------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




17 mei 2015

Hij woont in ons / niet van de wereld

Ides Nicaise

Inleiding


Tussen Hemelvaart en Pinksteren beleven we een soort tussentijd, bijna een tweede Advent. We hebben, samen met de leerlingen, een geladen en intiem moment beleefd waarop Jezus zegenend afscheid heeft genomen. We kijken nu hoopvol uit – naar wie of wat ? Naar het einde der tijden, wanneer God een einde komt maken aan de chaos in de wereld en definitief zijn koninkrijk komt vestigen ? Of naar de Heilige Geest, die als een lopend vuur de liefde tussen mensen aanblaast ? Met twee geschriften van Johannes krijgen we vandaag een stevige kluif theologie voorgeschoteld. Maar ik vind het alvast vijfsterrenteksten. Fasten seatbelts, we gaan hoog vliegen… We beginnen met het uitzingen van de hoop, dat Gods Geest de aarde een nieuw gezicht geeft:
Lied 715: “Alles wacht op u vol hoop”

Openingsgebed: tot de Heilige Geest (uit H. Oosterhuis, Bid om vrede)

Lofzang 570: “Gezegend die de wereld schept“

Commentaar bij de eerste lezing

Zoals gezegd is Johannes onze gids vandaag: de intellectueel, de mysticus. Zijn teksten klinken soms nogal abstract, soms zelfs moeilijk. Hij vertelt weinig parabels en wonderverhalen, maar laat Jezus vaak dialogeren, of zelfs redetwisten met tegenstanders. Johannes wil mensen overtuigen, bekeren. Maar wat zijn geschriften zo uitzonderlijk maakt is dat hij steeds recht op zijn doel afstevent, naar de kern van Jezus’ boodschap.

Vandaag is dat niet anders. We beginnen met een uittreksel uit zijn eerste brief, die waarschijnlijk rond de eeuwwisseling in Klein-Azië geschreven is. Marcel legde vorige week uit dat er in die periode heel wat spanningen waren tussen christenen en joden, maar ook tussen christenen onderling. Er waren namelijk al een soort sekten ontstaan die de menswording van Christus loochenden en beweerden dat hij nog moest komen. In deze brief zet Johannes de puntjes op de i, maar op zo’n meesterlijke, positieve, wervende manier dat je niet anders kan dan met hem meegaan: namelijk, door voort te bouwen op een soort universele religieuze grondervaring, dat God zelf aanwezig is in de liefde tussen mensen – en vandaar de stap te zetten naar Jezus als de verpersoonlijking van die liefde van God.

Tegelijk zit in die lezing een spanningsveld. Ik werd getroffen door twee zinnen (vers 12 en vers 15) die elkaar ogenschijnlijk een beetje tegenspreken:
* Vers 12: ‘Nooit heeft iemand God gezien, maar als wij elkaar liefhebben woont God in ons’: ik denk dan terug aan de prachtige viering waarin Lut Lemmens ons meenam naar een boeddhistisch hoogfeest in Bhutan, waar zij zich diep verbonden voelde met de boeddhistische gemeenschap ginds. Johannes geeft aan waar de wortels liggen van zo’n moment van interreligieuze éénheid: in de liefde tussen mensen. In zo’n diepe verbondenheid kunnen mensen van alle levensbeschouwingen niet alleen elkaars diepste identiteit raken. Deze eenheid is bovendien heilig: God woont in hen.
* In vers 15 lezen we dan weer: ‘als iemand erkent dat Jezus de zoon van God is, woont God in hem en woont hij in God’. Hier lijkt er slechts één toegangspoort tot God te zijn, namelijk de erkenning van Jezus als zoon van God – en dus niet de liefde tussen mensen.

Maar is dat wel een tegenstelling? Voor Johannes niet: Jezus’ menswording en offer zijn voor hem het tastbare bewijs van Gods liefde voor de mensen. Het is met andere woorden voor Johannes onmogelijk om in liefde samen te leven en Jezus te verwerpen – die één en al gegeven man, die elke menselijke grens van overgave en liefde heeft overschreden. Wie kan het over zijn hart krijgen om die overmaat van liefde te negeren ?

Voor ons, christenen, is dit gegeven een stuk van onze identiteit geworden: een brandmerk in onze ziel. Wij staan er haast niet meer bij stil. Johannes gebruikt voor die éénheid met God een prachtig beeld: hij ‘woont in ons’ en wij ‘wonen in God’. Het is veel sterker dan iemand ‘nabij zijn’ of zelfs iemand vasthouden: het is een langdurig proces, je wordt van elkaar doordrongen, je ademt elkaar uit, ook zonder woorden. Dit gevoel doet je – als onvolmaakte, aardse mens met al je open en verborgen gebreken – huiveren… Het verandert je van binnenuit, tilt je op, vervult je van dankbaarheid en energie. Het is dàt vuur dat Johannes in zijn brief uitstraalt.

Lezing uit de 1e brief van de apostel Johannes 4:11-16
Lied 122 (met tussengebed - S. de Vries, Bij gelegenheid, p.160)

Commentaar bij het evangelie

Voor het evangelie blijven we in dezelfde sfeer als bij de eerste lezing. Het gaat om het vervolg van de afscheidsrede van Jezus (vorige week lazen we daaruit de passage over de wijnstok en de ranken). Marcel legde uit dat een deel van die afscheidsrede wellicht een collage is van stukken tekst die Johannes op het eind van de eerste eeuw in die afscheidsrede heeft ingelast – met de maatschappelijke realiteit van het einde van de eeuw in zijn achterhoofd.
Ik verwees er al naar bij de inleiding op de eerste lezing: het was een periode van verwarring, de tempel was verwoest, de spanningen tussen joden en christenen namen toe en zelfs binnen de christengemeente waren er barsten. Johannes is enorm bekommerd om de éénheid tussen die diverse gemeenschappen. Hij gebruikt dus de teletijdmachine en legt ‘met vooruitwerkende kracht’ Jezus een boodschap in de mond voor de christenen en joden van meer dan vijftig jaar later.
Het is best mogelijk dat deze woorden authentiek zijn, maar op een ander moment door Jezus zijn uitgesproken. Geen probleem: als wij dit evangelie zelfs 2000 jaar later nog steeds lezen, heeft die afscheidsrede van Jezus nog niets van haar profetische kracht verloren.

Zo dadelijk lezen wij dus het bekende gebed van Jezus om éénheid. Daarmee ligt het evangelie op één lijn met de brief van Johannes die we zonet lazen. De éénheidswens krijgt in het evangelie wel een extra ‘geladenheid’ omdat het door Jezus zelf haar uitspreekt vlak vóór zijn tragische lijdensweg en dood. Alsof hij zich bewust is van het geweld en de conflicten die in de lucht hangen, spreekt hij zijn leerlingen moed in, en smeekt hij zijn Vader om zijn kleine kudde te beschermen en samen te houden. Hij legt daarvoor zijn eigen ganse persoon mee in de weegschaal: ‘Ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan’ zegt hij. Je moet al een olifantenhuid hebben om zo’n pleidooi van Jezus himself naast je neer te leggen.

Elke zin in dit afscheidsgebed is een ‘statement’ waarop je uren kan doorbomen. Wie goed luistert zal bijvoorbeeld ook merken dat Johannes de vertikale dimensie van het geloof (het gebed van Jezus tot zijn Vader) koppelt aan de horizontale dimensie (de zending van de leerlingen om hun geloof te gaan uitdragen). Het klinkt een beetje alsof het gebed tegelijk tot zijn Vader en tot de leerlingen is gericht. Zonder die zending erbij zou het misschien lijken alsof Jezus ons oproept om veilig bij elkaar te cocoonen. Gezien het gevaar dat in de lucht hing, zou dat heel begrijpelijk zijn. Toch spreekt hij hen moed in en stuurt hij hen uit. Gebed en zending liggen in elkaars verlengde.
Maar laat ik hier even stoppen om jullie naar de tekst zelf te laten luisteren.

Evangelie: Johannes 17,11b-19
Lied 527: “Mogen allen één zijn”

Commentaar op evangelie – vervolg

Ondanks de kracht van deze lezing moet ik toegeven dat ik bij de eerste lectuur was gestruikeld over de zin ‘Zij zijn niet van de wereld, zoals ik niet van de wereld ben’. Hoezo, niet van de wereld ? De zin wordt zelfs herhaald, alsof Jezus / Johannes er extra nadruk wil op leggen: ‘de wereld heeft hen gehaat, omdat zij niet van de wereld zijn, zoals Ik niet van de wereld ben’. Is dit misschien een a priori verdediging tegen de aankomende uitbarsting van geweld – een repliek op de verdenking, als zouden de leerlingen samen met Jezus complotteren tegen het establishment ? Jezus zal dit argument ook nog eens opwerpen bij zijn eigen zelfverdediging tijdens zijn kruisverhoor door Pilatus: ‘mijn koningschap is niet van deze wereld. Als mijn koningschap van deze wereld was, zouden mijn leerlingen er wel voor gestreden hebben, dat ik niet aan de joden werd uitgeleverd’.
I
k kan dit ‘niet van de wereld zijn’ wel begrijpen als een slimme (zelf)verdediging, wanneer repressie en foltering je boven het hoofd hangen, maar voor de rest heb ik het er wel moeilijk mee. Is dit dezelfde Jezus die de verkopers uit de tempel verjoeg ? De Jezus die het in de bergrede opnam voor de armen ? Die opkwam tegen discriminatie, tegen geweld op vrouwen, voor herverdeling ? Die tollenaars bekeerde, melaatsen herintegreerde ?

Ik ging op zoek naar tekstverklaringen en botste zo op een boeiend artikel van de Nederlandse protestantse theoloog A.L.Th. De Bruijne. Die suggereert dat rond de figuur van Jezus een paar breuklijnen ontstaan zijn in de Bijbelse traditie, met name tussen Jezus en Johannes de Doper. De joodse traditie is altijd duidelijk theocratisch geweest: één God, één volk, één land bleef het motto doorheen de ganse geschiedenis. God leidt zijn volk weg uit heidense streken of uit ballingschap, en leidt het naar het beloofde land. Je herkent deze strekking nog duidelijk in het huidige Zionisme: de Palestijnen zullen bijvoorbeeld nooit in Israel thuishoren, want God heeft dat land van oudsher aan de joden beloofd. Punt.

Johannes de Doper en de Essenen mogen zich dan afzetten tegen dat joodse establishment en een bekering preken, zij dromen nog steeds van een aards koninkrijk waarin Bijbelse rechtvaardigheid de norm wordt. De Bruijne noemt dit de ‘Doperse optie’. Het zal Johannes zijn hoofd kosten. Het blijft echter een droom die bij heel wat tijdgenoten van Jezus is blijven leven, zeker als reactie tegen de Romeinse bezetter. Ook die droom zal in het jaar 70 stukgeslagen worden.

Bij Jezus, zo stelt De Bruijne, ontstaat een nieuwe vorm van theocratisch denken. De prediking van Jezus is louter religieus-ethisch en Hij benadrukt dat zijn leer niets te maken heeft met een greep naar aardse macht. Integendeel: Jezus prent de leerlingen in dat zij wel de wet van de liefde moeten beleven, maar dat die gedragscode van een andere orde is dan de joodse of Romeinse wet. Anders gezegd: de leerlingen krijgen de raad om zich te onthouden van elke inmenging in de wereldse (wan)orde. Dat zou niks voor de christenen zijn. Het koninkrijk van Jezus wordt immers ‘niet in de wereld’ tot stand gebracht, maar in de hemel.
De Hemelvaart kan in dit perspectief zelfs geïnterpreteerd worden als een soort troonsbestijging van Jezus – dan wel in het hemelse koninkrijk, waar hij ‘zit aan de rechterhand van God, de almachtige Vader’. Nog vreemder wordt het wanneer Johannes daaraan het visioen koppelt van de ‘wederkomst in heerlijkheid’, wanneer God zelf als de ‘deus ex machina’ alle aards gezag zal omverwerpen en zijn hemels koninkrijk op aarde komt vestigen. Mensen hoeven daar dan niets voor te ondernemen, God zal het zelf wel doen. Dat laatste mag in onze oren dan wel als science fiction klinken; voor sommige conservatieve christenen is het blijkbaar ernst.

Ik vind het minstens de moeite waard om deze interpretatie verder te onderzoeken. Ze sluit in elk geval vrij goed aan bij de letter van het evangelie van Johannes. Zodoende zou je dus (minstens) twee uiteenlopende strekkingen hebben in het Nieuwe Testament: die van Johannes de Doper, de activist van het aardse koninkrijk van God, en die van Johannes de evangelist, die de christenen tot terughoudendheid aanmaant en gelooft in een ingreep van God zelf – maar dan wel in een nog nader te bepalen toekomst. Indien we als moderne christenen moeten leren de bijbel in zijn historische en culturele context te interpreteren, moeten we dit soort hypothesen kritisch in vraag durven stellen.

Het is wellicht onnodig te stellen dat ik me zelf meer thuis voel in de ‘Doperse’ strekking. En dat zal voor velen onder ons het geval zijn, niet ? Dat ‘niet van de wereld zijn’ staat haaks op al ons engagement voor meer rechtvaardige maatschappelijke structuren. Ik zocht voor mijn twijfels raad bij de Wereldgroep, en vat hier enkele antwoorden samen:

* Lut wijst erop dat Johannes een onderscheid maakt tussen ‘in de wereld staan’ en ‘van de wereld zijn’. We staan als onvolmaakte mensen met onze beide voeten in deze onvolmaakte wereld, zo stelt Lut. En we zijn geroepen om deze wereld mee om te vormen naar het visioen van het koninkrijk Gods. Maar we zijn niet ‘van de wereld’: toebehoren aan de wereld zou betekenen dat we gedreven worden door materialistische normen, zoals dat in veel politieke ideologieën het geval is. Zowel het neoliberalisme als het Marxisme zijn materialistische ideologieën, van de wereld.

* Voor André is het ‘niet van de wereld zijn’ eerder te begrijpen als de fundamentele vrijheid van de mens om, trouw aan zijn individuele roeping, de bestaande orde in vraag te stellen, en haar te helpen veranderen. Het is de hoop van anderen die ons oproept om ons te blijven engageren. Hij verwijst naar een verhaal uit een boek van Dorotée Sölle: toen in een school aan de kinderen gevraagd werd of ze bang waren dat er een kernoorlog zou komen, antwoordde een meisje van niet. – “En waarom niet?” vroeg de leerkracht - "Omdat mijn papa en mama daartegen actie voeren" antwoordde het meisje. Het blinde vertrouwen van dat kind moet voor haar ouders een oersterke motivatie zijn verder actie te voeren.

* Voor Fons zijn we net ‘niet genoeg van de wereld’. Kunnen we bv. in onze vieringen over liefde, éénheid en interreligieuze dialoog spreken zonder de humanitaire ramp in Nepal ter sprake te brengen ?

* Annette verwijst naar de grondslag van de bevrijdingstheologie: die verwerpt de tegenstelling tussen de ‘stad van God’ en de ‘stad van de mensen’. De bevrijdingstheologie houdt precies in dat God zich toont in de wereld en haar mee omvormt – weliswaar vaak vanuit de rand, vanuit nog onbekende of miskende groepen. En bevrijding is een collectief gebeuren, dat pas kan plaatsvinden als mensen verbonden leven met elkaar, als we ‘beweging’ vormen. In die zin zijn wij als christenen – en God zelf ook – lotgenoot en deelgenoot van de wereld.

Samenvattend – en een beetje kort door de bocht: er bestaan verschillende interpretaties van die moeilijke passage, die ons uit de nood kunnen helpen. Maar ik ben blij dat ik niet alleen sta met mijn vragen bij dit stuk evangelie. Misschien heeft Jezus niet bedoeld wat ons in deze tekst de wenkbrauwen doet fronsen ? (Des te beter!) Misschien ligt het misverstand bij mezelf, bij ons, misschien bij Johannes ?

In de voorbije week zat ik in de late uurtjes, misschien net zoals jullie, te genieten van de prachtige TV-reeks ‘The Borgias’. Voor wie de reeks niet kent: als je ouder dan 16 bent móet je bij de eerstvolgende gelegenheid zeker kijken. Het is een heel sappige vertolking van het machtsmisbruik en het moreel verval in de kerkelijke hiërarchie ten tijde van paus Alexander, op het eind van de 15e eeuw. De paus was niet alleen gehuwd, maar hield er ook nog een mooie jonge concubine op na; zijn echte en bastaardkinderen werden uitgehuwelijkt aan vorsten uit de omgeving om macht te verwerven in heel Italië. De oudste zoon van de paus doet dienst als geheim agent en knapt de vuile karweitjes op. Omkoperij, intriges, spionage, moord, overspel en zelfs incest… geen enkel ingrediënt van een “wereldse” tv-reeks ontbreekt hier. (De pedofilie-schandalen van de voorbije decennia zijn daar nog klein bier tegen.) Misschien is het dit soort wereld waar Johannes zich tegen afzet ? Dan ben ik akkoord dat wij “niet van deze wereld zijn”! Maar dat is ook een karikatuur van de wereld. Neen, het blijft bij mij ‘wringen’.

Hoe dan ook, het zou doodjammer zijn om uitgerekend dit evangelie te gebruiken om tegenstellingen tussen christenen op te schroeven. Het moet ons juist helpen om de diversiteit in het ethisch-religieus denken van christenen beter te begrijpen en te overbruggen. Laat ons vooral niet vergeten hoe Jezus ons in zijn afscheidsrede smeekt om in liefde met elkaar en met hem verbonden te blijven. Dan zal de rest zichzelf wel aan ons openbaren.
Om die verbondenheid in liefde – en om samen klaar te zien in dit mysterieuze evangelie - zingen we tot de H. Geest met lied 140

Lied 140: “Veni sancte spiritus”
Tijdens de offerande: Händel, La Resurrezione (S. Piau)
Lied 142
Groot dankgebed (S. de Vries)

Gewekt door het licht
Zijn wij tot leven aangeraakt.
Gij zelf, God, zijt de adem van ons bidden.
Onophoudelijk is uw liefde
Over ons uitgesprokenH
En keer op keer
Is ons de toekomst aangezegd.
Daarom zingen wij
Met ieder die uw naam wil heiligenA
Hij nam brood in zijn handen
Sprak de zegenbede uit en zei:
Neemt en eet hiervan gij allen
Dit ben ikzelf, gegeven voor u
Blijft dit doen om mij te gedenkenEn na de maaltijd nam hij wijn
Hij dankte u en zei:
Neemt en drinkt hiervan gij allen
Dit is de beker van het nieuwe verbond
Blijft dit doen om mij te gedenken

Heilig, heilig…
Lied 544


Gezegend Gij, Abba, Vader
Uw hart bleef ons zoeken
En klopte in Jezus Messias.
Hij deelde het donker met ons
En werd ons tot licht,
Als de weg naar huis.
Hij deelde zichzelf, als uw eigenste liefde
Aan mensen uit.P
Hij die God was in ons midden
Lichtend beeld van uw genade
Die het donker heeft weerstaan
Onze toekomst heeft bezegeld
Laat uw Geest die Hem bezielde
In ons wonen, ons verbinden
Tot een waarlijk levend lichaam
Waar zijn liefde blijft geleefd
Waar de hoop blijft aangeblazen,
Waar het lied niet zwijgen kan

Lied 181: “Dan zal er vreugde zijn op aarde”
Onze Vader
Tijdens de communie: Bach cellosuite 4 – courante (P. Wispelwey)
Gebed na de communie: 3Bronader vanbinnen3 (K. Gelaude)
Slotlied: 556: “Waarom wanneer uit welke luchtlaag”

 

------