is de nacht inderdaad
ten einde en komt een nieuwe dageraad? Zijn we in die situatie van
grondloze grond geraakt van waaruit een Messiaanse verwachting groeit,
van waaruit ook wij lezend, denkend en levend kunnen zeggen: Hij
is onze Messias. Wij zullen gedoopt worden met heilige Geest en
zo een kracht ondervinden tegen alle feiten en redelijkheid in.
Marcus 1, 1 8.
Lied 211: "Kom tot ons, de wereld wacht", strofe 1 en
4
Groot dankgebed: Dankgebed voor
de Advent (vierstemmig volgens Jongerius)
Na de communie lied 213: "Als tussen licht en donker de tijd
haar stroom versnelt"
Slotgebed
Scheur toch de wolken
En kom naar ons toe.
Breek met uw Licht
De nacht aan flarden.
God onbestaanbaar,
Bedolven onder vragen,
Verloren vergeten,
Hoe ver is de nacht?
Log en massief is
De bergwand van onrecht,
Geen horizon en alles wat vonkt
Aan hoop, nieuwe dag,
Loopt stuk en dooft uit.
Muren als bergen,
Wanneer zullen zij
Wankelen, en geven zij zich
Gewonnen omdat Gij komt?
Zal het zijn als een vuur,
Als een vlam in de nacht
Die onrecht verteert?
Kunt Gij het aanzien,
Zwijgend, afwezig?
Hoe ver is de nacht?
Scheur dan de wolken
En kom naar ons toe. (S. de Vries, p. 71)
|