------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




6 december 2015: 2e zondag van de advent

           En heel de mensheid zal Gods heerlijkheid zien

André Benoit

Lied 210: “De nacht loopt ten einde”

Sinterklaas moet vandaag wijken voor de viering van een andere tijd van belofte en verwachting, voor de Advent. Adventus Domini, de komst van de Heer. Het Evangelie van Lukas dat aan de lezing van vandaag voorafgaat, geeft aan deze tijd een plechtig en ongewoon karakter. Het roept gebeurtenissen op die de realiteit van het gewone leven te boven gaan. Het onderstreept dat er grote dingen te gebeuren staan.
Er is het verhaal van Zacharias en Elisabeth die via een engel vernemen dat ze ondanks hun leeftijd een zoon zullen krijgen die ze Johannes moeten noemen en die een bijzondere roeping zal hebben. Er is de engel die aan Maria, “die geen man bekent” komt zeggen dat ze een zoon zal baren die ze de naam Jezus moet geven en die groot zal zijn en Zoon van de Allerhoogste genoemd worden. Er is Maria die haar bloedverwante Elizabeth gaat bezoeken door wie ze meteen als “de moeder van mijn Heer” begroet wordt. Wat gaat er van die kinderen geworden, waarin gaan ze groot zijn, wat zal hun roeping zijn? We horen zo dadelijk wat die bijzondere roeping van Johannes is.
Laat ons eerst bidden.

Evangelie Lukas 3: 1-10
Lied 211: “Lied van de Doper”

Homilie 1


Lucas situeert met veel details het begin van het optreden van Johannes, het tijdstip waarop “het woord van God over Johannes kwam”, als om de waarachtigheid van het verhaal te beklemtonen. Johannes predikt een doopsel van bekering tot vergeving van zonden in heel de streek rond de Jordaan. En Lukas associeert zijn prediking met de prestigieuze tekst van de profeet Jesaja in het boek der godsspraken, de mooie tekst die we zo pas gehoord hebben: “Een stem van iemand die roept in de woestijn: bereidt de weg van de Heer, maakt zijn paden recht…” .
Deze associatie met de woorden van de grote profeet, zegt veel over de waardering van Lukas voor Johannes en over de betekenis die hij hem en zijn oproep tot bekering en de bekrachtiging door een doopsel toekent,

Ik heb een wat langere lezing gekozen dan eigenlijk voorzien is, omdat het eerste deel van de lezing –het citaat van de profeet Jesaja—misschien te eenzijdig zou kunnen begrepen worden als de belofte dat “alles goed zal komen”, de wegen recht gemaakt en geëffend, heel de mensheid die Gods redding zal zien.
De Israëlieten leefden onder een bezetting en verwachtten eigenlijk vooral dat God hen zou bevrijden en dat de profeet dit zou aankondigen. Maar het vervolg, de woorden van Johannes namelijk, maken duidelijk dat het allereerst om wat anders gaat en Johannes schuwt hierbij de harde woorden niet : Adderengebroed, roept hij, wie heeft u voorgespiegeld dat ge de dreigende toorn kunt ontvluchten, alleen maar omdat ge kinderen van Abraham zijt…reeds ligt de bijl aan de wortel van de bomen… elke boom die geen goede vruchten draagt ,wordt omgekapt en in het vuur geworpen…

De mensen zijn wat opgeschrikt en stellen hem de vraag: wat moeten wij dan doen? Het antwoord van Johannes is vrij duidelijk: wie dubbele kleding en voedsel heeft moet delen met wie niets heeft; de tollenaar mag niet meer vragen dan vastgesteld is; de soldaten mogen niet plunderen, niemand iets afpersen…
Indien de wegen in die zin recht gemaakt worden dan zal de hele mensheid inderdaad Gods heerlijkheid zien, zoals opgeroepen in Psalm 126 waar we nu naar luisteren en die we daarna zingen in het lied 826.

Lied 826 (Psalm 126): “Als God ons thuisbrengt uit onze ballingschap”

Homilie 2


Rechtvaardigheid en zorg voor de andere, voor de arme, dat is het gedrag en de ingesteldheid die God van de mens verwacht en waar Johannes zijn toehoorders weer op wijst. De wegen die weer recht en geëffend moeten worden, dat zijn de mensen en hun gedrag, dat zijn wij. De onderdrukking, het bedrog, de uitbuiting, het onrecht en de onverschilligheid tegenover de andere, dat zijn de obstakels die moeten geslecht, de doodlopende wegen die moeten opengebroken worden. En wanneer dat gebeurt: “dat zal een droom zijn”
Ik zie dus twee elementen in de verwachting van de komst van de Heer. Er is de oproep om zich te bekeren tot gerechtigheid en zorg voor de andere én er is de belofte van een wereld waarin de hele mensheid Gods heerlijkheid zal zien.

De oproep tot bekering moeten we, denk ik, niet begrijpen in termen van een strakke reeks van opgelegde geboden. Het is veeleer een oproep om zich meer bewust te worden van wat je diepste kern en bestemming is. Het is bij ons zeker een gevolg van een christelijke opvoeding en omgeving die mij zegt “je moet rechtvaardig zijn, je moet om de andere mensen geven”.
Maar het is ook omdat wie mijn diepste en eigenste kern geschapen heeft, die kern zo georiënteerd heeft. Rechtvaardig en goed willen zijn is een daad of een poging om je eigen kern intact te houden, te bewaren zoals hij bedoeld is. Het is een kwestie van trouw te zijn aan jezelf, jezelf en je roeping niet te verraden, niet te koop te zijn. De prediking van Johannes herinnert ons eraan dat deze eerbied voor gerechtigheid en voor de medemens, ook de hoeksteen is van het plan van de bestemming die God met ons voor ogen heeft, zoals reeds in het Oude Testament, in het Verbond van God met de mens verkondigd werd.

Deze kern die God in mij geplant heeft, verlangt naar rechtvaardigheid, eerlijkheid, trouw, een goede gezindheid tegenover de andere. Deze kern koesteren, heel en levendig houden, brengt vreugde voort en innerlijke vrede..Vreugde en vrede die wij soms ervaren en soms ook niet, maar waar we wel naar verlangen omdat we dan het gevoel hebben onszelf te zijn. In die zin denk ik, kunnen wij soms ‘de heerlijkheid Gods’ ervaren in onszelf en zien bij anderen. Kijk maar rondom u … In dat perspectief citeert het Evangelie de woorden van de profeet Jesaia: maak de kromme wegen recht, slecht de oneffenheden en heel het volk zal de heerlijkheid van God zien.

Maar draagt Advent in zich ook de verwachting dat alles goed komt op aarde, dat er een einde komt aan onrecht, geweld, onschuldig lijden, vernietiging van de aarde? Is dat onze hoop? Wanneer we de wereld van vandaag bekijken, kunnen we ons dat moeilijk voorstellen. Ik moet daarbij altijd aan Péguy denken die in zijn mooie tekst over de hoop, God laat zeggen dat de hoop het geloof is waar Hij het meest van houdt. Het geloof op zich,zegt Hij, dat is niet moeilijk voor wie de grootsheid van mijn schepping ziet. En de liefde, die is ook nogal evident: als je die sukkelaars van mensen bekijkt, hoe zou je er dan geen medelijden en liefde voor voelen. Maar de hoop!: wanneer je ziet hoe het er in de wereld aan toegaat en dat de mensen dan geloven dat het morgen beter zal gaan dat is iets waar ik zelf verbaasd over ben.

Wat is hoop? Is hoop het geloof dat alles goed komt, op het einde van de tijden, wanneer dat ook moge zijn? Wat met de hoop voor de ontelbare mensen die nu vermorzeld worden door onrecht en geweld en armoede? Wat betekent voor hen ‘Ik zal er zijn’? Wie niet in die situatie is heeft hierop denk ik geen antwoord.

Voor ons is hoop niet per se het geloof dat ‘alles goed komt’ (zie de homilie van Marcel van vorige zondag). Hoop is allereerst een kwaliteit van de ziel. Het is de overtuiging en het gevoel dat een situatie niet uitzichtloos is, dat er verbetering mogelijk is, dat we ons daarvoor moeten inzetten, samen met anderen, ook wanneer we niet zeker kunnen zijn van het resultaat of wanneer het resultaat erg klein lijkt te zullen in vergelijking met het probleem. Hopen is niet zitten toekijken en wensen dat alles beter wordt. Hopen is iets doen, samen met anderen. (vgl. Dorothée Sölle)

Zalig zij die zich in hun leven kunnen aansluiten bij organisaties, initiatieven en personen die ijveren voor ‘verbetering’. Zalig ook de profeten en klokkenluiders van onze tijd en zij die vervolgd worden om de gerechtigheid. Hoop is onze levensader, onze levenskracht. Hoop is de intense uiting van ons levensgevoel dat ergens altijd weer gevoed en geanimeerd wordt door onze vertrouwdheid met een religie waar de God zich kenbaar maakt als ‘Ik zal er zijn’.

Luisteren we als slot van deze woorddienst naar de omschrijving van hoop door Havel (schrijver en ex-president van Tsjechië). Er is bij hem geen expliciete religieuze connotatie, maar ik denk dat we er ons toch kunnen in herkennen.

Lezing: “De weg naar de hoop” (Havel)

Diep in onszelf dragen we hoop
Als dat niet het geval is
is er geen hoop
Hoop is een kwaliteit van de ziel
En hangt niet af
Van wat er in de wereld gebeurt
Hoop is niet voorspellen of vooruit zien
Het is een gerichtheid van de geest
Een gerichtheid van het hart voorbij de horizon verankerd
Hoop
In deze diepe en krachtige betekenis
Is niet hetzelfde als vreugde
Omdat alles goed gaat
Of bereidheid je in te zetten
Voor wat succes heeft
Het is ergens voor werken
Omdat het goed is
Niet alleen omdat het kans van slagen heeft
Hoop is niet hetzelfde als vals optimisme
Evenmin de overtuiging
Dat het goed zal aflopen
Wel de zekerheid dat iets zinvol is
Afgezien van de afloop
Het resultaat

Muziek en Offergang
Lied 149: “Oergebaar”
Tafelgebed 160
Communie-muziek (Praetorius: “Der Tag vertreibt die finstre Nacht”)
Lied 519: “De steppe zal bloeien “
Slotgebed

 
------