------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




11 april 2010: Beloken Pasen

Emmaus: het gebaar van gastvrijheid

Kris Gelaude

Begroeting

Moge het paaslicht ons oproepen
en doorstralen.

Moge het ons steeds weer samenbrengen,
in herinnering aan Hem
die ons een onverwoestbare hoop
heeft nagelaten,
in naam van God,
Vader, Zoon en H. Geest.

 

Lied 394: Een paashymne

Inleiding

Nu nog de weg naar Emmaus
waarop mijn voeten twee vreemden zijn,
waarop mijn hart gaat branden
omdat het bang is
voor het licht, voor de herkenning.

Herkennen wil zeggen meegaan
achterlaten
achterblijven.

Je moet bidden:
blijf ons bij.

Maar ik verlang van:
Ga voorbij.

Dan ben ik alleen
bij mezelf
bij wat ik weet
bij wie ik ben.

Dan ben ik zogenaamd
geborgen.
                       (zr. Liesbeth Suykerbuyk)

Gebed

Uw kinderen hebt gij bezield
met een nieuw verwachten
en hun een geest geschonken
die durft hopen,
die wil geloven,
die kan liefhebben.

Spreek ook in ons
dat verlossende Woord,
waarmee wij durven gaan
in het volste vertrouwen.

En geef ons aan elkaar
als uw Geesteskinderen,
die gevoed worden
door de liefde van uw zoon,
vandaag en alle dagen.
                      
(Sytze de Vries)

Lezing: Lucas 24, 13-35

Lied 363: Een lied tot Jezus Christus

Duiding

Er wordt aangenomen dat het Emmausverhaal uit het Lucasevangelie wellicht het oudste paasverhaal is. Dan wordt ook meteen duidelijk dat de verrijzeniservaring geen plotse, wonderbaarlijke ervaring geweest is, die al snel de plaats innam van de verslagenheid na Jezus’ kruisdood, maar veeleer een moeizaam proces. Een inzicht dat er pas langzaam gekomen is, voor diegenen die geproefd hadden van Jezus’ grenzeloze liefde en van zijn bevrijdende woorden, maar voor wie de belofte plots een onmogelijke droom leek, toen Hij niet meer bij hen was.

Die ontnuchtering vond ik eveneens verwoord in het gedicht van daarnet: ‘Maar ik verlang: ga voorbij… Dan ben ik alleen, bij mezelf, bij wat ik weet, bij wie ik ben.’ Dat is het toch wat een mens geneigd is te doen, wanneer hij zich overrompeld voelt door groot gemis: zich in de veiligheid van het vertrouwde en van zijn kleine zekerheden terugtrekken.

In het paasverhaal van vandaag is het dan ook niet bij het graf, maar in de eigen vertrouwde wereld van de leerlingen, eenmaal ze zijn teruggekeerd naar de werkelijkheid van het dagelijkse bestaan, dat zij plots aangegrepen worden. Door een ontmoeting, waarbij ze iets van de verrezene herkennen. Want er is die onverklaarbare aanraking die ze tot in het diepste van hun ziel ervaren. Niet door een indrukwekkende verschijning, maar doodgewoon, in het voorbijgaan. Weliswaar terwijl ze met elkaar in gesprek zijn, terwijl ze hun vragen, hun twijfels en hun ontgoocheling met elkaar delen. Maar dat eerste hoopgevende licht, die verhelderende flits is zo vluchtig dat ze zich pas later kunnen afvragen: ‘Was Hij het niet die met ons sprak? Was Hij het niet die onze ogen opende voor wat geschreven staat?’

Het Emmausverhaal is het verhaal waarin Jezus’ woorden over de schriften voor het eerst toegankelijk lijken te worden. Het is het verhaal waarin de symboliek van de ultieme boodschap die Hij gaf, in het breken van het brood, zich voor hun ogen begint te ontvouwen. En daardoor is het ook het verhaal dat hen doet opstaan en hen weer op weg zet. Weg uit de mist van wat voorbij is. Weg uit de lethargie van het verdriet.
Ik denk dat mensen pas boven de duisternis van hun verdriet kunnen uitgroeien en perspectieven gaan zien, vanaf het ogenblik dat ze in staat zijn om de ander weer in hun bestaan binnen te laten. Zoals de leerlingen van Emmaus doen, door een gesprek aan te gaan met iemand die hen niet bekend is. Iemand die niet tot hun vertrouwde kring behoort.

In het Emmausverhaal is voor mij dan ook het gebaar van gastvrijheid opmerkelijk, een gegeven dat we niet terugvinden in de andere verrijzenisverhalen. Gastvrijheid, die eveneens in de oud-testamentische geschiedenis een bijzondere betekenis heeft en soms naar een nieuwe wending leidt. Zoals o.a. voor Abraham, wanneer hij bij de eik van Mamre drie vreemdelingen ontmoet, die hij vervolgens bij hem uitnodigt en die hij onderdak biedt. Precies tijdens dat bezoek krijgt hij te horen dat hem en Sarah ondanks hun hoge leeftijd, toch nog een zoon zal geschonken worden. Uit hun mond ontvangt hij a.h.w. de belofte van nieuw leven.
Dat gebaar van gastvrijheid bij Abraham was veelzeggend genoeg voor de iconograaf Andrei Rublev, om ervan uit te gaan bij het schilderen van de prachtige icoon zoals wij ze al jaar en dag in onze kapel vinden [zie boven], die later de icoon van de triniteit werd. Op de oorspronkelijke versie waren de figuren van Abraham en Sarah erbij geschilderd. Heel wat mensen die niet over achtergrond-informatie beschikken, zien in de icoon zoals wij ze kennen, een weergave van het Emmausverhaal. En dat hoeft ook niet te verwonderen.

Voor mij zegt het paasverhaal van vandaag o.m. dat gastvrijheid wezenlijk bij het christendom hoort. En dat wij steeds met elkaar in gesprek horen te blijven, zowel over de eeuwenoude geloofsverhalen, als over de geloofsverhalen van vandaag. Dat wij onszelf en elkaar daarover voortdurend moeten bevragen. Maar het zegt me nog het meest dat liefde en vriendschap het uiteindelijke antwoord op alles horen te zijn. Dat simpele gebaar van rond de tafel zitten, om voor elkaar leven en voedsel te breken en te delen. Dat Jezus in dat gebaar herkenbaar zou blijven heeft Hij reeds voor Hij stierf bevestigd. En dat is ook de plaats van troost, waar we elkaar moed en vertrouwen horen in te spreken, met woorden als: ‘Sta op. Vreest niet. Als een levende gaat Hij u voor’.

Lied 169: Als een levende

Tafelgebed
Onze Vader
Communie
Communielied 542: "Een schaal met brood, een beker wijn"

Slotbezinning

Gastvrijheid.
Laat het vindplaats zijn van onbevangenheid,
van mededogen en vertrouwen.
Zo vanzelfsprekend als een glimlach.
En zie, waar mensen bij elkaar
een rustpunt vinden
wordt ook het ongenoemde meegedragen.
Misschien als warmte om het hart.
Of als een lied om te onthouden.

Vraag het aan Abraham
die in de hitte van het middaguur
drie stofferige vreemdelingen voor zijn tent vond.
Vraag het de waterdraagster, de Samaritaanse,
die werd aangesproken bij de bron.
Vraag het de vrienden onderweg naar Emmaus,
met aan hun zij een onbekende.
Want in de loofhut van hun aandacht
ontvouwde zich het heilig woord.

Zegenend is degene
die met vertrouwen wordt gezegend.
Toch blijft gastvrijheid
steeds de eenvoud zelve.
Zij aarzelt niet.
Zij stelt geen vragen naar vermogen of gezindheid,
maar ze gebeurt van harte en spontaan.
En zij spreekt, waar ter wereld ook,
eenzelfde taal.
‘Kom binnen, kom. Ga zitten. Voel je thuis.
Zie wat ik hier nog heb: een stukje brood.
En wat te delen levensadem.’

Zalig wie altijd plaats voorziet in zijn bestaan,
voor wie voorbijkomt, voor het onverwachte.
Zalig wie in zichzelf gemoedelijk de lamp aanhoudt
tegen de nacht van argwaan en vervreemding.
                                                     (Kr. Gelaude)

Zegening

------