------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------
Share-project
------




4 september

        Ge hebt met God en de mensen gestreden
en ge hebt overwonnen (Genesis 32,19)

André Benoit

Begroeting


Enkele maanden geleden kreeg ik van Jewish Voice for Peace de volledige tekst van de viering die zij opgesteld hadden voor de jaarlijkse joodse herdenking van de Exodus uit Egypte en de doortocht door de Rode Zee.
Ik wil op twee gedachten ingaan die zich bij het lezen van die viering bij mij vastzetten. De eerste betreft de omstandigheden waarin Jakob, zoon van Isaak een tweede naam kreeg. Die wordt in die tekst maar even vernoemd, maar dit zette mij aan om die te lezen. De tweede is de invulling die aan de Exodus en aan de doortocht door de Rode Zee gegeven wordt.

Jakob is de tweelingbroer van Esau, allebei zonen van Isaac en Rebecca. Jakob werd een klein beetje later geboren dan Esau, zich vastklampend aan de hiel van zijn broer. De naam Jakob had de betekenis van ‘hiel’ maar ook van ‘onderkruiper’. En die tweede betekenis zou hij later waar maken door Esau in een verstrooide bui zijn eerstgeboorterecht te laten prijsgeven en later, veel erger nog, met een bedrieglijke list de zegen van de stervende Isaac te krijgen, zegen die eigenlijk voor Esau bedoeld was. Esau was hierdoor zo woedend dat hij zei dat men binnenkort twee begrafenissen ging hebben in de familie, zijn vader Isaac en zijn broer Jakob die hij zou doden. Jakob werd hierdoor zo bang dat hij naar een andere streeek vluchtte en pas vele jaren later durfde terugkeren en zich met Esau wou verzoenen.

Het is op die terugweg dat die zeer mysterieuze gebeurtenis plaats vindt die in Genesis, “Jakob worstelt met de engel” genoemd wordt.

Lezing: Genesis 32, 23-31

Er zijn vele interpretaties van deze tekst las ik bij een Nederlandse predikant. Eerder dan ze allemaal op te zoeken, dacht ik, als er zo vele interpretaties zijn, dan kan er nog wel eentje bij. Dit is wat ik dacht en aanvoelde bij het verhaal van de worsteling van Jakob met de engel.

Vooreerst wordt het wat onduidelijk gehouden met wie Jakob eigenlijk worstelt. Er is sprake van een man, het verhaal zelf wordt de worsteling met de Engel genoemd en tegen het einde wordt eerder gesuggereerd dat Jakob met God worstelde: zijn nieuwe naam “ ge hebt met God gevochten zegt dat, Jacob vraagt de zegen en beroemt er zich op dat hij God van aangezicht tot aangezicht gezien heeft.
Het ligt voor de hand dat Jakob, ’s avonds en alleen en op weg naar Esau zich wat ongemakkelijk voelt, onzeker en niet met een gerust geweten. Dan komt die man die met hem begint te worstelen, alsof Jacob met zijn geweten worstelt en dus ook met God.

Maar deze tekst roept nog een ander beeld in mij op. Het is niet het beeld van een mens die zoals in vele teksten van het OT en in vele gebeden niets is in vergelijking met God, iemand die in het stof kruipt, die God niet kan aanzien. “Wij vermoeden amper de dingen op aarde…het vergankelijk lichaam bezwaart de ziel… armzalig is het denken van de stervelingen…”, zo in de lezing uit Wijsheid die eigenlijk voor deze zondag voorzien was.
En ik herinner me ook uit mijn jeugd de Congregatie die zich de “Slaven van Maria” noemde, wat ik toen al een perverse benaming vond.

Maar deze Jakob staat rechtop en worstelt met de man, de Engel, God. Hij wil zich met hem “auseinander setzen”, de zaken uitklaren, zich met hem meten. Uiteindelijk moet hij zich gewonnen geven, omwille van een stoot tegen de heup, omdat zijn tegenstander ook voelde dat hij niet kon winnen

Die stoot doet hem later wat mank lopen, alsof hij na deze worsteling niet meer absoluut vrij of totaal onafhankelijk is. Bewust is dat hij geschapen is en geschapen met een roeping. Een roeping, geen bevel of marsroute, maar een roeping. Een roeping tot heiligheid.

Het is merkwaardig dat Jakob ook de man -- de engel, God -- niet vrij laat uitgaan en deze dus ook ergens van hem afhankelijk is. Wanneer God iemand schept naar Zijn beeld en gelijkenis dan is dat geen willoos wezen en is er een band tussen hen.
“Laat mij gaan” vraagt de man. Maar Jakob laat hem niet los vooraleer die hem zijn zegen gegeven heeft. Vooraleer Hij dus plechtig en met genegenheid zijn persoonlijke wensen van heil uitspreekt en hem toezegt dat Hij Jakob voor zover het in zijn macht ligt en Jakob het toelaat , zal bijstaan in zijn roeping tot heiligheid.

De man-engel-God geeft geen antwoord op de vraag ‘wie Hij is’, alsof ondanks alle nabijheid iets van het heilige toch wat mysterieus blijft. Maar aan Jakob zegt Hij: “Uw naam zal niet langer Jacob zijn, maar Israel, dwz, ge hebt gevochten met God en met de mensen, en ge hebt overwonnen”.
“Overwonnen” dit wil denk ik niet zeggen gij hebt God en de mensen verslagen, maar wel: in de strijd met God en de mensen,hebt ge gewonnen, hebt ge uw roeping tot heiligheid niet prijsgegeven, niet onherroepelijk ondergegraven, niet verraden, uw kern bewaard en verrijkt.

Enkele weken geleden tijdens de viering met vier vrouwen, getuigde een van hen dat zij tijdens een zeer moeilijk periode in haar leven,”met God gevochten had”. Zij zal weten wat dat betekent. En ook wat “gewonnen” betekent.

Op het einde van het verhaal zegt Jakob met trots “ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en ik ben toch in leven gebleven”.Op verschillende plaatsen van het O.T. wordt gezegd dat niemand God kan zien zonder te sterven.
Maar als het Heilige de mens geschapen heeft naar zijn beeld en gelijkenis en geschapen heeft met een roeping tot Heiligheid en er dus als het ware een ‘stuk heiligheid’ in de kern van de mens zit dan is de directe ontmoeting met het heilige niet zo levensvreemd dat de mens die niet kan overleven. Het heilige is geen vreemd lichaam, iets dat afgestoten wordt of het gezonde lichaam aanvreet.

Lied

Uittocht en doortocht door de Rode Zee


De gelovige Joden herdenken ieder jaar hun bevrijding uit Egypte, in een liturgie die Haggadah genoemd wordt. Haggadah betekent vertelling, verhaal.
Ieder jaar vertellen gelovige Joden aan elkaar en aan hun kinderen het verhaal van hun bevrijding uit Egypte. De kinderen of de jongste zoon vraagt: “waarom is deze avond zo anders als andere avonden ? Waarom eten we ongedesemd brood, waarom leunen we bij het eten op de tafel en tegen elkaar, waarom zijn er vier glazen wijn…”
En de vader legt uit dat men die avond de bevrijding uit Egypte herdenkt, dat men toen ongedesemd brood at omdat er geen tijd was om het deeg te laten rijzen enz.
En in de viering van JVP stelt een kind ook de vraag: werden we uit Egypte bevrijd omdat we Gods uitverkoren volk zijn? En dan zult ge antwoorden: we werden bevrijd uit Egypte opdat we de deuren wijd open zouden zetten om te verkondigen dat al wie verdreven is weer thuis moge komen.
Dit is wel een merkwaardige uitspraak. Uitgerekend op de avond dat de Joden hun bevrijding en uittocht herdenken en wanneer men tevens bedenkt dat het idee van het uitverkoren volk zeer sterk aanwezig is in het O.T. waar Jahweh met het Joodse volk het verbond sluit en hen geregeld helpt hun vijanden te verslaan en land verovert.

In het N.T. is dit geheel anders Jezus heeft geen voorkeur voor Joden of heidenen en de apostel Paulus spreekt Petrus op dit punt openlijk tegen: “reisisti in facie”, vlakaf, in zijn gezicht.
Later zal het verhaal en de filosofie van de Exodus ook in andere situaties ingeroepen worden waar mensen van onrecht en slavernij bevrijd worden. Zoals in het geval van de negers in Amerika , “Let my people go…” en ook in de bevrijdingstheologie in Latijns-Amerika.

En zo wordt in deze Haggadah niet gesproken van een eigen voorrecht, maar van een roeping tot solidariteit en rechtvaardigheid, een roeping tot heiligheid.
Zoals in het geval van Jakob, vertaalt de bijzondere nabijheid van God zich niet in een recht op voordelen maar in een scherper bewustzijn van eigen kern en roeping.

Even direct en krachtig is de boodschap van een gedicht dat in de Haggadah van JVP opgenomen wordt, met een ontroerend visioen van een andere invulling van het verhaal over de doortocht van de Rode Zee. Het is met dit gedicht dat we deze woorddienst afsluiten. Luisteren we naar deze tekst.

Gedicht: (Aurora Levins Morales)

Overtocht
Deze keer kunnen we niet oversteken tenzij we elkaar dragen.
Vluchtelingen wij allemaal, profeten wij allemaal.
Niet langer onze beurt krijgen op het rad van de geschiedenis, trachtend oude schulden te vereffenen die niemand kan betalen.
Op die manier zal de zee niet opengaan.
Deze keer is het land dat wat we elkaar beloven, onze opwinding wang aan wang geperst, totdat de tranen de ruimte ertussen overstromen, totdat er geen vijanden meer zijn
Omdat er deze keer niemand zal achtergelaten worden om te verdrinken en ieder van ons uitverkoren moet zijn.
Deze keer is het, ieder van ons of niemand.

Passover
This time we cannot cross until we carry each other.
All of us refugees, all of us prophets.
No more taking turns on history’ wheel, trying to collect old debts no one can pay.
The sea will not open that way.
This time this country is what we promise each other, our rage pressed cheek to cheek until tears flood the space between, until there are no enemies left,
Because this time no one will be left to drown and all of us must be chosen.
This time it is, all of us or none.


------