------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




17 oktober 2010:   29 ° zondag

Het gebed van de weduwe Lc. 18, 1-8

Marcel Braekers

Openingszang 561

Begroeting

Je moet het maar durven: terwijl men de laatste voorzieningen trof om de kompels uit de Chileense mijn naar boven te halen, komt een bisschop voor de familie de mis opdragen en zegt hij in zijn homilie dat het dankzij hun gebeden en (een beetje) door het werk van de ingenieurs is dat hun mannen zijn gered. Niet de kennis en ervaring van die speciaal overgekomen Amerikaan, maar de gebeden hadden de oplossing gegeven.
Nu kun je spreken over de Zuid-Amerikaanse stijl, die anders is dan de Noord-Europese, en over het overweldigende gevoel dat aanleiding is tot een religieus feest. En toch vind ik het ongepast dat een kerkleider in die momenten tot niet meer redelijkheid in staat is en het enthousiasme van de familie gebruikt om het ‘geloof’ centraal te zetten. Stel dat men niet had gebeden, had God dan de boormachine weggeleid van de tunnel of was de mijngang toch ingestort?
Waarom niet met veel respect en lof spreken over het technisch vernuft en de inzet van specialisten en met dankbaarheid hun werk erkennen, zou dat geen mooi religieus gevoel zijn? En waarom niet protesteren tegen de wantoestanden in de mijnen en de risico’s die men neemt, omdat winst belangrijker is dan mensenlevens? Waarom blijven we God reduceren tot een tovenaar of een soort van machthebber, die alles naar zijn hand kan zetten? Waarom aardse inzet, technisch vernuft niet erkennen als van bijzondere religieuze betekenis?

In het openingslied zongen we de tekst: “Vraag en gij zult krijgen, zoek en gij zult vinden, klop en men zal u open doen”. Maar hoe dikwijls blijkt niet het tegendeel: dat je God om genezing vraagt voor een ernstig zieke, die broodnodig is voor zijn gezin. Of dat je bidt opdat aan verkrachting en geweld een einde zou komen en je gebed niet wordt verhoord? Maar dan begint het geschipper: misschien vroeg je iets dat niet gepast was vb. dat de rode duivels eindelijk zouden winnen. Misschien vroeg je dit maar gaf God je iets anders: je vraagt aan God dat je met de lotto zou winnen en in de plaats krijg je de rekening van de stookolie. Of geeft God je iets anders dat beter is.

Sommigen raden je ook aan geduldig te zijn en te blijven vragen, zodat God uiteindelijk zwigt voor je gezeur. Dat schijnt Jezus in het evangelie van vandaag te suggereren. We moeten doen zoals de weduwe, die naar de rechter stapte en bleef aandringen, zodat de man uiteindelijk toegaf om van haar gezeur verlost te zijn.

Arme gelovigen, arme christenen, is het dan zo moeilijk om als volwassenen in het leven te staan met respect voor menselijke kennis en inzet waarbij men God niet meer als een verlengstuk van menselijke mogelijkheden ziet? Ik sprak hier twee weken geleden over allerlei projecties waardoor we Gods aanwezigheid vertekenen en ook een vertekend beeld krijgen van onze menselijke inzet.

Ik wil daar vandaag verder op doorgaan en wel vanuit het thema dat de lezingen ons aanreikt: het belang en de betekenis van ons bidden, al of niet smeken.

Smeekgebed 114: "God onze Vader wij roepen U"

Gebed

Dat Gij zult komen om de wereld recht te doen,
Is ons verlangen.
Dat Gij zult komen en niet vergeet al dat onschuldig bloed
Dat van de aarde roept, -
Is onze troost.
Dat Gij zult komen om te rechten
Wie nog gebukt gaan onder het gewicht en de zwaarwichtigheid van mensen
Is onze hoop.
Dat Gij zult komen om te snoeien wat aan wreedheid woekert,
Is ons gebed.
Als Gij zult komen, wordt alleen uw liefde onderdak
Voor heel een wereld –
Is ons vertrouwen.
Dat Gij zult komen, bidden wij ook deze dag,
Om al ons tekort te bedekken met uw tegoed.
Kom dan vandaag, want wij dorsten om te weten
Wie Gij zijt.
                              (S. de Vries, Bij gelegenheid (II) p.155.

Inleiding tot de lezingen
Twee keer horen wij een gebed van vertrouwen. De eerste lezing is psalm 4 waarin de dichter zich om een onbekende reden bedreigd voelt door mensen die macht over hem hebben, maar ondanks die onveiligheid op God blijft vertrouwen. Over datzelfde vertrouwen gaat ook de parabel, die Jezus in het evangelie vertelt.

Psalm 4

Lied 719 (psalm 139): "Gij, Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij"

Lucas 18, 1 – 8

Homilie

Met deze parabel schetst Jezus een heel schrijnende situatie. Zoals u wellicht weet waren in de oude Joodse samenleving het burgerlijke en religieuze recht één ondeelbaar geheel, een beetje zoals in de islam nog vandaag. Een rechter die zich van God noch de mensen iets aantrok was een gruwel in de ogen van een gelovige. Daartegenover staat een weduwe; en voor weduwen en wezen had men bijzonder veel respect, omdat zij zo kwetsbaar waren. Nu is de weduwe in de parabel geen doetje. Ze blijft opkomen voor haar recht Zodanig dat de rechter schrikt krijgt. Ik zal die weduwe maar recht doen anders blijft ze eindeloos bij mij komen en vliegt ze mij nog aan. In het Grieks staat er: ‘en slaat ze mij een zwart oog’. (In die tijd sloeg men geen blauwe, maar zwarte ogen.)
Indien een goddeloze rechter zich reeds laat vermurwen, hoeveel temeer zal God niet recht doen aan degene die dag en nacht tot Hem roepen. Maar, zo vraagt Jezus zich af, zullen er gelovigen zijn, die zoals de weduwe dag en nacht tot God roepen?

De evangelist Lucas is degene, die het meest aandacht aan gebed schenkt. In zijn evangelie staan de lofzang van Zacharias, de lofzang van Maria en het gebed van Simeon. Lucas schrijft herhaaldelijk dat Jezus zich terugtrok om te bidden. En dikwijls vallen zieken biddend voor Hem neer. Voor Lucas is bidden geloof in actie. Bidden is niet iets dat je af en toe doet om je relatie met God op te frissen. Bidden is een manier van open zijn, van ademen en leven in verbondenheid, bidden is niets dan deze relatie met God.

Naar mijn gevoel zit daar een van de belangrijkste crisismomenten in deze tijd. Geloven is al te vaak gereduceerd tot enkele ethische principes of tot een vage wereldbeschouwing of een samenraapsel van enkele fundamentele waarden. Maar de persoonlijke relatie en de vertrouwvolle biddende overgave is verdwenen. In dat opzicht hebben we veel te leren van onze moslim-broeders en zusters voor wie het 5 keer per dag bidden in het centrum van hun geloof staat. Is dat een pleidooi voor een kwezelachtig christendom? Helemaal niet: de weduwe viel de rechter lastig met haar vraag om gerechtgheid. Haar dag en nacht smeken transformeerde haar tot iemand, die steeds meer en meer op een uitgezuiverde manier een houding van gerechte verwierf. Zo werd zij model van een gelovige in wie lutte et contemplation samen komen.

Heel lang heeft het gebed gediend om van God allerlei gunsten te bekomen. Men beschouwde God als een supermens, iemand die kon veranderen waar mensen machteloos stonden. Eens men merkt dat dit slechts projecties van onze kant zijn haakt men af. Een machteloze God is een waardeloze God, zo denkt men. Maar in het echte gebed houdt de mens op om zichzelf bekommerd te zijn. Voorbij zijn kleine noden en vragen voelt hij de nood om onbekommerd en vrij van alles te grootheid van God te bezingen en gedreven het lot van de aarde en van de lijdende mensheid te dragen.

Niet toevallig komt na deze parabel die over de farizeër en de tollenaar die naar de tempel gingen om te bidden. De farizeër bleef vastzitten in het opblazen van zichzelf. Zoals mensen even ingekapseld blijven, als ze alleen maar God lastig vallen met hun dagelijkse kleine vragen. Is met andere woorden de geloofscrisis niet voor een groot stuk een crisis van de mens (vooral de Westerse mens) die niet meer tot een persoonlijke relatie komt met zijn God en die doorheen deze relatie van toespreken tot uitzuivering en verdieping komt?

Groot dankgebed 154 (afsluitend: lied 181: "Dan zal er vreugde zijn op aarde")

Na de communie lied 790: "Lofzang van Zacharias"

------