------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




Allerheiligen 2009

Wie zijn de zuiveren van hart?

Marcel Braekers

Intredelied 410: “De heiligen ons voorgegaan”

Begroeting

Soms gaan mijn gedachten spontaan of naar aanleiding van een gesprek naar iemand, die ik goed gekend heb en die er niet meer is. Maar elk jaar is er ook dat rituele moment waarbij we met zijn allen gestuwd worden om om te zien naar wie we hebben verloren en te mijmeren bij het snel voorbij gaan van het leven. De dagen van Allerheiligen en Allerzielen zijn in elkaar vervloeid alsof we het bijna evident vinden dat alle overledenen tevens heiligen zijn. Was dat zo?

Herinneringen worden minder scherp, de slechte kantjes van wie zijn gestorven worden wat afgevijld. De meeste overledenen verdwijnen in een verre wolk van afscheid en verlies, maar van enkele behouden we de scherpe pijn, de opstandigheid wegens het onverdiende of onbegrijpelijke van hun weggaan.

Ondanks mijn diepe overtuiging dat er leven is over de dood, blijf ik met een gevoel van weemoed zitten. En weemoed is een ongrijpbare mixe van gelatenheid en opstandigheid vermengd met vertrouwen en overgave. Ik heb dus moeite met al die mooie gedachten die je wel eens hoort: dat het leven en de dood tezamen behoren en het éne grote leven uitmaken. Terecht noemt Rik Torfs dit een soort van Stockholm-syndroom: u weet wel het gevoel waarbij slachtoffers van een kidnapping of overval gaan sympathie voelen voor de dader. Er is een tendens om de dood als een natuurlijk en zinvol onderdeel van het leven te zien waarbij men de brutaliteit, het ongerijmde van liefde die wil blijven verdoezelt. De dood is een gevaarlijke angel, een zeis die afmaait wat stond te bloeien. Soms ook een bevrijder uit pijn en leegte, maar nooit de sierlijke, galante heer die je voor een boeiende reis uitnodigt.

Ik kan er daarom niet omheen te bekennen hoe blij ik in die momenten ben christen te zijn. Niet dat mijn geloof in een leven na de dood gemakkelijk is en geplaveid met evidente, alledaagse voorstellingen. Maar het gevoel een dode te kunnen begeleiden, hem of haar toe te vertrouwen aan een zorgvolle Vader in de hemel, hen te eren met een kruisje of een lichtje. Het geeft mij een gevoel van zinvolheid. In dat gebaar kunnen wij hun leven eren en behouden we een band die ons met hen verbindt over afscheid en afstand heen.

Indien je daarom vandaag speciaal aan iemand denkt nodig ik jullie uit om een kaarsje te gaan halen, het aan de Paaskaars, symbool van de verrezen Christus, aan te steken en hier vooraan neer te zetten. Zo drukken we in een symbolisch gebaar uit dat waarachtig leven sterker is dan alle doodsheid.

Processie met kaarsjes – muziek: Requiem van Rickafort

Een gebed in rouw

Als mijn verdriet
Geen naam meer hebben mag,
Dan toch bij U, mijn God.

Waar anders
Kan ik zeggen
Wat ik nog altijd mis,
Langer dan mensen willen weten.

Nog steeds
Zoek ik vergeefs
Naast mij
De warmte van dat lichaam,
Wacht ik op
Die ademhaling in het donker.

Geen mens weet raad
Met mij en mijn verdriet.
Men wil mij sterker weten
Dan ik ben.
Hoe kan het leven doorgaan
Zonder jou?
Hoe moet ik verder
Zonder reisgenoot?

Als mijn verdriet
Geen naam meer hebben mag,

Inleiding op het evangelie

Op het feest van Allerheiligen wordt altijd het begin van de bergrede gelezen, de toespraak die Jezus begint met zich te richten tot de allerarmsten, die op geen enkele manier nog kunnen rekenen op eigen kracht en ook door anderen zijn verlaten. ‘Gelukkig zijn jullie, want God houdt u vast’ zegt Jezus. Gelukkig de zuiveren van hart. Diezelfde gedachte keert terug in psalm 24 die we daarna zullen beluisteren: ‘wie mag de berg van de Heer bestijgen, wie staan op de heilige plaats?’

Psalm 24 (beluisteren van zang op cd)

Van de Ene is de aarde en wat haar vervult
De wereld en wie daarop zijn gezeten
Want zelf heet hij haar op zeeën gegrondvest,
Haar verankerd op rivieren.

Wie mag klimmen op de berg van de Ene,
Wie gaan en staan op de plaats waar zijn heiligheid is?
Iemand onschuldig van handen en louter van hart,
Die zijn ziel niet ophief tot voosheid,
En niet een eed zwoer tot bedrog:
Die draagt van de Ene mee: zegen,
Gerechtigheid van de God die hem redt.
Dat is het geslacht van wie vragen naar hem,
Van wie zoeken uw aanschijn, dat is Jakob.

Heft, poorten, uw hoofden, verheft u, deuren van eeuwig,
Daar komt binnen de koning der glorie.
Wie is dat de koning der glorie?
De Ene, krachtig, heldhaftig,
De Ene, heldhaftig in de strijd.

Heft, poorten, uw hoofden,
Heft u, deuren van eeuwig,
Daar komt binnen de koning der glorie.
Wie is hij, deze koning der glorie?
De Ene, de Omschaarde, hij is de koning der glorie.

Matteüs 5, 1-10

Lied 530: “Gij hebt woorden van eeuwig leven”

Homilie


Overal worden namen opgetekend: op het monument voor de gesneuvelden, op grafzerken, op gedachtenisprentjes, enz. Vanuit diep respect maar ook om vast te houden wie ons worden afgenomen. De dood confronteert ons met een dubbele machteloosheid: machteloosheid om het ongevraagd en onherroepelijke weggaan, machteloosheid ook omdat we ervaren hoe weinig beheersbaar het leven is.

Zelfs onze herinneringen zijn kwetsbaar, raken vervormd of verdwijnen in een grote vergetelheid. Daarom worden memoires geschreven, worden herinneringen opgehaald en bestaat het jaarlijks terugkerend ritueel van dodenherdenking en bezoek aan de graven van dierbaren.

‘Wie mag beklimmen de hoogte van God en staan in zijn heiligdom? Die zuiver van hart zijn’ staat in de psalm. En ook Jezus begint zijn toespraak op de berg met de uitspraak ‘Zalig de zuiveren van hart’. Misschien zou een hedendaagse vertaling eerder zijn ‘ gelukkig die integer zijn’. Integer heeft te maken met heelheid, met onverdeeld kiezen voor wat rechtvaardig, vredevol en schoon is. Integer is degene die weet heeft van de vele dubbelzinnigheden, de onbetrouwbaarheid van vele woorden en beloftes, de vermenging van goed en kwaad, maar die daarbij blijft bij zijn keuze, blijft geloven in een bevrijdende utopie. Dat zijn de heiligen ons voorgegaan.

Staande in een vluchtig Nu keren we op dagen als deze terug naar wat is geweest en reiken we naar een zinvolle toekomst. De drie momenten zijn voor mij belangrijk om tot een zinvolle beleving te komen. Ik voel me dus niet goed bij die christenen die te pas en te onpas moeten onderlijnen dat de dood is overwonnen, ‘vita mutatur non tollitur’ dat het leven alleen uiterlijk verandert maar in feite gewoon wordt voortgezet, alsof de dood geen breuk zou zijn.

Ons geloof in de verrijzenis is niet wat de Grieken dachten over ‘eeuwig leven’. Eeuwig leven was voor hen negatie van de dood. Door een elixir of metamorfose kende men geen dood meer. Alsof herinneren overbodig zou zijn en de pijn van afscheid niet zou bestaan. Nero is zo onsterfelijk dankzij het drankje van zijn zoon Ademar.

Geloven in de verrijzenis, staan in de overtuiging dat voor onze overledenen een toekomst is - hoe en wat weten we niet - is van een andere orde. Ik heb daarbij geen enkele behoefte om te speculeren wat dat inhoudelijk kan zijn en wat ik mij daarbij moet voorstellen, want het ligt voorbij alle ervaring en kennis.

Geloven in de verrijzenis zou ik eerder een overtuiging noemen, die groeit vanuit een diep gevoel van Gods nabijheid hier en nu waardoor verleden en toekomst worden verzameld in een vertrouwend Heden. Ons diepste zelf heeft Hem altijd toebehoord. En daar in die lege plek, dat diepste Niets in ons wil Hij altijd weer geboren worden en baren we het leven in Hem terug. Het is dit gevoel van vertrouwen en overgave dat we een licht ontsteken, bloemen neerleggen en zingen van Gods grootheid.

Groot dankgebed: S. de Vries, Bijgelegenheid II p. 370 +
Refrein 414: “Voor uw aangezicht gedenken wij onze doden”
Slot 181: “Dan zal er vreugde zijn op aarde”
Na de communie 514: “Ik zal er zijn”

------