------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




29 augustus 2010: 22e zondag

Wie is mijn God?

Rik Nuytten

Openingslied 536: Jij die voor alle namen wijkt

Inleiding

Ik weet niet of het jullie ook opvalt, maar ik heb de indruk dat religiositeit de laatste tijd iets meer bespreekbaar geworden is. In interviews in de media wordt er soms vlakaf gevraagd, en geantwoord, of iemand in God gelooft. Ik denk dat 10 of 20 jaar geleden dergelijke vragen en antwoorden niet mogelijk waren. Dan was godsdienst een pure privézaak.

Ik vind het niet slecht dat er over God en godsdienst gepraat wordt. Maar meer en meer begin ik mij te ergeren aan de inhoud van de antwoorden. Mensen geloven in het hiernamaals omdat zij nog steeds met hun overleden grootmoeder kunnen praten, en dat wordt dan verbonden met religie en geloof in God. Anderen beweren dat zij niet in een God kunnen geloven die het ongeluk in de wereld toelaat! Mijn reactie op deze voorbeelden is steeds: “Maar dit is mijn God niet!” De God waarover hier gesproken wordt is niet de God waarin ik geloof.

Ook in de meer serieuze media wordt godsdienst en religie naar mijn aanvoelen vaker dan vroeger behandeld. Recentelijk las ik nog recensies over een boek door een Engelse wetenschapper, die beweerde dat in God geloven niet kan als je wetenschappelijk geschoold bent. Hij voorspelde dat het geloof in God over afzienbare tijd zou uitsterven. Ook hier was mijn reactie: “Maar dit is mijn God niet!” De God die hier voorgesteld wordt is niet de God waarin ik geloof. Hij praat over een voorstelling van God, waar ik mij helemaal niet in terugvind.

Als ik mijn oor te luisteren leg bij de officiële Kerkelijke instanties, en hoe zij God voorstellen, dan kom ik ook niet verder. Afhankelijk van wie er spreekt, wordt verwezen naar een kinderachtig catechismusachtig verhaal, waar heel snel de kerkelijke ethiek bovendrijft, of wordt er gesproken over een God die voor het materiële zal zorgen, en dat is me iets te commercieel. Ook hier spreekt een godsbeeld dat niet het mijne is. Maar wie is dan de God waarin ik geloof?

Toen Marcel een paar maanden geleden de vraag van Jezus aan de leerlingen: “Wie zeggen de mensen dat ik ben? En wie zeggen jullie dat ik ben?” behandelde, ging ik verder denken. En ik vond dat de vraag: “Wie is mijn God?” voor mij nog steeds niet beantwoord was.

Ik heb er ondertussen verder op lopen broeden. En toen Marcel verleden week in de viering het had over het aarzelend verwoorden van wat er ons het diepste beroert, kreeg ik een bijkomend duwtje. Ik zal gedurende dit uurtje proberen te verwoorden wie God voor mij is. Ik vrees dat ik geen pasklaar antwoord heb, en ook niet dat ik een stevig gefundeerd theologisch traktaat kan voorleggen. Maar ik hoop dat mijn aarzelend verwoorden en zoeken ons allemaal kan helpen om iets dichter bij dit mysterie te komen.

Laten wij bij het begin van de viering even stilstaan bij onze kwetsbaarheid en onze beperkingen. Wij doen dit met het lied: Lied 315: Wat ik gewild heb.

Openingsgebed

Zoals een moeder zorgt
Voor kinderen, haar toevertrouwd,
En waarborgt dat zij leven:
Zo werkt een God van Liefde, een geen uur
Verflauwt zijn vuur.
Niet meer verstomt het woord
Dat Hij ons heeft gegeven.

Het neemt ons bij de hand,
Dat woord, geduldig voert het ons
Uit angstland weg naar vrijheid.
Zo onbegaanbaar dwars die weg, zo hoog,
Zo heet en droog –
Laat mij niet moeten gaan
Als Gij niet zelf nabij zijt.

Een waterval van licht,
Van vreugde en gerede hoop,
Van inzicht en vertrouwen:
Zo overkomt Gij mensen, ik besta
Uw woord en ga.
Nog weet ik niets van U,
Ooit zal ik U aanschouwen.
               Huub Oosterhuis: Gezongen liedboek, p. 305


Inleiding op de lezing

Ik denk dat het zin heeft om de zoektocht naar de vraag: “ Wie is mijn God?” te beginnen in de bijbel. Verleden week nog werd het verhaal voorgelezen van koning David, en het was opvallend hoe Jahweh zich verzette om in een tempel te gaan wonen. Hij verkoos het beweeglijke van een tent.

Om mijn zoektocht aan te vangen stel ik voor te beginnen met een stukje uit het boek Koningen, over de profeet Elia die in de joodse traditie beschouwd wordt als één van de allergrootsten. Luisteren wij naar de versie zoals naverteld door Nico ter Linden.

Lezing

Het verhaal van de profeet Elia, uit Nico ter Linden: De profeet en de vis: Verhalen uit het Oude Testament, p. 204-206:

(…) Eindelijk kwam Elia bij de berg. (…) Zou God nu ook aan hem verschijnen, zoals hij hier aan Mozes verscheen? Elia hoopte het. Er stak een geweldige stormwind op, die bergen deed wankelen, rotsen verbrijzelde. Maar in de aardbeving was God niet. Er bliksemde vuur uit de hemel, maar ook in het vuur was God niet. Toen hoorde Elia de stem van de stilte. Hij huiverde. Waarom zei God niets? Waarom bleef het zo stil? (...)
(uit Nico ter Linden: De profeet en de vis: Verhalen uit het Oude Testament, p.205)


Homilie

Dit verhaal is altijd één van mijn lievelingsverhalen uit de bijbel geweest. Ik vind dat het een goede insteek is om na te denken over de vraag: “ Wie is mijn God?”.

Ik wil eerst stilstaan bij twee gedachten:
Ten eerste is God niet te vinden in het grote geweld van de natuur, niet in de stormwind, niet in de aardbeving, niet in het vuur en de bliksem, maar in de stem van de stilte. In de Nieuwe Bijbelvertaling staat: “in het gefluister van een zachte bries”. Hoe vaak wordt er niet over een God gesproken die machtig en krachtig is? En hoe vaak verantwoorden ongelovigen zich niet omdat zij niet in die almachtige kunnen geloven?
Ten tweede zat Elia heel diep in de put. Hij voelde zich als profeet compleet mislukt. De mensen luisterden niet naar hem. Hij zag het echt niet meer zitten, en moest stevig aangepord worden om weer in actie te komen. Misschien is dat een voorwaarde om God te ontmoeten?

Als ik bij mezelf te rade ga met vraag wie God voor mij is, dan is aarzeling en schroom mijn eerste reactie. Ik weet reeds op voorhand dat mijn spreken over God gebrekkig zal zijn en schromelijk te kort zal schieten. We hebben het trouwens zo geleerd, en ik geloof dat dit meer dan waar is. Iedere voorstelling, ieder beeld schiet schromelijk te kort. Erger nog, het kan gemakkelijk afleiden van de echte God waar we naar uitkijken. Meister Eckhart stelt dat alle afbeeldingen van God ons afremmen om tot Hem te komen. Achter ieder woord zitten beelden, en juist van die beelden moeten we afstand doen om te komen in een soort niemandsland waar God ons kan raken. Het gevaar is heel groot dat de beelden die we ons voorstellen verworden tot een werkelijkheid die ons verder afleidt.

Het is voorwaar niet gemakkelijk! Als ik het niet met beelden kan, laat mij het dan op een andere manier proberen.
Als je me vraagt wie mijn God dan wel is, en je aanvaardt dat ik dit slechts aarzelend en pover kan zeggen, dan zou ik mijn God beschrijven als een kracht die aan mij trekt. Die mij steeds opnieuw opraapt om te blijven geloven in een betere wereld, om te blijven geloven in het goede in de mens, om te blijven proberen, niettegenstaande alles. Blijven proberen is niet gemakkelijk. Het is makkelijker cynisch te worden en de boel maar te laten draaien. Maar ik word regelmatig aangespoord om niet bij te pakken te blijven zitten, om te blijven proberen. Een beetje zoals Elia in de woestijn.

En dan zijn er voor mij soms sporen van God. Meestal uit een eigenaardige hoek, meestal als ik het niet verwacht. Ik krijg het niet op bestelling.

Die sporen van God vind ik bijvoorbeeld in het schone. In mooie muziek die mij raakt, in een zin in een lied dat mij treft, in een stukje poëzie dat mij doet opkijken, in een kunstwerk dat mij op een andere manier doet kijken of doet vragen stellen. Het is niet zo dat op die momenten voor mij plotseling van alles geopenbaard wordt. Het blijft bij vonkjes die oplichten, die mijn aandacht trekken. Ik kan dat ook hebben door een uitspraak van een mens, of van een kind. Ik kan dat ook hebben in de natuur. Toen ik de Grand Canyon bezocht had ik zo’n wow! gevoel. Ik weet verstandelijk perfect dat dit door de natuur is gemaakt, en ik herinner me nog dat ik dacht “Eat your heart out, creationisten!”; maar toch raakte het mij diep. Dit oversteeg mijn verstandelijke rationaliteit.

Ik denk dat andere sporen van mijn God in mijn verleden te vinden zijn. In het voorbeeld van mijn ouders. In de priesterleraar die mij vertrouwen gaf, en zei: “Je kunt het!” Ik geloof dat God ook tot ons komt in de geloofstraditie. Als ik prachtige middeleeuwse kathedralen bewonder, dan kan het zijn dat ik plotseling bewogen word door het geloof dat de bouwers gedreven heeft. Je kan daar cynisch over zijn, en zeggen dat economische en politieke motieven hebben gespeeld, maar toch… Daarom vind ik het zo spijtig dat het officiële kerkinstituut meer bezorgd is om hun machtstructuren dan over het overbrengen van de ware God die niet in een tempel of een kerk te vatten is.

Als ik de voorbeelden die ik zopas gegeven hebt overkijk, denk ik dat ze één ding gemeen hebben. Om God te ontmoeten, moet de mens in een staat van openheid zijn, zodanig dat God de kans krijgt ons aan te raken. En dat is wat schoonheid, de natuur, een mooi woord, een prachtig gebaar, een ontroerende geste kan doen. Misschien komt God ons het meeste nabij in situaties die ons uit ons evenwicht brengen? Misschien is die open, onbevangen houding noodzakelijk om door God geraakt te worden?

Ik denk dat ik de vraag “Wie is mijn God?” niet kan beantwoorden, zonder ook de figuur van Jezus te bekijken. Ik geloof dat Jezus het beste begrepen heeft wie God is. In het evangelie staat dat Hij zich van gangbare regels en conventies niet veel aantrok, maar zich vooral richtte op de concrete mens, hier en nu. Hij kon ook heel goed bidden. De leerlingen vroegen hem zelfs het hen te leren. En Hij maakte zo een diepe indruk dat na zijn dood, de leerlingen geloofden dat Jezus op een nieuwe wijze in hen werkzaam was en dat Hij in God zijn Vader voortleeft. En dit geloof was zo sterk, dat het voortleeft tot op vandaag.

En dat brengt mij bij het laatste deel van mijn overpeinzing. Met God, die zo in de stilte is, heeft bidden voor mij ook een andere betekenis gekregen. Vroeger was het simpel. Ochtendgebed, avondgebed, gebed voor en na het eten. En nu? Ik kan niet zeggen dat ik nog een bepaalde routine van bidden heb. Ik voer ook geen gesprekken met God. Maar ik ben wel meer en meer open voor die onverwachte aanraking.

Hier op Filosofenfontein krijg ik de kans te luisteren naar verschillende verhalen, en soms licht er, onverwacht, een vonkje door, dat mij weer verder helpt. Ik hoop dat dit voor jullie ook het geval is, en kunnen wij in deze richting verder spreken, nadenken, mijmeren, kortom, openingen laten voor God om ons aan te raken.

Tussenzang lied 579: Gij met uw onverwacht woord

Offerande: Muziek

Canon: lied 123: Keer U om

Slotlied: lied 364: Om te zien een nieuwe aarde

Om te zien een nieuwe aarde
om te gaan een wereld wijd
om een zacht en onbezwaarde
mens te zijn in nieuwe tijd
om een stem uit vuur te horen,
om een naam van eeuwigheid
om steeds nieuw die naam te horen.

Grote dankgebed : Gij die weet.

Slotgebed

Wij die met eigen ogen
De aarde zien verscheurd
Maar blind en onmeedogend
Ontkennen wat gebeurt:
Dat oorlog is geboden
En vrede niet mag zijn,
Dat mensen mensen doden
Dat wij die mensen zijn.

Wij die nog mogen leven
Van hoop en vrees vervuld,
Aan machten prijsgegeven
Aan meer dan eigen schuld,
Wij die God weet hoe verder
Tot hiertoe zijn gespaard,
Dat wij toch nooit erkennen
Het recht van vuur en zwaard.

Dat wij toch niet vergeten
Waartoe wij zijn gemaakt,
Dat diep in ons geweten
Opnieuw het licht ontwaakt,
Dat in ons wordt herschapen
De geest die overleeft,
Dat onze lieve aarde
Nog kans op redding heeft.   
                                         Huub Oosterhuis: Gezongen liedboek, p. 374

------