------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




13 mei 2010: Hemelvaart

Opgenomen in Gods heerlijkheid - verlatingsangst

Marcel Braekers

Lied 368: "Al heeft Hij ons verlaten"

Al heeft Hij ons verlaten
Hij laat ons nooit alleen.
Wat wij van Hem bezaten,
is altijd om ons heen.
Als zonlicht om de bloemen,
een moeder om haar kind:
te veel om op te noemen,
zijn wij door Hem bemind.
(...)

 

(Schilderij:
Hans von Kulmbach, ca 1520)

naar Lucas: "Galileeërs, wat staan jullie naar de hemel te kijken?

Begroeting

Tijdens het zingen van lied 368 had ik de neiging om te zingen “Al heeft Hij ons verlaten Hij laat ons toch alleen”...

In de Knack van vorige week had GAL een tekening van Christus op het kruis gemaakt, niet met de armen uitgestrekt, maar met de handen voor zijn gezicht. Zou Christus misschien niet alleen deze vervuilde en verslonste aarde, deze wereld vol geweld en onrecht, maar ook zijn Kerk willen verlaten, beschaamd om wat we Hem teruggeven?

In het Eerste Testament lees je geregeld hoe naar aanleiding van groot onrecht, het gedrag van de leiders en het volk of vanwege onderdrukking door een vreemde mogendheid de bidder aan de Ene vraagt of waarom Die zijn volk heeft verlaten?

In de Bijbel is God er niet altijd en voor de hand liggend. Dat aanvoelen zijn wij onder invloed van de Griekse filosofen verloren. Sindsdien is men in het christendom ervan overtuigd dat wij ons maar moeten bekeren of omhoog zien en God, de eerste Oorzaak, de Schepper en Rechter staat daar. Zou het ook mogelijk zijn dat God zich afkeert van deze aarde vanwege het wangedrag van mensen?

Zo gesteld maak ik van God wellicht een te antropomorfe persoon, maar de terugkeer naar deze Bijbelse wortels heeft ons bewust gemaakt van een te Westerse, te evidente Godsopvatting. God is niet overal en altijd aanwezig. Er zijn plaatsen en momenten in de geschiedenis waar voor Hem geen ruimte is en mensen zich zo gedragen dat het heilige en oneindige uit de werkelijkheid wordt verdrongen.

De tekst in lied 368 is daarom te optimistisch: “wat wij van Hem bezaten is niet altijd om ons heen.” Zeker niet in deze tijd. Ik verwijs daarmee niet alleen naar de schandalen binnen onze kerk, maar even goed op het feit dat overal ter wereld hele volksgroepen zomaar uitgemoord worden, dat de onverantwoorde exploitatie van de natuurlijke bronnen de aarde in gevaar brengt zoals in de golf van Mexico, dat rijken rijker en armer armer worden, enz. Hoe heeft de verrezen Heer deze aarde verlaten? Om nooit meer terug te keren of moeten we toch uitzien naar de komst van de Geest en kijken ‘om ons heen’?

Naast het ontmoedigend gevoel van onmacht en pijn staat anderzijds de viering van vorige zondag waarin Geert verwees naar plaatsen waar op een andere, verfrissende manier gestalte wordt gegeven aan wat ook Jezus van Nazareth ten diepste bewoog. Kan het zijn dat op eenzelfde moment op de ene plaats God wordt verduisterd en verloochend, dat zijn Naam wordt besmeurd en de mens vermoord en dat op een andere plaats zijn Heerlijkheid kan oplichten door het respect, de openheid en tederheid waarmee mensen elkaar bejegenen? Kan het zijn dat op eenzelfde ogenblik de ene plaats een kaakslag aan God is en de andere een plaats waar de kerk als een echte ecclesia als een gemeenschap leeft voor en getuigt van een mateloze liefde? Indien ja, dan moet ons dat aanzetten om anders met dit feest van de tenhemelopneming van Jezus om te gaan dan men meestal doet.

Lied 114: God onze vader wij roepen U (J. Duin)

God onze Vader wij roepen U
door Christus Jezus, onze broeder
in kracht en in heilige Geest:
Luister, Heer, ontferm U over ons.

Uit naam van wie uw woord bewaren,
uit naam van wie uw naam doen klinken
dat zij spreken naar waarheid: Luister ...

Uit naam van wie voorgaan en leiden,
onder wier bescherming wij staan
dat zij komen om te dienen: Luister...

Uit naam van wie zwerven en zoeken,
onbeschermd en onbestemd -
dat Gij zelf hen zult vinden: Luister...

Uit naam van wie planten en bouwen,
de werkers aan vrede en voorspoed -
zegen het werk van uw handen: Luister...

Uit naam van wie roepen om vrijheid,
ten koste van hun eigen leven -
dat zij de aarde vernieuwen: Luister...

God, wij noemen voor uw aanschijn:
hen die ons ter harte gaan -
hoor hun namen in stilte.

Gebed

Jij Onnoembare alles overstijgende Nabijheid
Tot wie wij onze handen heffen, voor wie wij ter aarde buigen:
wees hier aanwezig.
In mensen ons nabij
In deze gemeenschap
In alles om ons heen
En in de diepte van ons hart verankerd.
Behoed ons, opdat wij nooit verstarren
En krampachtig vasthouden aan wat ons ontglipt,
Maar dat wij durven in de stroom van het leven te staan,
En in het vinden, verliezen en weer ontdekken van uw nabijheid
Komen bij onze eigenlijke grond
Uw levensgrond waaruit we voortkwamen en ooit mogen terugkeren.

Nr. 121: U komt de lof toe, U het gezang (voor en na het evangelie)

Verhaal van de Hemelvaart (naverteld door Nico Ter Linden (Koning op een ezel, p. 225-227)

“Ik zit nog vaak aan dat mooie Paasverhaal van Johannes te denken,” zei Lucas op een avond tegen Matteus, “Jezus die in levenden lijve aan zijn volgelingen verschijnt. Hij blaast op hen en zegt: "Ontvang de adem van God, ontvang de heilige Geest" en stijgt vervolgens ten hemel op. Ik ga daar ook over schrijven, maar ik wil het anders doen. Ik maak er drie afzonderlijke verhalen van. Wat Johannes op één dag laat geschieden, zal ik dan in de tijd uit elkaar halen.'

“Dus je begint met een paasverhaal,” zei Matteus.
“Ja,” zei Lucas, “maar eigenlijk heb ik dat al geschreven, dat herinner je je nog wel, over onze wandeling, samen, terug naar Emmaus. Dus moet ik nu een verhaal over de hemelvaart van Jezus maken. Veertig dagen na Pasen lijkt mij daarvoor een passend moment. En dan kan ik precies op ons aloude pinksterfeest, vijftig dagen na Pasen, van de uitstorting van de heilige Geest vertellen.”
“Dat klinkt goed,” zei Matteus.

“Wil je het horen?” vroeg Lucas de volgende morgen, “mijn verhaal over Jezus' hemelvaart?”
“Je hebt er geen gras over laten groeien,” zei Matteus.
“Ik schreef het in één keer op. Ik had voor dat verhaal een wolk nodig en ik vond ook dat Mozes en Elia er weer in voor moesten komen, die twee profeten van lang geleden. Ineens dacht ik toen aan dat geheimzinnige verhaal van Jezus die op een berg met Mozes en Elia sprak over zijn naderende dood. Stralend witte gestalten waren het, het was daar al een beetje hemel op aarde. De discipelen wilden het graag zo houden, ze wilden er drie tenten bouwen, een voor Jezus, een voor Mozes en een voor Elia. Plotseling bedekte een dikke wolk de top van de berg. ‘Hij is mijn zoon,’ zei een stem, ‘hoort naar hem.’ Toen de wolk was opgetrokken, stond alleen Jezus daar nog. Mozes en Elia waren verdwenen, de droom was over, het visioen voorbij. ‘Kom,’ zei Jezus tegen zijn leerlingen, ‘laten wij weer naar het dal gaan, naar waar de mensen wonen.’”
“En die geschiedenis heb jij gebruikt voor je hemelvaartverhaal?” zei Matteus.
“Ja,” zei Lucas, en hij vertelde:

Veertig dagen lang is Jezus na zijn dood nog in dromen en visioenen aan zijn discipelen verschenen. Zo konden zij er een beetje aan wennen, dat hij er niet meer was en dat zij zijn werk moesten voortzetten. Jezus sprak met hen over het koninkrijk van God, dat eens zal komen. Waar hij zijn voeten had gezet, was het er al een beetje geweest. Eens zou het er helemaal zijn, het rijk van God. “Geloof dat maar,” zei Jezus.
Ze zaten op de Olijfberg. Het was de laatste keer dat Jezus aan hen verscheen, maar dat wisten ze nog niet. "Wanneer kom je terug?" vroegen ze. Daar bedoelden ze mee: "Wanneer komt het koninkrijk van God?"
"Dat weet geen mens," zei Jezus. "Dat weet God alleen. Zorg er maar voor dat het gauw kan komen. Kijk ernaar uit, naar het grote feest. Leef ernaartoe, in mijn geest."
"In jouw geest?" vroegen de discipelen.
"Ja," zei Jezus. "Want ik laat jullie niet zomaar achter. De geest van God die in de profeten leefde, in Mozes, in Elia, en in mij, zal ook in jullie zijn, waar je ook gaat. Blijf bij elkaar, blijf in Jeruzalem, dan zal mijn Vader die geest ook aan jullie geven."
En zie, terwijl Jezus deze woorden sprak, werd hij omhoog geheven, hij voer ten hemel op. Toen onttrok een wolk hem aan hun ogen, zij zagen Jezus niet meer. Nu was het aan hen om op de aarde als goede dienaren in de geest van Jezus te leven.
Ze maakten alleen nog geen aanstalten, ze stonden als verlamd naar de hemel te staren. Maar zie, plotseling waren daar weer dezelfde twee stralend witte gestalten die nog niet zo lang geleden, ook op een berg, uit den hoge waren verschenen, Mozes en Elia. "Wat staan jullie toch naar de hemel te turen? Richt je liever op de aarde, waar de mensen wonen."
Toen zijn de discipelen naar Jeruzalem teruggekeerd. Zij gingen naar de bovenzaal waar ze nog niet zolang geleden met Jezus het paasmaal hadden gevierd. Nu zal de heilige Geest wel gauw komen, dachten ze.

Voorbeden (S. de Vries, Zolang wij adem halen, pp. 228-229)

Als wij zweren
bij wat ons vertrouwd is,
bij wat ons rust geeft,

verontrust ons dan
met uw Geest,
opdat wij onze netten uitwerpen
waar wij menen dat het niét kan.

Verras ons
met de onverwachte vreugde
van uw nabijheid;
laat de moed er zijn
U te herkennen
als een mens ons vraagt
wat wij te geven hebben.

Maak ons verontrust
ook met hen,
die zich diepe zorgen maken
om de vernieling van de schepping.
Dat de politieke wil en moed groeit
om afstand te doen
van ieders alleenrecht op groei en gewin.

Onze plaats in uw schepping
is in het geding.
Maar nauwelijks willen wij weten
hoezeer wij van uw goede aarde
de vijanden zijn geworden,
hoezeer onze levenswijze
de toekomst verijdelt.

Vind, God, uw gemeente
aan de zijde van hen
die dit aan de kaak stellen. Laten wij
- vanuit ons weten van toekomst –
verzetsstrijders zijn tegen kortzichtigheid.

Uw woord
wil ons weerbaar maken.
Geef, dat wij het nooit verduisteren
door afzijdigheid en niet-weten.

Ook onder ons
verliest een mens
soms de moed om te leven.
Laten wij bij machte zijn
hem vast te houden,
hem een eigen naam te geven.
En allen
die aan onze liefde
zijn toevertrouwd
gedenken wij hier.

Homilie

Galileeërs, wat staan jullie naar de hemel te kijken? De vraag, die Lucas in de mond van de engelen legt, is vreemd, want hij heeft net zijn eerste boek (evangelie) beëindigd met een blij relaas van de Hemelvaart: Jezus zegent de leerlingen terwijl Hij opstijgt naar de hemel. En die leerlingen gaan blij en gelukkig naar Jeruzalem terug waar ze zich wijden aan gebed. Zo eindigt zijn evangelie als een eu-angellon, een blijde boodschap. Waarom in het tweede boek (de Handelingen der apostelen) een nieuwe versie van de Hemelvaart, geschreven met de uitdrukkelijke vermaning niet naar de hemel te blijven kijken?

Toen Lucas aan dat tweede deel van zijn magnum opus begon te schrijven was de situatie duidelijk geëvolueerd. Het ware moeilijke tijden vanwege de vervolging der christenen door de joden nadat die zich hadden gereorganiseerd in Jamnia (j.70 nC.). Christenen werden in de samenleving dikwijls achteruitgesteld, het eerste geloofsvuur en de missioneringsijver zocht naar een tweede adem. Christenen gingen samenzitten in afwachting van de wederkomst van Christus.
Dat valt beter te begrijpen als je deze sociale omstandigheden meerekent. Men ging in passieve afwachting alle hoop op ‘hierboven’ stellen. In die context schrijft Lucas deze tweede versie. Als de leerlingen dus uitdrukkelijk vragen of nu het koninkrijk zal hersteld worden antwoordt Jezus: ‘Er komt een andere tijd en andere nabijheid van het goddelijke en daar moeten jullie zich op instellen.’ En om een einde te maken aan dit passieve afwachten van een ingreep van bovenuit laat Lucas de engelen uitdrukkelijk zeggen: ‘Blijf niet naar de lucht kijken.’

De wijziging door Lucas aangebracht is boeiend en actueel. Waarom? Omdat we zien dat in moeilijke omstandigheden mensen beginnen hopen dat God op een magische manier zou tussenkomen, liefst in een krachtige beweging van boven naar beneden. Zo blijkt bijvoorbeeld dat moslims van de eerste generatie veel moeite hebben met integratie, dat ze een breuk voelen met hun kinderen die hier zijn geboren en andere waarden hanteren. Hun reactie daarop is vromer te worden en te hopen dat Allah alles voor hen oplost.
En je ziet toch dikwijls dat als de geneeskunde ten einde raad is en niet meer kan helpen men ineens zijn toevlucht zoekt in gebed en gebedsgenezers. Of wanneer zoon of dochter voor een onmogelijke berg leerstof staat, helpt misschien in laatste instantie nog een brandende kaars voor het beeld van Maria. Op zichzelf kan bidden of een kaars aansteken een mooi gebaar zijn waardoor men het goddelijke betrekt in zijn dagelijkse zorgen. Maar in veel gevallen misbruikt men God, omdat de situatie hier en nu geen oplossing meer biedt. Er is dan nog die noodrem naar boven. Tegen die mentaliteit zeggen de engelen terecht ‘staar niet naar de hemel.’

Zoals de eerste leerlingen blijft elke nieuwe generatie met de opgave zitten om het heilige en het profane niet meer te scheiden, maar te zien als in elkaar verweven. Dat lijkt me trouwens een van de kernpunten geweest te zijn van Jezus’ verkondiging: alles kan heilig zijn. God woont niet exclusief in de tempel, maar in ieder mens en vooral in diegene die lijdt of wanhopig zoekt naar houvast. De sabbath is er voor de mens en niet omgekeerd. Niet de thora is het zout der aarde, maar de arme, enz. Jezus had dus een andere kijk op de relatie God-wereld, heilig–profaan dan zijn volksgenoten. De evangelist Marcus drukt het met een krachtig beeld uit: toen Jezus stierf scheurde het voorhangsel van de tempel in twee. De afscheiding tussen het heilige der heilige en de rest was voorbij. Deze andere visie heeft volgens mij enorme gevolgen. Ik noem er hier slechts enkele.

1. Het betekent dat God en het goddelijk op de meest onverwachte momenten ons tegemoet kan treden: op straat, in de kerk, aan tafel, in het Meerdaalwoud, enz. Om God te vinden moeten we dus veel waakzamer zijn dan wanneer je altijd en zeker weet dat Hij daarboven is. Daarom roept Jezus in het evangelie zo dikwijls op tot waakzaamheid – opdat we in elke situatie alert zouden zijn of het niet gaat om een naderen van God.

2. Het heeft tot gevolg dat tussen het heilige en het profane, tussen God en mens geen concurentie bestaat. Er is dus ook geen concurrentie tussen geneeskunde en de helende kracht van de godsdienst, maar beide zijn betrokken op eenzelfde menselijke lijdensgeschiedenis, en elk zou best in zich een element van de ander in zich meedragen.

3. Het heeft ook tot gevolg dat we anders moeten spreken over het goddelijke zoals het leeft in ons en in de gemeenschap van de kerk. Dat is het thema voor Pinksteren: we dragen God in ons als een blazende wind, een stuwende kracht. Vanuit die kracht krijgt de wereld een ander gezicht. Dan wordt religie ineens verbonden met die mens, die zich inzet, met de mens als ontwerper van schoonheid, de verstillende mens. Telkens komt die stuwende en zinderende kracht aan de oppervlakte en raakt alles doordrongen van het goddelijke. Op die manier ontstaat een kerk van onderuit waar men in eerbied om elkaar, om het geleefde leven het brood breekt, elkaar heiligt en zegent, voor elkaar de Schrift opent als het spreken van God in menselijke taal. Waar dat gebeurt wil ik uit volle borst meezingen: “wat wij van Hem bezaten is altijd om ons heen”.

Afsluiting van de woorddienst met lied 001:

Wie anders zou de hemel dragen
dan zij die van de aarde houden
in een zachtmoedige omarming


Tijdens dankgebed lied 534:

Gij die boven mensen uit genoemd wordt
God geroepen Gij gezegend om uw naam
ik zal er zijn.

Tafelgebed (S. de Vries, Zolang wij adem halen, pp. 225)

Tot leven zijn wij aangeraakt,
gewekt door het licht.
Gij zelf, God, zijt
de adem van ons bidden. Onophoudelijk is uw liefde
over ons uitgesproken en keer op keer
is ons de toekomst aangezegd.
Daarom zingen wij
met ieder die Uw Naam wil heiligen:

Heilig, heilig...

Gezegend Gij, Abba, Vader! Uw hart bleef ons zoeken en klopte in Jezus Messias. Hij deelde het donker met ons en werd ons tot licht, als de weg naar huis. Hij deelde zichzelf als uw eigenste liefde aan mensen uit, toen Hij
in die nacht van verraad het brood nam en brak...

Slotlied 572: In de veelheid van geluiden

In de veelheid van geluiden,
in de stormen van de tijd,
zoeken wij het zachte suizen
van het woord dat ons verblijdt

Gebed

Gij hebt onze harten geraakt met uw adem.
Uw heilig vuur zoekt bijons onderdak,
Een huis, een lichaam.
En waar onze nacht duister is,
Waar het wachten ons onverschillig maakt,
Daar gaat Gij als een zon over ons op.

Geef ons dan in die Geest van de nieuwe dag:
Diepe blijdschap,
Ware wijsheid en de moed
Om getroost te leven in deze wereld.
In vertrouwen dat Gij zelf bij ons zijt,
Mét ons gaat. Amen   
                                      (S. de Vries)

------