------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




17 februari 2013: eerste zondag van de vasten

           En leid ons niet in bekoring

André Benoit

Jezus in de woestijn
(Mt. 4: 11-11)

[1] Daarna werd Jezus door de Geest meegevoerd naar de woestijn om door de duivel op de proef gesteld te worden. [2] Nadat hij veertig dagen en veertig nachten had gevast, had hij grote honger. [3] Nu kwam de beproever naar hem toe en zei: ‘Als u de Zoon van God bent, beveel dan die stenen in broden te veranderen.’ [4] Maar Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er staat geschreven: “De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God.”’ [5] Vervolgens nam de duivel hem mee naar de heilige stad en zette hem op het hoogste punt van de tempel. [6] Hij zei tegen hem: ‘Als u de Zoon van God bent, spring dan naar beneden. Want er staat geschreven: “Zijn engelen zal hij opdracht geven om u op hun handen te dragen, zodat u uw voet niet zult stoten aan een steen.”’ [7] Jezus antwoordde: ‘Er staat ook geschreven: “Stel de Heer, uw God, niet op de proef.”’ [8] De duivel nam hem opnieuw mee, nu naar een zeer hoge berg. Hij toonde hem alle koninkrijken van de wereld in al hun pracht [9] en zei: ‘Dit alles zal ik u geven als u voor mij neervalt en mij aanbidt.’ [10] Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Ga weg, Satan! Want er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.”’ [11] Daarna liet de duivel hem met rust, en meteen kwamen er engelen om voor hem te zorgen.

De tekst die we hoorden is geen existentiële beschrijving van wat bekoring is. Hij staat mijlenver af van onze ervaring van bekoring. Om te beginnen komt de bekoring van ‘buiten’, van een ander, van ‘de verleider’. Wij denken bij ‘bekoring’ eerder aan iets dat ‘van binnen’ komt, een beetje als een worm die in onszelf zit, niet altijd meteen herkenbaar en met het etiket ‘bekoring’.
Bovendien is de reactie van Jezus blijkbaar niet de vrucht van een innerlijke tweestrijd, geboren in pijn en twijfel. Jezus heeft integendeel onmiddellijk het citaat uit de Schrift paraat dat de duivel lik op stuk geeft, hij geeft een tac à tac antwoord in de stijl van een dispuut tussen schriftgeleerden.


In deze lezing zien we niet de ontredderde Jezus, die in de hof van olijven water en bloed zweet, vraagt dat hij niet zou moeten ondergaan wat hij ziet aankomen, die zich grondig alleen voelt wanneer hij zijn leerlingen in slaap gevallen ziet en hen zegt, ‘waak met mij, ik heb jullie nodig’. Niet de Jezus aan het kruis , met de wanhoopskreet, ‘waarom hebt ge mij verlaten?’ en die zich waarschijnlijk getroost voelt met het medeleven van de goede moordenaar, ‘straks zijn we samen in het paradijs…’.

Niets van dit alles in het verhaal van de bekoringen. De verleider is een figuur buiten u, zonder macht over u, wat hij zegt kan onmiddellijk gecounterd worden en op het einde stuur je hem souverein weg. Het zijn scenario’s van bekoringen om jaloers op te zijn. Wie zou niet zo door iemand persoonlijk bekoord willen worden, deze persoon onbewogen kunnen terechtwijzen en tenslotte zeggen “Ga weg, laat me gerust, voor wie houdt ge me wel…”?

Het is dus wel duidelijk dat deze evangelietekst niet bedoeld is om de ervaring van bekoring te analyseren en om Jezus’ strijd met de bekoring tot voorbeeld te stellen. De bedoeling is integendeel om duidelijk te maken wat de Schrift en wat Jezus als ‘Zoon van God’ als fundamentele bekoringen beschouwen en hoe Jezus zichzelf als ‘Zoon van God’ ziet.

Het is de tweede keer dat in dit Evangelie iets gezegd wordt over wie of wat Jezus eigenlijk is. In het verhaal over zijn doop klinkt de stem van God die zegt: ‘dit is mijn welbeminde Zoon’ en in het verhaal van de bekoringen toont Jezus wat dat voor hem betekent. De duivel grijpt terug naar wat bij het doopsel gezegd werd: ‘Indien ge de Zoon van God zijt, beveel dan dat deze stenen hier in brood veranderen’.
Maar uit het antwoord van Jezus blijkt dat hij in zulk een krachttoer, die de menselijke beperkingen overschrijdt, niet de essentie of het gevolg ziet van het ‘zoon van God’ zijn. Zoon van God zijn ligt in het openstaan voor elk woord dat van God komt en als mens hiernaar te leven. Eigenlijk wil hij aan de Joden zeggen, hiervoor ben ik mens geworden en wil ik leven als zoon van God en niet om als een goddelijke krachtpatser op te treden om aan bepaalde materiële behoeften te voldoen..

In de tweede bekoring wil de duivel terug het ‘zoon van God’ uitspelen evenals Gods belofte dat engelen hem op handen zullen dragen en hij zijn voeten niet zal stoten aan enige steen. Maar dit citaat van de duivel komt uit Psalm 91 en verwijst naar de kwetsbare mens die Gods bescherming zoekt, die daarvoor naar de tempel gaat, a.h.w. om dicht bij God te zijn en die tot God bidt, ‘God mijn toevlucht, mijn sterkte, op wie ik mij verlaat…’ Waarop de psalmist zo iemand in beeldrijke taal geborgenheid bij God belooft.

Dit is een heel andere houding dan door de duivel aangeraden wordt: ‘spring maar naar beneden’, weer als een superman met VIP-kaart en een contract. Jezus wijst de duivel dan ook terecht: Gods belofte aan de vertrouwende, nederige mens heeft niets te maken met de uitdaging van een zelfzekere, provocerende macho. Deze arrogantie en deze eisende ingesteldheid zijn immers een belediging en een provocatie tegenover de geest van belofte en hoop in het Verbond van God met de mens.
Dit is een grove bekoring die Jezus afwijst. Zij vervangt immers het fundament van het Verbond tussen God en mens, dat op belofte en wederzijdse trouw berust, zij vervangt dit door een aanspraak op de opheffing van de menselijke beperkingen als een verplichting van God.

Bij de derde bekoring gaat het er zeer direct aan toe. Wat de duivel voorstelt is immers radicaal en ondubbelzinnig: Jezus zal hém aanbidden, een voorstel dat frontaal ingaat tegen hét gebod van de Joodse traditie: ‘de Heer uw God zult gij aanbidden en Hem alleen dienen’.
Het antwoord van Jezus is dan ook direct en gebiedend: Ga weg, Satan, waardoor Jezus bevestigt dat het respect voor God boven alles gaat, dat het bewaren van het goddelijke in ons niet mag ingeruild worden voor rijkdom en macht.

De grote bekoring bestaat er dus volgens deze evangelietekst in, niet te erkennen dat de luisterende,ontvankelijke en verwachtende houding tegenover God, de kern is van je bestaan, dat het respect voor het goddelijke in U ,voor het zoon of dochter van God zijn, je bestemming is die aan niets anders mag opgeofferd worden.

We kennen allemaal situaties waar we bewust voor deze kern te kiezen hebben: te kiezen tussen wat ons als goed en niet zo goed verschijnt. Bedrog plegen of niet? Deze persoon in de steek laten om ongemakken te vermijden? Of om hem iets betaald te zetten? Een belofte verbreken? Onrecht verzwijgen om onze rust te bewaren? In een relatie verzoening inleiden of blokkeren?
Maar er is, denk ik, ook de globale, meer diffuse en minder bewuste bekoring waarbij we ons installeren in de verdringing van wat een consequent leven zou zijn. Niet te veel willen nadenken speelt hier een rol. Zich in een soort natuurlijke luiheid naar de gewone gang van zaken schikken. Gewenning aan onrecht. Een te gemakkelijke overgave aan fatalisme. Opzien vermijden.

Dit soort globale bekoring beloert ons, denk ik, vooral rond vragen die traditioneel wat verder afliggen van ons geweten. Bv.: hoe omgaan met voedsel, met energie, met milieu, met maatschappelijk onrecht, Derde Wereld problemen?
Zich verzetten tegen de bekoring om zulke vragen ‘buiten ons geweten te houden’ vraagt meer dan wilskracht en edelmoedigheid, maar ook de bereidheid om toestanden te leren kennen en hun betekenis te begrijpen, ook voor mijzelf en hen dus tot ons geweten toe te laten.

In zijn conferentie van twee weken geleden sprak Remi hier over Hannah Arendt en over de banaliteit van het kwaad, banaliteit die voortkomt uit een soort gewilde onwetendheid en oppervlakkigheid in het beoordelen van de betekenis van feiten en situaties. Daartegenover stelt Hannah Arendt de noodzakelijkheid van het zoeken naar waarheid o.m. via dialoog en met name ook via dialoog met jezelf (zoals bij Plato en Socrates). Ik moest daarbij denken aan een gezegde dat in een museum in Mexico in steen gebeiteld staat en dat als volgt luidt: ‘Onze voorouders waren echte wijzen: zij hadden de gewoonte met hun eigen hart te dialogeren’.

Ik dacht bij de voorbereiding van de viering, ook aan een roman van Gorki waar de hoofdfiguur na de dood van de enige mens waarmee in zijn stompzinnig, argwanend en bedrieglijk dorp te praten viel, in een soort lethargie vervalt. Van toen af, schrijft Gorki, was zijn leven steeds meer als een sleerit op een lange weg van sneeuw en ijs, af en toe schudt een oneffenheid in de weg de reiziger wakker, die dan even opkijkt maar al gauw weer indommelt. Want diep in het hart van de mens, schrijft Gorki, zitten niet tot het einde uitgedachte gedachten en gevoelens die het hart bedrukken omdat een dikke laag van onverschilligheid en van gebrek aan zelfvertrouwen, de zaden omwille van tekort aan warmte en licht niet laten uitkiemen.

Laat ons in deze vastentijd ook af en toe met ons eigen hart dialogeren en zien wat ons in waarheid te doen staat om niet in bekoring te vallen en erbij in te dommelen. Amen.

------