|
16 november 2014: 33° zondag
Zijn talenten gebruiken (Mt. 25,14-30)
Marcel Braekers
Openingszang 103: Gezegend deze dag
Begroeting
Gezegend deze dag, en gezegend allen in wie Gods kracht weerspiegeld
wordt, de Ene die voor ons is Vader, Zoon en heiligende Geest.
Laten wij de zorgen van elke dag even achter ons om helemaal in
het Nu de lof van God te zingen.
Gebed
Lied 315: Wat ik gewild heb
Inleiding
op de lezing
Dat het er niet zacht aan toe gaat in onze sociale wereld is wel
het minste dat je kan zeggen. Links tegenover rechts, liberale
politici in botsing met vakbondsleiders, looninlevering, langer
werken, afschaffen of beknotten van allerlei culturele en sociale
initiatieven, enz. En beide partijen beweren dat ze het goed met
ons voor hebben. Raak niet aan ons loon, red de mogelijkheid tot
consumeren, neen creëer jobs, enz. Economen gedragen zich
als de nieuwe goeroes en slaan elkaar om de oren met totaal tegengestelde
adviezen. Nog eventjes en ook de pastoors trekken naar Brussel
en steken de basiliek van Koekelberg in brand.
Het Mattheüseffect slaat toe: armen worden armer en
rijken rijker. Zo dadelijk horen we een van de meest merkwaardige
parabels uit het evangelie, graag gebruikt door de economen alhoewel
het op de eerste plaats over een spirituele werkelijkheid gaat.
Misschien een tip die kan helpen bij het luisteren naar de
tekst: ik denk dat de parabel uit twee delen bestaat. Het
eerste deel zoals wellicht verteld door Jezus en een tweede deel
door de eerste geloofsgemeente erbij gevoegd. In het eerste deel
herken je een milde, de mens autonomie gunnende God, in het tweede
deel de oordelende, eisende God.
Mt. 25,14-30
[14] Of
het zal zijn als met een man die op reis ging, zijn dienaren
bij zich riep en het geld dat hij bezat aan hen in beheer gaf.
[15] Aan de een gaf hij vijf talent, aan een ander twee, en
aan nog een ander één, ieder naar wat hij aankon.
Toen vertrok hij. Meteen [16] ging de man die vijf talent ontvangen
had op weg om er handel mee te drijven, en zo verdiende hij
er vijf talent bij. [17] Op dezelfde wijze verdiende de man
die er twee had gekregen er twee bij. [18] Degene die één
talent ontvangen had, besloot het geld van zijn heer te verstoppen:
hij begroef het.
[19] Na lange tijd keerde de heer van die dienaren terug en
vroeg hun rekenschap. [20] Degene die vijf talent ontvangen
had, kwam naar hem toe en overhandigde hem nog vijf talent erbij
met de woorden: Heer, u hebt mij vijf talent in beheer
gegeven, alstublieft, ik heb er vijf talent bij verdiend.
[21] Zijn heer zei tegen hem: Voortreffelijk, je bent
een goede en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar bent
gebleken in het beheer van een klein bedrag, zal ik je over
veel meer aanstellen. Wees welkom bij het feestmaal van je heer.
[22] Ook degene die twee talent ontvangen had, kwam naar hem
toe en zei: Heer, u hebt mij twee talent in beheer gegeven,
alstublieft, ik heb er twee talent bij verdiend. [23]
Zijn heer zei tegen hem: Voortreffelijk, je bent een goede
en betrouwbare dienaar. Omdat je betrouwbaar was in het beheer
van een klein bedrag, zal ik je over veel meer aanstellen. Wees
welkom bij het feestmaal van je heer.
[24] Nu kwam ook degene die één talent ontvangen
had naar hem toe, hij zei: Heer, ik wist van u dat u streng
bent, dat u maait waar u niet hebt gezaaid en oogst waar u niet
hebt geplant, [25] en uit angst besloot ik uw talent te begraven;
alstublieft, hier hebt u het terug.
[26] Zijn heer antwoordde
hem: Je bent een slechte, laffe dienaar. Je wist dus dat
ik maai waar ik niet heb gezaaid en oogst waar ik niet heb geplant?
[27] Had mijn geld dan bij de bank in bewaring gegeven, dan
zou ik bij terugkomst mijn kapitaal met rente hebben terugontvangen.
[28] Pak hem dat talent maar af en geef het aan degene die er
tien heeft. [29] Want wie heeft zal nog meer krijgen, en wel
in overvloed, maar wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft
nog worden ontnomen. [30] En die nutteloze dienaar, gooi die
eruit, in de uiterste duisternis, waar men jammert en knarsetandt.
Lied
267: Dat wij als wachters op de muren zijn
Homilie
Ik vermoed dat deze parabel vooral ergernis oproept omwille van
het slot waarin brutaal aan degene die al meer dan genoeg heeft
nog dat ene talent wordt gegeven met daarbij de laconieke bedenking
Wie niets heeft, hem zal zelfs wat hij heeft nog worden
ontnomen. Helaas, gaat het er maar al te vaak zo aan toe.
Daarbij denk ik niet alleen aan materieel bezit. Er zijn zoveel
andere soorten talenten. Wie intelligenter is dan een ander heeft
ruimer toegang tot allerlei kennis, ontwikkelt daardoor beter
zijn verstand en kan zich beter wapenen in deze samenleving. Wie
meer talenten op gevoelsgebied heeft, is meestal graag gezien.
Zo iemand heeft veel vrienden wat prettig is, en wordt daardoor
nog fijngevoeliger.
Omgekeerd: iemand met een nors karakter wordt gemeden en daardoor
nog norser. Wie geen inkomen heeft, mag overal aanschuiven, wordt
gewantrouwd en gecontroleerd en raakt niet uit de spiraal van
armoede. Ik denk dus dat we allemaal in een of andere spiraal
naar omhoog of naar onder zitten en dat talenten niet rechtvaardig
zijn verdeeld.
Mijn vraag daarbij is hoe die spiraal kan doorbroken worden? Kunnen
mensen veranderen, kunnen we onrechtvaardige situaties omkeren?
Waarom ging die rijke man zo nodig op een verre reis en liet hij
zijn knechten aanmodderen? Theologisch geformuleerd: waarom laat
God de mens vrij goed wetend dat hij er niets van bakt? Was het
niet eenvoudiger een marionet te maken die danst zoals Hij bepaalt?
Of zijn dat allemaal maar menselijke, al te menselijke gedachtenspinsels
over God? De parabel had in de loop van de week op mij een merkwaardige
uitwerking. Na de verontwaardiging dacht ik plots: zou het kunnen
dat de evangelist dit slot expres toevoegde om ons op te jutten
en om met onze verontwaardiging iets te doen? Ik ben daarom de
parabel opnieuw gaan lezen, deze keer met andere ogen.
De parabel begint hoopvol.
Met een man die op reis gaat en zijn bezit overdraagt aan zijn
knechten wil Jezus iets over God zeggen. God is de Ander, radicaal
onderscheiden van deze wereld en toch ermee verbonden, de heer
en de knechten hebben met elkaar te maken. De eigenaar gaat op
reis, hij trekt zich terug, maar blijft toch begaan met wat er
gebeurt. Anders gezegd: de aarde hoort toe aan de mens maar God
is op een of andere manier aanwezig. De mens wordt geroepen om
er een menselijke, leefbare aarde van te maken, om haar te behoeden
en te koesteren. De ene heeft daarbij meer talent dan de ander.
Maar dat is volgens de parabel niet zo belangrijk. Die vijf talenten
bijverdiende wordt gelijk behandeld als degene die er drie verdiende.
Wel belangrijk is wat je ermee doet.
Die derde knecht was angstig en verlamd. God of de eigenaar was
voor hem een verschrikkelijke, veroordelende God, zodat hij zijn
creatieve krachten niet durfde gebruiken en als verlamd alles
verstopte. Angst kan verlammend werken maar ook een tegengestelde
reactie teweeg brengen. Sinds Max Weber weten we dat de gouden
eeuw van Nederland het gevolg was van het Calvinisme. Iedereen
moest hard werken, zo eiste het God, en door je succes toonde
je dat je bij de uitverkorenen was.
Maar dat wilde de parabel niet zeggen. Jezus wees alleen maar
op de grenzeloze goedheid van God en de grote verantwoordelijkheid
van de mens.
Maar hoe gaat het er feitelijk aan toe? Daarover vertelt het tweede
deel dat wellicht na de dood van Jezus door de eerste geloofsgemeenschap
of door de evangelist werd verteld. Toen ik de bedenking las Je
had het geld tenminste naar de bank kunnen brengen dan had het
rente opgebracht dacht ik: Was Jezus zo goed op de hoogte
van monetaire beleggingen? Was Hij niet altijd bezig met het Rijk
van God? Er zou toch een nieuwe samenleving moeten komen, een
nieuwe gerechtigheid, een nieuwe zorg om elkaar en een andere
ervaring van God?
Indien dat inderdaad zijn visie was dan begrijp ik ineens het
samenvoegen van de twee stukken. Het brutale en wrede slot moet
onze verontwaardiging oproepen, omdat het er in werkelijkheid
meestal zo aan toe gaat. En een verschrikkelijke en wrede God
die mensen in de uiterste duisternis gooit, bestaat niet. Dat
is een uitvinding van angstige mensen. Vandaar de oproep die deze
parabel voor mij heeft om diegenen te helpen die met dat ene talent
zitten te knoeien, om mensen te bevrijden van verlammende angst
en hen iets te laten voelen van de eindeloze liefde waarmee die
rijke man aan zijn knechten het leven gunde.
Want alleen een religieuze utopie is in staat om de neergaande
spiraal te doorbreken. Geen economische goeroe, geen psychologische
betweter en geen meester van een of andere spiritualiteit kan
dit doorbreken. Het moet van onderuit en van binnenuit groeien
in mensen die durven opstaan en vertrouwen in zichzelf en hun
opbouwende krachten. Vandaar mijn idee dat alleen de droom van
het Rijk Gods deze omkering kan bewerken.
|
|