------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------




16 oktober: 28e zondag

        Over dankbaarheid (Lucas 17, 11-19)

Marcel Braekers

Openingszang 103: “Gezegend deze dag"

Begroeting

Ik las op internet een interessante discussie over kinderopvoeding. De vraag was of men kinderen moet leren ‘dank u’ te zeggen als men hen iets geeft. Moeders zijn er heel gevoelig voor als hun kind in de winkel een snoepje krijgt of het bezoek heeft een cadeautje bij en de kinderen heel beleefd de schenker bedanken. Dankbaarheid is iets dat kinderen moeten leren beweert de een. ‘Neen, zegt een ander, dankbaarheid is een gevoel en dat krijg je of krijg je niet, je kan niemand ertoe verplichten. Wat je wel kan doen, zegt deze laatste, is in de plaats van het kind ‘dank u’ zeggen in de hoop dat het dat ooit zelf ook zal doen.’
Dankbaarheid is de aangenaamste aller deugden, echter niet de gemakkelijkste’ schreef André Comte-Sponville (Kleine verhandeling over de grote deugden, p. 163). Is danken dan zo moeilijk?
En u kent allen het spreekwoord: het is zaliger te geven dan te krijgen.

Het zijn enkele kleine aanzetten die aantonen dat dankbaarheid blijkbaar geen evidentie is. Het kan om een mechanische plichtpleging gaan omdat men iets krijgt, maar het kan ook een heel diepe uitdrukking zijn vb. dat je dankbaar bent om het leven dat je wordt gegeven. Dankbaarheid kan dus alledaagse beleefdheid zijn maar soms ook een diepe spirituele laag van onze persoon raken. Wat is er dan toch zo moeilijk mee? Waarom keert van de 10 melaatsen slechts één terug naar Jezus om Hem te bedanken om de genezing? En het was dan nog een Samaritaan, voegt Lucas eraan toe.

Lofzang 525: “Dankt, dankt nu allen God”

Gebed

Gij
Onnoembare en onkenbare,
Lichtglans door wie wij het licht zien,
Gij roepende tot ons,
Woord van bevrijding,
U noemen wij: God.
Breng ons thuis en keer ons tot leven
Zodat wij zorgen voor wie kwetsbaar en ontheemd zijn.
Dat wij in het spoor van Jezus van Nazareth
Uw liefde zichtbaar maken, overal op aarde.

Inleiding op de lezing

In de tijd van Jezus leden veel mensen aan allerlei vormen van huidziekten. De hitte, de brandende zon, slechte hygiëne, dat alles zorgde ervoor dat naast oogziekten huidziekten heel courant waren. In de vroegere Bijbelvertalingen sprak men enkel maar over melaatsheid, maar melaatsheid was slechts één van de ziekten vandaar dat in de nieuwe vertaling het woord huidvraat wordt gebruikt. Er waren veel gradaties maar in geval van melaatsheid was het ergste dat ze heel besmettelijk was. Het enige verweer dat men tegen de ziekte had, was de patiënt isoleren. Die stond er voortaan alleen voor zodat hij alleen zich kon aansluiten bij de andere uitgestotenen en hopen dat er links of rechts mensen waren met een hart die hen eten gaven en kleren.

Evangelie Lucas 17, 11-19
Lied 573: “Hij die de blinden geneest”

Homilie


Niet toevallig staat in de tekst dat het om 10 personen met een huidziekte ging. Tien was voor Bijbelse normen het minimum voor een representatieve groep. Tien biddende gelovigen waren representatief voor heel de mensheid. Zij zongen in naam van iedereen Gods lof, zodat allen geheiligd werden. Ook omgekeerd stonden tien zieken symbolisch voor allen die door ziekte, armoede of uitsluiting werden gemarginaliseerd. In dit geval was die situatie verschrikkelijk. Hun ziekte beschouwde men als een straf van God en vanwege angst voor besmetting werden ze uitgestoten. Ze kregen een ratel en waren verplicht van op afstand zich te melden en te roepen dat ze besmet waren. Maar in het evangelieverhaal gebeurt het omgekeerde. In plaats van waarschuwend te roepen, vragen ze Jezus om aandacht en nabijheid. Lucas beklemtoont dit gedrag extra, om zo het contrast met de gezonden, die onverschillig aan Jezus voorbijgaan, te vergroten.

Jezus belooft de zieken dat ze onderweg naar de priester rein zullen worden. Kataridzein staat er in het Grieks wat betekent: zuiveren, genezen, heel maken. Vertrouwend op Jezus’ woord gaan ze zoals gebruikelijk zich tonen aan de priester en merken ze onderweg dat ze genezen zijn. Letterlijk staat er: Geheeld als totale mens, zowel fysiek, sociaal als religieus. Er is voor hen een nieuw leven en een nieuwe toekomst mogelijk. Merkwaardig genoeg is er slechts één – en nog wel een Samaritaan - die dankbaarheid voelt en terugkeert om Jezus te danken. Slechts één aan wie zich het wonder in de echte betekenis van het woord voltrekt, want door te danken, te knielen en Gods lof te zingen komt het wonder tot voltooiing. Waarom doen de negen anderen niet hetzelfde? Was het zo moeilijk om die erkenning te tonen?

Dit verhaal heeft me aan het mijmeren gezet. Wat is dat dankbaarheid? Voelen jullie zich dikwijls dankbaar en op welke momenten? Is er een verschil tussen rijken die wat ze hebben als een evident recht zien en armen die meer beseffen dat ontvangen iets van het onverdiende is?
Comte-Sponville schrijft: een egoïst heeft moeite met danken omdat hij wel plezier heeft aan het krijgen van iets, maar als hij dankbaar zou zijn moet hij toegeven iets aan een ander te danken te hebben en iets verschuldigd te zijn. Ondankbaarheid is niet het onvermogen te ontvangen, maar onvermogen om ... iets van de ontvangen of ervaren blijdschap terug te geven (p.164). Ik vond dit een boeiende bedenking die mij helemaal bracht bij dit wonderverhaal in het evangelie. Het was een Samaritaan die terugkeerde, schreef Lucas. Beschouwden die Joden hun genezing dan als een evidentie of een recht, terwijl de Samaritaan de afstand en de uitsluiting door de Joden dagelijks meemaakte? Hij was daarom beter in staat om het onverwachte en onverdiende geschenk van de genezing tot zich te laten doordringen. Hij was niet alleen genezen, hij kon aansluiten bij een gemeenschap, en boven alles was er een God die hem graag zag. En daarbij ontmoette hij een man die voor hem een brug had sloeg tussen zichzelf en zijn familie, tussen hem en God. Dat alles gaf hem een diep gevoel van dankbaarheid.

Aan dankbaarheid is vreugde verbonden, een blijde nederigheid omdat men beseft aan zichzelf niet genoeg te hebben. Het heeft te maken met de ervaring dat het leven ons is gegeven. Spiritueel zou ik zeggen: dankbaarheid omdat men beseft dat het leven genade is. Daarbij is er met dankbaarheid iets bijzonder aan de hand: ze heeft iets mateloos. Je bent niet alleen blij om wat je krijgt, je bent blij om de gever, maar je wordt blij of dankbaar om zoveel andere dingen. Zo verging het ook de Samaritaan: het gevoel sloeg op zoveel andere dingen over. Op het ogenblik dat hij God dankte, bereikte het geven zijn voltooiing en gaf hij aan de Israëlieten en ook aan ons een les in waarachtig geloof: hij is weer heel, terug een lid van de groep en ontdekt de onverdiende, onberekende overvloed van leven die van God uitgaat.
God, de Schenker van leven, wordt maar gever op het ogenblik dat de mens Hem erkentelijk dankt. Ook Jezus wordt slechts de plaatsbekleder van deze milde God door de erkentelijkheid van de mens. Wat die Samaritaan deed was iets fantastisch: hij bereikte niet alleen een diep niveau van mens zijn, maar gaf aan God en Jezus erkenning wie ze zijn en maakte zo een kwetsbare ruimte vrij waarin zij in hun eigenheid en kracht aan het licht konden komen.

Zo opent dit kleine verhaal een nieuwe wereld van wederkerigheid, van een God die als een niet te stelpen Bron zich geeft aan de kosmos. En van een mens die in diep vertrouwen aanneemt en dankt, die geheeld naar lichaam en geest inkeert in zijn diepste kern en daar aangekomen, geniet en feest om wat hem onverdiend wordt aangedaan. Dat bedoelde Jezus met het komen in het rijk van God.

Groot dankgebed 154: “Wij loven en danken U”
Na de communie 569: “Die mij getrokken uit de schoot”


------