------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




19 januari 2014: 2° zondag

Ik zag de Geest als een duif op Hem neerdalen

Marcel Braekers

Openingszang 102: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Raak met uw Adem onze onrust
Tot wij rust vinden in U.
Laat uw Geest op ons neerdalen en ons aanvuren.
Raak ons aan met uw Adem
Geest die ons zingen doet,
Die ons opent naar elkaar
En vaste grond geeft onder onze voeten.
Gij, Geest van God,
Bezielende kracht van Jezus onze broeder,
In tijd en eeuwigheid.

Lofzang 537: “Zingt van de Vader”

Inleiding op de lezing


Vorige zondag vierde de kerk het feest van de doop van Jezus. Het is een vast liggende volgorde om de zondag na Driekoningen of het feest van de Openbaring het begin van Jezus’ optreden te beginnen bij zijn doop door Johannes. Maar, omdat men dit begin zo belangrijk vindt krijgen we na de versie volgens één van de synoptici een herhaling door de versie van de evangelist Johannes te geven. 20 jaar na de synoptici en 70 jaar na de dood van Jezus geeft deze evangelist zijn versie van dit gebeuren. Het is geen historisch verslag maar de mijmering van een theoloog.

Vooraleer de tekst te horen wil ik nu al wijzen op enkele heel specifieke uitdrukking die iets zeggen over de manier waarop Johannes Jezus beschrijft: Johannes benoemt Jezus met het beeld van ‘het lam’. En toen Jezus werd gedoopt schrijft hij ‘dat de geest op Jezus neerdaalde en op hem bleef rusten’. Het zijn beelden om het onnoembare te benoemen. Johannes zoals ook de andere evangelisten, en wellicht ook wij, zit met de vraag hoe hij dat unieke van Jezus kan vatten. En hij gebruikt daarbij altijd beelden: Jezus als herder, als deur van de schaapsstal, als wijnstok, de weg, enz. en de vraag is of wij ook bij een belaad beeld komen als we over Hem spreken.
We omsluiten de evangelielezing met het lied 391 dat we voor en na de lezing zullen zingen.

Lied 391: “Dan komt de dag”
Johannes 1,29-39

Homilie


Een oude man van 90 jaar vroeg mij om samen met hem zijn begrafenis voor te bereiden met daarbij de vraag dat, eens hij zou sterven, ik bereid was ook voor te gaan. Ik vond het wel grappig om hem daar zo kwiek en alert te zien zitten en te verwoorden wat hij belangrijk vond. ‘Zeker geen lam Gods dat de zonden der wereld wegneemt’ zei hij, want dat vond hij maar een afschuwelijke gedachte. Ik dacht nog even in discussie te gaan, omdat ik die benaming niet zo afschuwelijk vind, maar ik voelde dat het niet het moment was om te discussiëren.
Dezelfde gevoeligheid leeft ook hier in de gemeenschap: niet alleen hebben we het drie maal zingen van ‘lam Gods’ afgeschaft, maar ook het oude gebruik om de hostie te tonen met de tekst ‘zie dan het lam Gods dat wegneemt de zonden van de wereld’. In beide situaties hoorde ik dezelfde bedenking: die idee dat Jezus voor onze zonden zou moeten lijden en sterven houdt geen steek. Daarachter zit die totaal achterhaalde idee dat Gods toorn om onze zonden moest gestild worden door het offer van zijn geliefde zoon. Dus, weg ermee. Geen offer, geen lam met zonden beladen, geen boze God, alles is liefde.

Daar sta ik dan met deze tekst uit het evangelie. Moet ik maar tegen jullie aanvoelen doordrammen? Jullie erop wijzen dat u wel degelijk diepe zondaars zijt, die uit uzelf geen stap verder komt en gered moet worden door een onschuldig lam?
Ach nee, dat is een totaal achterhaalde projectie die teruggaat op een cultuur van beschuldiging, van zonde, van onmacht en kwelling. Men projecteerde in God een wreedheid, die een gewone sterveling niet kent. Maar toen de evangelist zijn evangelie schreef had hij andere bedoelingen. Hij wilde geen geschiedenis van de aardse Jezus schrijven, maar een theologische mijmering over Jezus brengen.

U moet zich even indenken dat we 70 jaar na de dood van Jezus zijn. De belangrijkste verhalen over zijn leven zijn verteld (men kende de teksten van de synoptici en daarbij nog enkele andere anekdoten). Meer en meer hebben gelovigen behoefte aan een theologische invulling van hun geloof. Daaraan komt Johannes nu tegemoet door namelijk in de huid en de gedachtewereld van medegelovigen te kruipen. Veel gelovigen in zijn gemeenten waren bekeerde Joden, die veel jaren het Joodse Pasen hadden gevierd. De nacht waarin ze rechtstaande een geroosterd lam aten, zoals eens hun voorvaderen deden in de nacht voor ze uit Egypte wegvluchtten. Dat lam was symbool geworden voor vrijheid en voor een nieuw leven, het moest hen kracht geven om op tocht te gaan.
Toen die bekeerde Joden samen kwamen om hun nieuw maaltijd te houden en zo als gemeenschap Jezus te herdenken, kozen ze dit symbool en deze taal om hun geloof te verwoorden. Jezus was voor hen het nieuwe begin, de echte bevrijding. Het oude paasmaal werd daarom vervangen door het breken van het brood en het delen van de wijn, zoals ook Jezus had gedaan. Maar nu ging men Hem zien als het echte lam, als bron van kracht om verder te gaan. Men maakte gebruik van een bestaande symboliek om zijn geloof te verwoorden. Ook Jezus was gedood, maar Hij toonde Gods kracht, die niet wijkt en Hem vasthield over de dood heen.
Tegenover het religieuze en militaire geweld stond hier een zachte Dienaar, die zich als een schaap naar de slachtbank liet leiden. Niet om Gods toorn te stillen (die idee kwam veel later via de Hebreeuwenbrief in de theologie binnen), maar om de fundamentele waarde van geweldloosheid en vertrouwen uit te drukken.

Deze theologische gedachte legt de evangelist in de mond van Johannes de Doper. En hij laat Johannes nog een tweede belangrijke uitspraak doe: ‘Ik zag de Geest als een duif op Hem neerdalen, en die bleef op Hem rusten’. Misschien herinnert u zich nog het verhaal van de zondvloed, toen Noach met zijn ark over het water dobberde en een duif losliet, die met een olijftak in de bek terugkeerde, symbool van vrede en geweldloosheid. De Geest daalde op Jezus en bleef op Hem rusten, dus niet zoals bij profeten of zieners op wie de Geest even neerdaalt en weer verdwijnt. Daarbij daalde de Geest op Jezus neer als een duif. En de Rabbijn Ben Zoma zei daarover: zoals een duif op haar jongen daalt en ze enkel aanraakt zonder op hen te gaan zitten. Zo zag de evangelist de ontmoeting tussen God en mens, of het inwonen van God in de persoon van Jezus. God raakte Hem aan zonder daarbij alle trekken van zijn aardse persoon te verstoren.

Zo zagen die eerste christenen de persoon van Jezus en zo verwoorden ze de kracht die ze bij Hem ondervonden. Gods kracht was op Hem neergedaald en was op Hem blijven rusten met respect voor zijn aardse persoon. En diezelfde kracht was zijn toevlucht geweest toen Hij zijn weg tot het einde wilde gaan. Zoals Hij had geleefd was het leven de moeite waard en ontdekte men de echte bevrijding: dieper en anders dan toen men wegtrok uit Egypte.

Dat alles: heel hun geloof en de weg die ze voortaan zouden gaan legden ze in de mond van Johannes de Doper. Wij moeten dat niet nazeggen maar worden geprikkeld om onze eigen visie te vertellen, om onze eigen beelden en symbolen te ontdekken om ons geloof in deze Jezus uit te drukken.

Groot dankgebed 150: “Die naar menselijke gewoonte”
Na de communie 554: “Voor mensen die naamloos”

------