------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




15 mei 2011 – Vierde Paaszondag : Johannes 10, 1-10

De goede herder en de schapen

Johan Denaeyer

De eerste Christengemeenten moesten zich na het heengaan van Jezus zien te handhaven in hun zoeken naar authentiek geloof. Vooral dan t.a.v. de bestaande traditionele Joodse tempeldienst, de daar heersende autoriteit. In die woelige tijden teren die eerste christengemeenten daarbij nog op de vibraties die Jezus naliet, maar zoals vaak schrikt authenticiteit anderen af. Wekt het ergernis. Vervolging. Mensen beginnen dan te twijfelen of, en zo ja, hoe ze het appel van die immense liefde Gods vorm gaan geven in hun eigen leven.

In deze lezing geeft Johannes hierbij verdere duiding, hij gaat de Christenen verdedigen, steunen dat ze wel degelijk juist zitten . Tezamen met het vorige hoofdstuk uit zijn Evangelie, dat handelt over de genezing door Jezus van een blindgeborene op Sabbatdag (in het toenmalige religieuze denkraam dubbel zondig want (1) lijden vooronderstelde per definitie zonde en (2) Jezus overtrad de sabbatwet), geeft Johannes in deze lezing verder aan wie hier nu eigenlijk blind is, en wie diegene is die daadwerkelijk ziet. Of m.a.w.: wie zijn hier nu de goede herders voor de gemeenschap, wie zijn de valse? Wie mag door de deur binnenkomen, wie is er daarentegen op rooftocht? Het is de vraag naar authentiek leven in de liefde Gods.

Ergens, en ik ben me er niet altijd even sterk van bewust, maar ergens kennen wij dit als gemeenschap ook. Wij zijn een kerkgemeenschap die toch een beetje anders is dan de doorsnee, en waarbij voor de meesten onder ons een authentiek zoeken centraal staat, een zoeken dat (onder)deel is van ons leven en op basis waarvan we van elkaar ook leven mogen ontvangen.
In overvloed, zoals de lezing aangeeft. Zo ervaar ik het ook. Jullie aan-wezig-zijn is voor mij heel vaak inspirerend. Balsem. Een zegen. Ik dank jullie ervoor.

Wij zijn de schapen. En Hij, Goddelijk roepen, kent ons bij naam. Zo schrijft de Schrift.Volgens mij is dit geen exponent van de ‘God-ziet-U’-modaliteit, die ‘hier-vloekt-men-niet’-driehoek. Eerder duidt het op een appel naar ieder van ons. Zonder onderscheid. Ieder van ons wordt aangesproken. Door dat Goddelijke appel. Ieder van ons wordt geroepen. De kracht van elk persoonlijk appel maakt de kracht van de gemeenschap. Wij hebben recht op elkaars appel. Dat is onze schoonheid.

Ieder van ons wordt geroepen. Als iemand jou roept, wat gebeurt er dan? Niets. Als je het niet hoort, gebeurt er niets. Er gebeurt evenmin iets, als je gebaart van krommenaas. Je hoort het wel, maar je wil het niet weten. Iets gebeurt er pas, als je ingaat op de oproep. Dat vind ik niet gemakkelijk. Omdat die oproep zo vaak haaks lijkt te staan op die regeltjes en gewoontes en waardering die onze maatschappij voorschrijft.

En moet ik nu vechten voor die oproep? Vechten tegen anderen die niet willen horen? En hoe ver ga ik daarin mee? En ik hoor ook zoveel, een kakofonie soms. En zoveel geruis. Waardoor ik me afvraag: wat is nu het juiste kanaal? RTL? Ruimte, tijd, liefde? Ik worstel daar mee, eerlijk gezegd.

Door wiens inspiratie laten we ons leiden? Of om het met de beeldtaal van het Evangelie van vandaag te zeggen: waar staat de deur? welke deur is het? En hoe ziet die deur er precies uit? Waar ligt ons leven?

Het kan je overkomen dat je -- wat Frank verleden week ook al aangaf-- als je het even niet ziet zitten, er toch plots iets gebeurt, er ontstaat een dynamiek, waarna alles veel helderder wordt. Je voelt je als een instrument, en iemand beroert je snaar. En daardoor valt, zacht als een deken, een rust over jou.
Dat overkwam me toen ik een passage tegenkwam van Meester Eckhart. Die zegt

“Bij de mens die niets wil (vanuit zichzelf), niets weet (vanuit zichzelf), niets heeft, daar is er ruimte voor het Goddelijke. Zolang er ‘iets’ is in u, zolang kan God er niet wonen, er niet werken.”

Welnu, zo leven, ik getuig dat hier voor jullie, zo leven dat is echt zalig. Je voelt je gedragen. Je ziet het terug zitten. Je geeft je over. “Mijn herder zijt gij, O mijn Heer. Aan niets ontbreekt het mij. “

Afsluitgebed (vrij naar Sytze de Vies, p.371):

Als alles stil wordt
om ons heen
als ook binnen in ons
de stilte wordt ontdekt
laat dan, lieve God, die stilte klinken
zodat we Jouw appel goed kunnen horen.

Geef ons ruimte voor die stilte
waarin de zwaarte van de dag
van onze schouders wordt genomen
waarin wij thuis komen
bij U en bij onszelf.

Bewaar ons voor de nacht.
Herschep ons in de slaap
Geef ons de droom
Druppel die zalige genade van het niets
voortdurend in ons

------