------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




24 april 2016: 5de Paaszondag

        Boek van de Openbaring

Marcel Braekers

Openingszang 102: “Onze hulp is in de naam van de Heer”

Gebed

Voer mij terug
Naar de oase van uw woord.
Haal mij weg
Uit het land van doem en noodlot.

Word in mij
Waakzaamheid,
Geduld, geheugen,
Rede, trouw.

Maak mij, naar uw beeld,
Een toekomst-mens.

Eeuwige
Leer mij de taal
Waarin ik U versta.
Voer mij terug
Naar de oase van uw woord. (H. Oosterhuis, Gebeden en psalmen p. 219)

Lied 516: “Gij die voor alle mensen”

Inleiding op de lezingen


Het bezoek van de Paus aan de vluchtelingen op het eiland Lesbos vond ik heel ontroerend. Wellicht zag u ook de tv-beelden en hoe een elfjarig meisje de voeten van de paus omklemde en haar verdriet uithuilde, omdat haar moeder in Syrië werd vastgehouden. Later vertrok de paus met 12 vluchtelingen terug naar Rome. Niet toevallig twaalf zoals eens de twaalf apostelen getuigen waren van de eerste stichting van de Kerk. Het was natuurlijk slechts een symbolisch gebaar, maar symbolen hebben soms meer kracht dan zakelijke cijfers of analyses.

De wereld staat op zijn kop; waar je ook kijkt overal is het leven ontwricht. Indien de aarde al niet letterlijk beeft zoals in Ecuador of Japan, dan zorgen mensen er wel voor dat chaos en destructie hoogtij vieren. Het vreselijke daarbij is dat dit niet alleen vandaag zo is, maar van alle tijden. Lees er de teksten op na van de profeten of psalmen waar die beschrijven hoe het land na de zoveelste militaire raid en de deportatie van de actieve bevolking eruit ziet. Ook het laatste boek van onze Bijbel ‘het boek van de Openbaring’ beschrijft in hallucinante beelden hoe vernieling en opbouw, hoop en destructie strijden met elkaar. Ik geraak maar niet uit de sfeer van angst en onveiligheid ook al is het Paastijd, het is net alsof we nog heel wat moeten doormaken vooraleer er licht oplicht. Daarom stel ik voor dat we vandaag enkele fragmenten uit dit laatste boek van onze Bijbel beluisteren met daarbij een beetje commentaar.

Zoals u wellicht weet is dit boek vermoedelijk geschreven door dezelfde auteur van het evangelie van Johannes. De man was verbannen en leefde op het eiland Patmos vanwaar hij nadacht over de veranderingen in zijn wereld. Jeruzalem en de tempel waren verwoest, veel volksgenoten waren gedood of hadden voor zelfmoord gekozen, de Joodse gemeenschap keerde zich tegen de afgescheiden groep christenen, heel het Midden Oosten was voor de zoveelste keer een strijdtoneel. Johannes ondergaat dit als banneling. Hij tracht te begrijpen en te verwerken en schrijft in hallucinante beelden wat staat te gebeuren. Als bekeerde christen vanuit het Jodendom betrekt hij daarbij heel zijn kennis van de Thora.
Het zou een lange opsomming worden, maar ongeveer alle beelden die hij gebruikt vind je altijd wel ergens terug in het Oude Testament. Daarbij beschrijft hij wat hij ziet alsof hij in de kerk zit en deelneemt aan de liturgie. Ik ga zo naar een eerste fragment.

Zoals de priester tijdens de viering het Bijbelboek hoog houdt vooraleer er uit te lezen, zo ziet hij dit ook nu gebeuren, maar niemand is in staat om het boek te openen. Het is een eerste raadselachtig moment. Maar misschien wordt het begrijpelijker als men beseft dat het niet enkel om de Bijbel gaat, maar om het boek van het Leven. Niemand is blijkbaar in staat te zien echt wat er gaande is in deze wereld, en dat maakt Johannes diep bedroefd.

Openbaring 5,1-10

Toen zag ik in de rechterhand van Hem die op de troon zetelt een boekrol, vanbinnen en vanbuiten beschreven, en verzegeld met zeven zegels. En ik zag een machtige engel, die met luide stem riep: ‘Wie is waardig het boek te openen en de zegels ervan te verbreken?’ Maar niemand in de hemel of op aarde of onder de aarde was in staat het boek te openen en in te zien. Ik barstte in tranen uit, omdat niemand waardig werd bevonden het boek te openen en in te zien. Toen zei een van de oudsten tegen mij: ‘Droog je tranen. De leeuw uit de stam Juda, de wortel van David, heeft overwonnen: Hij mag het boek openen en de zeven zegels verbreken.’
     Toen zag ik midden voor de troon en omgeven door de vier dieren en de oudsten een lam staan. Het zag eruit alsof het geslacht was en Het had zeven horens en zeven ogen – dit zijn de zeven geesten van God, uitgezonden over heel de aarde. Het lam kwam dichterbij en nam het boek uit de rechterhand van Hem die op de troon zetelt. Toen het de boekrol genomen had, vielen de vier dieren neer voor het lam, evenals de vierentwintig oudsten, elk met een citer in de hand en met gouden schalen vol reukwerk – dat zijn de gebeden van de heiligen. En zij zongen een nieuw lied: ‘Waardig bent U het boek te nemen en zijn zegels te verbreken; want U bent geslacht en U hebt hen gekocht voor God met uw bloed uit alle stammen en talen en volken en naties. U hebt hen voor onze God gemaakt tot een koninklijk geslacht van priesters, en zij zullen heersen op de aarde.’

Lied 566: “Blijf niet staren” (canon)

Commentaar


Niemand was in staat het boek met de zeven zegels te openen, terwijl het thema van zijn schrijven de Openbaring is. Alleen Christus, hier voorgesteld als het lam dat werd geslacht, is in staat de zegels te verbreken. Waarom oordeelde Johannes dat niemand in staat is te zien wat er gebeurt; is er elke dag al niet genoeg ellende via de media te zien dat we er nog een schepje op moeten doen? En hebben we niet voldoende filosofen en economen die beschrijven wat zal gebeuren?

Neen, zegt Johannes, uiteindelijk is er een religieuze figuur nodig. Een van de oudsten die voor de troon staan zegt dat ‘de leeuw van Juda’ dit kan, een duidelijke allusie voor Joden op de Messias. Maar Johannes verbetert hem: het is geen leeuw maar een geslacht lam dat de zegels zal verbreken. De kracht van de Messias zit in zijn kwetsbare zwakte, Hij is als het lam dat bij de Uittocht in de Paasnacht werd geslacht, het is de lijdende Dienaar van Jesaja: die zal ons openbaren wat staat te gebeuren.
De uitspraak blijft me al lang fascineren, want elke dag staat er hier of daar wel een profeet op. De kranten staan bol van vrije tribunes waar iedereen zijn profetische visie ontvouwt, filosofen nemen ons mee in hun analyses van de werkelijkheid. Waarom is dan alleen dit lam in staat ons echt de ogen te openen? Zou het kunnen dat dit lam niet alleen de historische Jezus van Nazareth is, maar de Christus die op het einde van het Mattheusevangelie zegt: ik had honger en je hebt mij te eten gegeven. Anders gezegd: zou dat weerloze lam altijd opnieuw als de Christus kunnen verschijnen maar in een andere gestalte? Zou het vandaag dat elfjarig meisje kunnen zijn aan de voeten van de paus en dat in zijn verdriet de anomalie van deze wereld toont? In dat geval is dit lam de plaatsbekleder van iedereen die dezelfde kwetsbare onmacht ondergaat en daarom waardig is de zegels te verbreken?

Wat volgt is de ene verschrikking na de andere. Johannes hertaalt de plagen in Egypte, hij voert de hoer Babylon ten tonele, keizer Nero en het wrede romeinse leger. Uiteindelijk vervloeit zijn koortsig visioen in de droom van een nieuwe wereld en een nieuwe hemel op aarde.

Muziek

Het tweede fragment gaat in dezelfde zin verder als het eerste. Ik koos speciaal dit, omdat men er meestal een te eenvoudige christelijke uitleg aan heeft gegeven.
Openbaring 12,1-6

Een groot teken verscheen aan de hemel: een vrouw, omkleed met de zon, de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. Zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en barensnood. Toen verscheen aan de hemel een ander teken: een grote, vuurrode draak. Hij had zeven koppen en tien horens, en op zijn koppen zeven diademen. Zijn staart vaagde een derde deel van de sterren aan de hemel weg en wierp ze op de aarde. De draak stond vóór de vrouw die zou baren, om haar kind te verslinden zodra zij het gebaard had. Zij baarde een kind, een zoon, die alle volken zal weiden met een ijzeren staf. Haar kind werd ijlings weggevoerd naar God en zijn troon. De vrouw vluchtte naar de woestijn, waar God voor haar een plaats had bereid om daar gevoed te worden, twaalfhonderdzestig dagen.

Commentaar

Deze passage wordt in de katholieke kerk graag voorgelezen op het feest van Maria, omdat de vrouw geduid wordt als de moeder van Jezus. Maar bij Johannes is de vrouw en ook Maria altijd symbool van Israël of juister gezegd: dat deel van het Israëlische volk dat hoopvol uitzag naar een verlosser en waaruit volgens de ziener de Messias werd geboren. Dit deel van het Israëlisch volk wordt bedreigd. De vrouw heeft alle kenmerken van de oermoeder: de zon en de maan onder haar voeten met de twaalf sterren of stammen van haar volk. De draak als symbool van kwaad en destructie plaatst zich voor de hoogzwangere vrouw om haar kind bij de geboorte te verslinden. Het kind wordt geboren en onmiddellijk weggevoerd naar God, terwijl de vrouw naar de woestijn vlucht. Dat beeld was vertrouwd voor de Joden want ooit waren ze uit Egypte weggevlucht naar de woestijn.

Johannes tekent hier in enkele grootse beelden de kosmische strijd die de wereld zal beheersen. Van de ene kant het kind of het lam of de lijdende dienaar: de weerloze die kracht put in zijn weerloosheid en zo de wereld wil veranderen. En van de andere kant de draak, het geweld en de verschrikking. Het kind en zijn moeder zullen gescheiden worden, christenen en Joden verliezen hun band, maar Johannes hoopt dat het ooit nog goed komt.

Johannes moet in een verschrikkelijke koortstoestand hebben gezeten toen hij door al deze beelden werd overrompeld. Ze werden de symbolische taal voor de latere eeuwen en de kosmische strijd waarin elke generatie opnieuw wordt ondergedompeld. En toch schreef Johannes dat alles neer, omdat hem een hoopvolle boodschap was geopenbaard. Aan het einde van de viering wil ik daarom de tekst voorlezen over de troost die zal groeien, nu lees ik een ander klein fragment als afsluiting van de woorddienst en als brug naar dat mooie lied 364 dat ik zo graag zing.

Toen zag ik dit: het lam stond op de Sion, en bij het lam waren honderdvierenveertigduizend mensen die zijn naam en die van zijn Vader op hun voorhoofd hadden. Ik hoorde uit de hemel een geluid komen dat klonk als het geluid van geweldige watermassa’s, van zware donderslagen; het klonk als het geluid dat muzikanten maken die op de lier spelen. Er werd voor de troon en voor de vier wezens en de oudsten iets gezongen dat leek op een nieuw lied. Niemand kon het lied begrijpen, behalve de honderdvierenveertigduizend mensen die van de aarde zijn vrijgekocht. (14,1-3)

Samen met hen zingen wij dat nieuwe lied, de droom van een nieuwe tijd. De utopie waarvan sommigen zeggen dat het een ou-topos is, een niet-plaats, nergens. Anderen noemen het de eu-topie, de plaats waar het goed wonen is en alle mensen tot recht kunnen komen.

Lied 364: “Om te zien een nieuwe aarde”
Groot dankgebed 158: “Gij die mij aankijkt”

Bezinning

In de woorddienst werden we vooral geconfronteerd met beelden van de verschrikking die de aarde zal teisteren. Johannes maakte het in zijn tijd en op zijn manier mee. Maar hij schreef zijn tekst om zijn medegelovigen te bemoedigen. Er was een religieus perspectief nodig om de diepte van de verschrikking te zien (alleen een religieuze figuur kon het boek van het leven openen), er is ook een religieuze droom nodig om boven deze verschrikking hoopvol te blijven. Aan het einde van de viering wil ik die hoop op twee manieren oproepen: door een tekst uit de openbaring en door een lied.

Openbaring 21,1-7

Toen zag ik een nieuwe hemel en een nieuwe aarde; de eerste hemel en de eerste aarde waren verdwenen en de zee bestond niet meer. Ik zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, vanuit God uit de hemel neerdalen, gereed als een bruid die zich voor haar man heeft getooid. Toen hoorde ik een luide stem, die vanaf de troon riep: ‘Dit is de tent van God bij de mensen! Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volk zijn, en Hij, God-met-hen, zal hun God zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen, en de dood zal niet meer bestaan; geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij.’
     En Hij die op de troon zetelt, zei: ‘Zie, Ik maak alles nieuw.’ Ik hoorde zeggen: ‘Schrijf deze woorden op, ze zijn betrouwbaar en waar.’ Toen zei Hij tegen mij: ‘Ze zijn vervuld! Ik ben de alfa en de omega, de oorsprong en het einde. Wie dorst heeft zal Ik voor niets te drinken geven uit de bron van het water dat leven geeft. Wie overwint zal dit allemaal krijgen, en Ik zal zijn God zijn en hij mijn zoon. Maar de lafhartigen, de trouwelozen, de verdorvenen, de moordenaars, de hoerenlopers, de tovenaars, de afgodendienaren en alle leugenaars, hun deel is in de poel die brandt van vuur en zwavel. Dit is de tweede dood.’

Na de communie 368: “Al heeft Hij ons verlaten”

Slotgebed: De wereld is naar hier gekomen (Leopold)

De vreemdeling staat naast ons in de bus, op school en in de winkel. Hij leeft in onze buurt.
Het vertrouwde woord "verdraagzaamheid" volstaat niet meer! Het leunt te sterk aan bij naast elkaar leven, met op gepotte gevoelens zodat het lijkt dat ieder ongestoord zijn weg kan gaan. Is verdraagzaamheid niet de voorbode van "onverschilligheid"?
Heer, wij vertrouwen op uw steun zodat wij niet voorbij die vreemdeling gaan, maar dat wij de vreemde tegemoet treden met een vriendelijke groet, een eenvoudig gebaar, en met waardering in het ont-moeten.
Is het geen hoog-waan te geloven dat integratie in een gemeenschap tot stand komt door kinderen de kernwaarden van onze maatschappij te leren kennen, en volwassenen te vragen deze te onderschrijven? Is lid worden van een gemeenschap niet een proces van wederzijds inleven, loslaten en aanpassen? Wat blijft er over van de vreemdeling die zijn land en vrienden ontvlucht voor een maatschappij waar zijn taal en cultuur onbegrepen, zelfs ongewenst zijn? Een lege verlatenheid en een zoeken naar wat waardevol was in het verleden?
Heer, blijf aanwezig wanneer wij tijd en ruimte nemen om te luisteren naar die vreemdelingen, naar hun verhalen, naar hun liefdesliederen en fabeltjes, en luisteren om hun geloof, hun cultuur te leren kennen en Waarderen zoals wij dit van hen verwachten.
De wereld is naar hier gekomen. Laten wij die vreemdelingen ontmoeten.

------