------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




6 oktober 2013: Sint-Franciscus

Geert Moons

Goede morgen.
Het heeft 87 pausen geduurd eer er iemand op het verfrissende idee kwam de naam Franciscus aan te nemen. De Argentijn Bergoglio, zelf van Italiaanse afkomst, kiest voor de patroonheilige van Italië, zijn nieuwe thuisland, en benadrukt daardoor zijn roots. Maar zijn belangrijkste drijfveer is natuurlijk de persoonlijkheid en spiritualiteit van Franciscus van Assisi, die wij eergisteren op 4 oktober herdachten.

Wij kennen hem allemaal, Franciscus, geboren in Assisi in 1181, het rijkeluiszoontje van een stoffenkoopman, die in zijn jeugd wat lanterfant en mee ingelijfd wordt in het stadsleger om te gaan vechten tegen rivaliserende steden. We beleven de neergang van het feodale stelsel en de opkomst van de steden, waarbinnen een eerste poging tot democratisch bestuur het licht ziet. Dat gaf de idealistische jongeren van toen een hoopvolle toekomstblik op een rechtvaardiger wereld, zonder uitbuiting en machtsmisbruik. Maar die hoop wordt al gauw de kop ingedrukt als ook binnen de steden snel blijkt dat een kleine, welstellende elite het laken naar zich toetrekt en dat het gros van de bevolking verder verpaupert.

Op zekere dag kruist Franciscus te paard een melaatse man, die hij in volle galop voorbij stormt, bevreesd als hij is voor de besmettelijke ziekte. Maar terwijl hij vlucht herinnert hij zich een passage uit het evangelie: “je moet iederéén liefhebben”. Hij keert om, knielt neer bij de melaatse en omhelst hem. Voor Franciscus was dit hét beslissende moment van zijn bekering. Hij wou zijn leven voortaan ten dienste stellen van de armen en verdrukten. Later volgt de beroemde scène waarin hij zich op het stadsplein helemaal ontkleedt en het bundeltje stoffen overhandigt aan zijn vader, daarmee te kennen gevend dat hij niet in diens voetsporen zal stappen en dat hij kiest voor een leven in volslagen armoede.
In een visioen vraagt God hem de kerk te herstellen en hij ontpopt zich tot een restaurateur van vervallen kerkruïnes, tot hij beseft dat hij Gods boodschap enigszins verkeerd had begrepen en dat Die bedoelde “de Kerk”, met hoofdletter. Ook een heilige kan zich al eens vergissen. Franciscus sticht een nieuwe kloosterorde, de minderbroeders, die alle materieel bezit afwijzen, en arm zijn met de armen. Hij was een zonderling met een heel innemende persoonlijkheid die anders durfde kijken en handelen. Zo ging hij mee op kruistocht, niet om te vechten, maar om vrede te realiseren door in dialoog te treden met de islamieten.
Er zijn ook mooie legenden bekend waarin beschreven wordt hoe hij preekt tegen de vogels, en hoe hij een bloeddorstige wolf tam maakt enkel door hem als een volleerd hondenfluisteraar vermanend aan te kijken en toe te spreken. Deze ontroerende verhalen inspireerden twee vrouwen in 1926 om jaarlijks aandacht te geven aan de relatie tussen mens en dier op Dierendag, de sterfdag van Franciscus. Zeker is zijn ongewone aandacht, bewondering en respect voor de schepping en in het bijzonder voor alles wat leeft op aarde, planten, dieren én mensen. Dat deze laatste soort op de recente klimaatconferentie er nu officieel van beschuldigd wordt een vernietigende impact te hebben op onze planeet, en drama’s zoals de verdrinking van meer dan honderd vluchtelingen in een boot op 1 km van Lampedusa, zou hem zeker intens verdriet hebben. Een dag van tranen, zoals de paus het omschreef.

Franciscus zal zich op het einde van zijn leven terugtrekken in een grot, teleurgesteld door de scheuring binnen zijn orde, ziek en uitgeput. Hij lijdt onder koortsaanvallen, kan geen licht meer verdragen in zijn ontstoken ogen, kan niet meer eten, en heeft etterende wonden over heel zijn lichaam, die later voor het eerst werden benoemd als “stigmata”. In deze toestand van totale ontreddering krijgt hij de inspiratie om het “Zonnelied” te schrijven, een loflied aan God waarvan de literaire waarde en spirituele betekenis niet kan overschat worden.

Ik heb het Zonnelied leren kennen door Mieke Van Weddingen, mijn vriendin die nu al ruim 4 jaar geleden stierf. In haar laatste jaren, zwaar beproefd door ziekte, studeerde zij nog vurig Italiaans. Op Klara had zij ook een gesprek gehoord tussen Jean-Pierre Rondas en een Italiaanse letterkundeprofessor over het Zonnelied, die dat helemaal in het oud-Umbrisch reciteerde, en zij bezat daar ook een opname van. Ik heb het hele huis afgezocht maar heb het tot mijn grote spijt niet meer teruggevonden. Het klonk zo mooi en vreugdevol en levendig, dat ik er een instant geluksgevoel van kreeg.
Mieke leerde het Zonnelied helemaal uit het hoofd volgens haar leermeester op het bandje, met de juiste klankkleuren, intonaties, dynamiek en muzikale bogen. Vaak hoorde ik haar in haar kamer het luidop inoefenen, en automatisch vestigden zich tekstflarden in mijn hoofd. Sommige woordgroepen leken ons onbedoeld grappig, bvb. de passage over onze zuster morte corporale, da la qua nullu homo vivente pò skappare, wat wel heel plastisch uitdrukt dat er aan de dood niet te ontsnappen valt.

Franciscus had geen angst voor de dood en Mieke ook niet. Toen haar laatste uur letterlijk geslagen had, Mieke kreeg euthanasie, waren wij tot niets anders meer in staat dan bidden. Het Onze Vader in alle talen die we kenden. Toen ik deze preek aan het schrijven was bedacht ik: wat zonde dat ik niet op het idee gekomen ben om samen met Mieke het Zonnelied te zingen. Zo spijtig dat zij er niet meer is, ze zou vast en zeker het hier voor jullie hebben gereciteerd. Daarom ga ik het nu voordragen, voor Mieke en voor ons, eerst in het oud-Ubrisch, daarna in Nederlandse vertaling.

Het Zonnelied van Franciscus

Originele tekst  Vertaling
(Geschriften van Franciscus, 2006)

Altissimu onnipotente bon signore,
tue so le laude, la gloria e l’honore et onne
benedictione.
Ad te solo, altissimo, se konfano,
et nullu homo ene dignu te mentovare.

Laudato sie, mi signore, cun tucte le tue creature,
spetialmente messor lo frate sole,
lo qual’è iorno, et allumini noi per loi.
Et ellu è bellu e radiante cun grande splendore,
de te, altissimo, porta significatione.

Laudato si, mi signore, per sora luna e le stelle,
in celu l’ài formate clarite et pretiose et belle.

Laudato si, mi signore, per frate vento,
et per aere et nubilo et sereno et onne tempo,
per lo quale a le tue creature dai sustentamento.

Laudato si, mi signore, per sor aqua,
la quale è multo utile et humile et pretiosa et casta.

Laudato si, mi signore, per frate focu,
per lo quale enn’allumini la nocte,
ed ello è bello et iocundo et robustoso et forte.

Laudato si, mi signore, per sora nostra matre terra,
la quale ne sustenta et governa,
et produce diversi fructi con coloriti flori et herba.

Laudato si, mi signore, per quelli ke perdonano
per lo tuo amore,
et sostengo infirmitate et tribulatione.
Beati quelli ke ’l sosterrano in pace,
ka da te, altissimo, sirano incoronati.

Laudato si, mi signore, per sora nostra morte corporale,
da la quale nullu homo vivente pò skappare.
Guai a quelli, ke morrano ne le peccata mortali:

beati quelli ke trovarà ne le tue sanctissime voluntati,
ka la morte secunda nol farrà male.

Laudate et benedicete mi signore,
et rengratiate et serviateli cun grande humilitate.

Allerhoogste, almachtige, goede Heer,
van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen.
U alleen, Allerhoogste, komen zij toe
en geen mens is waardig uw naam te noemen.

Wees geprezen, mijn Heer met al Uw schepselen,
vooral door mijnheer broeder zon,
die de dag is en door wie Gij ons verlicht.
En hij is mooi en straalt met grote pracht;
van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren. Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind
en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde, door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.

Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.

Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.

Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder aarde, die ons voedt en leidt, en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.

Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond.

Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.

Prijs en zegen mijn Heer,
en dank en dien Hem in grote nederigheid.[1]

De omstandigheden waarin Franciscus dit lied componeerde waren verre van zonnig. De vertering en de aftakeling van zijn lichaam waren zo hevig en pijnlijk dat hij zijn leven in de handen van God wou leggen. De woorden zijn hem wellicht geïnspireerd in een visioen, een verlicht moment van diepe godservaring, een soort van straalverbinding met God zelf. En die dynamiek van God naar hem, van boven naar beneden is ook tastbaar in dit lied, waarvan de melodie helaas nooit werd opgetekend.

We beginnen bij de “Allerhoogste” “Altissimu” en dalen doorheen het lied af tot de “humulitate” de “nederigheid”. Onze blik wordt eerst gericht op de macrokosmos, de hemel, de zon, de maan en de sterren en dan naar beneden, de aarde met de 4 elementen, broeder wind-zuster water- broeder vuur-moeder aarde, alles wat leeft en tenslotte de ‘mens’. Naarmate we nederdalen verglijden we van de aanvankelijk heldere kleuren van het licht van de hemellichamen naar het duister van zwakheid, lijden en dood. De mens wordt niet op hetzelfde niveau geplaatst als de andere schepselen, die bezongen worden in hun pure schoonheid en onschuld. De mens is beladen met verantwoordelijkheid over zichzelf, met zijn vrije wil om te kiezen voor gewetensvol gedrag wat beloond wordt met leven, of voor zonde wat leidt tot de dood.

Franciscus prijst God voor elk weer en verheelt niet dat er heldere én bewolkte dagen zijn en dat de natuur ook een destructieve kracht bezit. In het Zonnelied beschrijft Franciscus zijn relatie met God en met Jezus, die hij echter niet bij naam noemt. De 33 verzen verwijzen naar de levensjaren van Christus, de letters van de eerste 2 woorden A en O, Altissimo Omnipotente vormen het Christusmonogram de alfa en de omega, en ook in de Zon herkennen wij de Christus van de gerechtigheid. De gehele kosmos wordt niet alleen bezongen om zijn romantische schoonheid maar als een hymne aan God die door de mens geworden Jezus alles met zich verenigt en verzoent. Zo kan Franciscus op een moment van diepe Godverlatenheid toch God als “goed” benoemen en alles, ook ziekte, vertwijfeling, mislukking en dood loven als deel van Gods schepping. De zwaar zieke Franciscus spreekt over de lichamelijke dood als zijn zuster, omdat hij in haar de poort ziet naar eeuwig leven, naar de hemel waar hij zo naar verlangt. Zo maakt hij een weer een opwaartse beweging en maakt hij de cirkel rond.

Franciscus vroeg zijn medebroeders uitdrukkelijk bij elke preek het Zonnelied voor te dragen om Gods lof te bezingen maar eveneens om de toehoorder te bekeren en op te roepen tot vergeving schenken en zo vrede brengen, en ook om zich over te geven aan Gods wil, zoals alle andere schepselen dat onbewust doen. Wij kunnen heel wat leren van onze huisdieren. Het Zonnelied is in deze tijd waarin we ons afvragen of het leven nog mogelijk zal zijn over enkele generaties bijzonder actueel en het is volgens Lehmann ook een “wondermooi geschenk van Franciscus aan ieder van ons, en tegelijk een blijvend verontrustende opgave die ons vandaag meer dan ooit uitdaagt anders te leven”.

------