------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




23 december 2012: 4° zondag van de Advent

"Laten wij zelf woorden spreken van genade"

Jef Schoenaerts

Openingslied: “Wakend uitzien...” (lied 222)

Inleiding

“Als wij mensen zijn die om vrede vragen, laten wij zelf woorden spreken van genade, toegenegen naar elkaar.” Laten wij dit hier doen onder de hoede van onze God die wij noemen Vader, Zoon en heiligende geest.

Eén van de meest kenmerkende gegevens aan ons mens-zijn is dat we kunnen spréken. Roep je maar even voor de geest hoezeer we gefascineerd zijn bij de eerste woorden die een kind uitspreekt en hoe dat kind zelf daardoor weer iets meer greep krijgt op de werkelijkheid. Of: hoe indrukwekkend stil werd het niet in het hart van veel mensen toen Obama enkele dagen geleden de 20 namen van de kinderen die omkwamen in de schietpartij in Newtown één voor één uitsprak. Het eenvoudig uitspreken van hun namen riep hen sterker op dan ooit, afwezig toch aanwezig. Of als je zegt: “Ik wil je man zijn en ik beloof je trouw te blijven…”: op dat moment máken ze je ook tot de man van …

Wat doet een mens met taal, wat doet een mens met woorden? Evenzeer : Wat doet taal, wat doen woorden met een mens? Woorden doen je smelten van ontroering, ze kwetsen, ze bevrijden, klinken je als muziek in de oren, doen verkillen, openen een nieuwe wereld,... Soms zijn woorden de dragers van onze diepste gevoelens, leren ze – ook aan onszelf – wie we zijn of kunnen worden, ze brengen anderen aanwezig in onze gedachten en in ons hart.
Wat doet een gelovige met taal? En wat doet taal met een gelovige?.... Als spreken zo kenmerkend is voor ons mens-zijn en voor onze relaties, rijst ook de vraag: welk soort spreken opent vensters op God? Welke taal maakt het mogelijk dat God onder ons kan verschijnen?

Vandaag willen we stilstaan bij het woord en bij de taal als mogelijkheid tot het verschijnen van God onder ons, epifanie: veel dichter kunnen we niet bij kerstmis komen…
Woorden kunnen mensen aanwezig brengen in onze gedachten en in ons hart . We willen nu heel speciaal mensen aanwezig brengen die Welzijnszorg ons aanbeveelt: mensen, oud en vereenzaamd, doodgezwegen, zelf woordeloos , weinig of nauwelijks gehoord. Om hen te zegenen met licht ontsteken wij vandaag de vierde Adventskaars. Wij zingen lied 195.

Zegening : “Met vrede gegroet…” (lied 195)

Openingsgebed

Onnoembare en Nabije,
Uw woord geeft onze wereld vorm en draagt de kiem van alle leven,
uw belofte schept visioen voor mensen die leven in onrecht en gemis,
uw spreken maakt mensen groter en krachtiger
dan ze uit zichzelf durven dromen,
uw zegen prent ons in het hart hoe Gij uw lot met ons verbindt.

Leg ons woorden in de mond
waarin wij elkaar zegenen,
waarmee wij elkaar behoeden,
waarmee wij ouderen terug in de kring halen,
waarmee wij uw zorg voor mensen zichtbaar maken.

Dit vragen wij U opdat wij toegroeien naar het kerstfeest, het feest van uw verschijnen onder de mensen.
Amen. Het zij zo!

Inleiding op het gedicht

Wat doet een mens met woorden, met taal? En wat doet taal, wat doen woorden met een mens?...
In het onderwijs is ontzettend veel terug te voeren tot relatie. Daarom is het woord er niet alleen een belangrijke drager van kennis en informatie, het is telkens ook boodschapper over en naar mensen. Je merkt dat heel sterk bij oudercontacten: wat en hoe vertellen ouders over hun kinderen? Je merkt het evenzeer in de manier waarop leerkrachten met en over leerlingen in gesprek gaan. Scherp gesteld: woorden kunnen kinderen, kunnen mensen maken of kraken.

Soms ervaar je de kracht van woorden heel sterk vanuit het negatieve. Je kan iemand “doodzwijgen”, het woord zegt het zelf… Je kan ook vernietigend uithalen met het woord. De Nederlandse dichteres Ida Gerhardt beschrijft dit heel scherp in haar gedicht “Het distelzaad”. Zij verwoordt het zo krachtig omdat het wellicht deel is van haar eigen ervaring: als kind voelde zij zich door haar relatie-arme moeder bekeken als maar een “vervangkind”, een meisje in het gezin na een jongetje dat slechts één dag leefde. Minstens in haar beleving spreekt Ida Gerhardt via poëzie over haar moeder als iemand die haar helemaal afwees, haar zelfs fysiek naar het leven stond.

Het distelzaad (Ida Gerhardt)

Ik hoorde een vrouw; ze zeide tot haar kind
zómaar op straat: “ ’t Was heel wat beter als
Jij nooit geboren was.” Het zei niets terug,
het was nog te klein maar het begon ineens
sleepvoetig traag te lopen, als één die
in ballingschap een juk met manden torst
en radeloos merkt dat zij zwanger is.
In Babylon misschien of Niniveh.
Já, het was zwanger, zwanger van dat woord.
Dat was, in duisternis ontkiemd, op weg:
tot in het derde en vierde nageslacht.

Inleiding op het evangelie

Dit gedicht doet mij naar adem happen en maakt stil omdat het in één beeldspraak zo krachtig aangeeft wat het woord hier aanricht: “Já, het was zwanger, zwanger van dat woord.”
In de gevoelswereld maak ik nu misschien een grote sprong door dit gedicht te verbinden met het evangelieverhaal van vandaag. Maar in de werkelijkheidsbeleving liggen beide teksten heel dicht bij elkaar. Maria heeft de boodschap van de engel ontvangen en wordt daardoor “zwanger van het woord”, eerst figuurlijk daarna ook letterlijk. Zij is wellicht nog niet bekomen van de verrassing en van de vertwijfeling als - op bezoek bij Elisabeth - opnieuw over haar een woord gesproken wordt waardoor zij, als het zou kunnen, nog méér zwanger wordt.

Evangelie Lucas, 1,39-45

Lied “Magnificat” (lied 798)

Toelichting bij het evangelie

De boodschap van de engel en de zegening van Elisabeth zijn voor Maria woorden die haar stilaan transformeren. Want door die woorden wordt zij steeds verder binnengevoerd in het mysterie van Gods omgaan met haar, van haar omgaan met God, van Gods verschijnen onder de mensen.
Lucas had met zijn verhalen uit het begin van zijn evangelie wellicht meerdere bedoelingen. Eén gevolg ervan is alvast dat doorheen die herhaalde opeenvolging van spreken en luisteren, van letterlijke verstomming ook (denken we maar aan Zacharias), van woorden, van zegening… dat doorheen die opeenvolging steeds transparanter wordt hoe God binnen de mensenwereld wil bestaan, hoe hij “geproefd, geleefd, herkend” wil worden. Dat proeven en smaken, dat spreken en luisteren worden zo vindplaatsen van God in onze wereld: ze doen kerstmis dichterbij komen.

Waar staan wij nu in dit verhaal van het naderende kerstmis, in deze tijd van “advenire” , of zoals Marcel het in de eerste zondag verwoordde “…het geleidelijk vanuit het donker aan het licht komen van de Messias”. Ik grijp terug naar de vraag van bij het begin: welk soort spreken opent vensters op God? Welke taal maakt het mogelijk dat God onder ons kan verschijnen?... Hebben wij vandaag woorden die voor onszelf, voor onze kinderen, voor de wereld, kunnen verwijzen naar het mysterie van het goddelijke?

Eeuwenlang heeft de kerk een taal gezocht en woorden aangereikt om tot en over die God te spreken. Heel zeker heeft die taal veel mensen zicht gegeven op de openbaring, heel zeker ook heeft het bij veel mensen het Godsverstaan verduisterd. Zeker vandaag lijkt de kracht van het officiële kerkelijk spreken over en tot God voor velen uitgewerkt. Er is wellicht te veel beton gestort rond de oorspronkelijke ervaringen van mensen waarmee zij hun God hebben benoemd. “God uit God, licht uit licht, ware God uit de ware God…”: bij velen werkt deze uitgekiende maar gestolde geloofstaal niet meer. Het kloppend hart van de ontmoeting met God is er niet meer in te horen. Het mag dan misschien wel een rijk erfgoed zijn, de parel fonkelt niet meer.

Het is daarom als gelovigen onze taak, onze plicht zelfs blijvend te worstelen met taal, te woekeren met woorden om kerstmis mogelijk te maken. We moeten blijvend ons geloof spellen, stamelen, over onze woorden struikelen, herformuleren, soms juichen zoals Maria als we eindelijk vinden, vaak zingen,… om gezegd te krijgen waar het ons in geloof om te doen is. Om het met de woorden van de lezingen van vandaag te zeggen: we moeten luisteren naar wie zwanger zijn van dat woord, we moeten op zoek gaan aan wie wij mogen en moéten zeggen “Gij zijt gezegend onder de vrouwen, onder de mannen”.

Telkens opnieuw kan iemand, kan een groep die zegenwoorden uitspreken over een ander als aankondiging van Gods genade: nu eens zeg ik dit over mijn kinderen, over mijn kleinkinderen waardoor ik hen het heil aanzeg, dan weer spreek ik de zegening uit over de 100 vrouwen die elke week in Oost-Congo worden verkracht in de oorlogsgruwel, een andere keer roep ik in zegening Gods aandacht en mededogen af over zoveel ouderen die vereenzaamd leven.
Telkens opnieuw scheppen we zo de kans dat – in dit zegenend spreken – God vanuit de duisternis aan het licht komt, dat we de ongehoorde betekenis van kerstmis verder aan het licht brengen.
Amen. Het zij zo!

Lied “Rorate…” strofe 1,2 en 4 (lied 201)

“Abscondisti faciem tuam a nobis…  
Consolamini, popule meus: cito veniet salus tua…”

[Gij hebt uw gelaat voor ons verborgen…
Troost mijn volk, weldra zal uw redding komen…]

Offerande: instrumentale muziek (Schütz, Historien der Geburt …)

Eucharistisch hooggebed : “Mens geworden”
                         (Sytze de Vries, uit Bij gelegenheid II, pag.177-178)
Als acclamatie na de instellingswoorden :
refrein van het Magnificat – lied 798 (eerst koor – nadien volk)


Onze Vader
Communielied “Verdrijf de nacht…” (lied 220)
Gebed (idem als openingsgebed)

------