------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





29 juli 2018: 17e zondag

       Brood voor onderweg (Jo. 16, 1-15)

Marcel Braekers

Openingszang 104: "Gegroet en gezegend"

Begroeting

In de veertig jaar dat ik als psychotherapeut heb gewerkt zaten in de bonte verzameling van patiënten altijd wel enkele anorexie-patiënten. U weet wel, mensen met eetproblemen die dikwijls periodes van uithongering afwisselen met eetbuien die dan eindigen met terug uitbraken van wat men heeft gegeten. Dat geeft een soort van kick, maar kan tot erg dramatische situaties leiden. Ik zag dan soms bloedmooie, jonge meisjes die zichzelf dik, lelijk en dom vonden. Na enkele verkennende gesprekken stelde ik de patiënt dikwijls voor om ‘eten’ te vervangen door ‘liefde’ en dan opnieuw naar zijn gedrag te kijken. Waarom sluit je je af, waarom ben je dan plots mateloos, waarom zoek je gelijkgezinden en spuw je op ouders, partner, enz.? Voor een aantal van hen gaf dat plots een andere insteek en kregen we heel nieuwe gesprekken, anderen werden boos om zo’n simplisme en dan moesten we een andere uitweg zoeken.

Maar eten en liefde hebben heel veel met elkaar te maken en dus zeggen dat bij de man de liefde via de maag gaat is maar een halve waarheid. Dat is ook zo voor vrouwen. De eerste genegenheidsuitwisseling in ons leven gebeurt trouwens tussen moeder en kind via de borstvoeding en alle rituelen die daarrond groeien.
Eten en liefde: daaraan moest ik denken toen ik de lezingen van deze zondag las. Die gaan over het vermenigvuldigen van brood, over eten en voldaan zijn en daarna nog overschot hebben. Ik zou dus met jullie willen doen wat ik met mijn patiënten deed en kijken of we ‘brood’ kunnen vervangen door ‘liefde’ en waar ons dat zoal naar brengt.

Lied 139: “Wees Gij het woord, Gij de stilte”

Gebed

Gij, eeuwig stromende bron van leven,
Schoot van ontferming,
Water, brood en wijn,
Alles wat ademt en leeft ontvangt voortdurend leven uit uw oorsprong.
Door uw liefdevolle aandacht mogen wij bloeien en groeien.
Wij vragen u:
Dat het horen van uw Woord en het breken en delen van brood
Ons opneemt in een nieuwe levenskring
Waar geen arm of rijk is, maar leven voor iedereen,
Een wereld waar Gij kunt zijn: alles in allen.

Inleiding tot de lezing

Elisa was een van de grote profeten, die onder de bevolking veel achting genoot. Daarom brengt een jongen hem 20 gerstebroden gemaakt van het nieuwe graan. Maar Elisa wil ze niet aannemen maar zegt ze te geven aan die 100 mannen die bij hem zijn en honger hebben. Als men begint te breken en te delen blijken de broden maar niet op te geraken. Wat was het echte wonder? Dat Elisa vooral aandacht heeft voor de concrete nood van zijn mannen en het lenigen van hun honger belangrijker acht dan verering van zijn persoon. Dat was echte religie.
Dit verhaal speelt een belangrijke rol in het evangelie dat we zullen horen over de broodvermenigvuldiging. Want met het vertellen van dat wonder wil Johannes ons gevoelig maken voor wat hij echte religiositeit acht: dat we opnieuw de weg van de Uittocht zouden gaan, dit keer met Jezus als bron van kracht. Ik stel voor om eerst het verhaal zo te beluisteren zonder naar de aantekeningen op het blad te kijken. Na de evangelielezing is het even stil en kunt u met wat muziek op de achtergrond de aantekeningen lezen die ik bij de tekst maakte.

2 Koningen 4

1 Op een keer deed de vrouw van een profeet een beroep op Elisa en zei: `Uw dienaar, mijn man, is gestorven; u weet dat uw dienaar een godvruchtig man was. Nu is de schuldeiser gekomen om mijn twee kinderen als slaven mee te nemen.' 2 Elisa vroeg haar: `Wat kan ik voor u doen? Vertel mij eens: wat hebt u in huis?' Zij antwoordde: `Uw dienares heeft niets anders in huis dan een kruik olie.' 3 Toen zei hij: `Ga bij uw buren vaten lenen, lege vaten, en vooral niet te weinig. 4 Ga dan naar huis, doe de deur achter u en uw zonen op slot; giet dan olie in al die vaten en zet de volle opzij.' 5 Zij ging heen en deed de deur achter zich en haar zonen op slot; de jongens brachten haar de vaten aan en zij goot er de olie in. 6 Toen alle vaten vol waren, zei ze tot haar zoon: `Breng me het volgende vat.' Maar hij antwoordde: `Er zijn er niet meer.' Toen hield de olie op te vloeien. 7 Zij ging het vertellen aan de man Gods en deze zei: `Ga de olie verkopen en betaal uw schuldeiser; van het overschot kunt u met uw zonen leven.'

8 Op zekere dag kwam Elisa langs Sunem. Daar woonde een welgestelde vrouw, die hem met aandrang uitnodigde, bij haar te komen eten. En iedere keer dat hij in het vervolg daar in de buurt kwam, ging hij daar eten. 9 Daarom zei de vrouw tot haar man: `Luister eens, ik heb gemerkt dat de man die altijd bij ons aankomt, een heilige man Gods is. 10 Laten we op ons huis een kleine kamer voor hem metselen en er een bed, een tafel, een stoel en een lamp in zetten; als hij dan bij ons aankomt, kan hij daar zijn intrek nemen.'
11 Toen Elisa er dus op zekere dag aan kwam, kon hij de bovenkamer betrekken en er zich te ruste leggen. 12 En hij zei tot zijn dienaar Gechazi: `Roep de Sunammitische.' Hij riep haar en zij kwam. 13 Elisa zei tot Gechazi: `Zeg tegen de vrouw: U heeft zich al die moeite voor ons getroost; wat kunnen wij nu voor u doen? Kunnen wij voor u een goed woord doen bij de koning of bij de legeroverste?' Maar zij antwoordde: `Ik woon ongestoord temidden van mijn volk.' 14 Hierop vroeg Elisa: `Kunnen we dan werkelijk niets voor haar doen?' Gechazi antwoordde: `Zij heeft helaas geen zoon en haar man is oud.' 15 Toen riep hij: `Roep haar.' Hij riep haar en zij bleef in de deuropening staan. 16 En Elisa zei: `Volgend jaar om deze tijd zult u een zoon aan uw hart drukken.' Zij antwoordde: `Och neen, mijn heer, man Gods, u moet uw dienares niet iets voorspiegelen.' 17 Maar de vrouw werd zwanger en baarde het jaar daarop om dezelfde tijd een zoon, zoals Elisa voorspeld had.

18 Toen de jongen groter was geworden, ging hij eens naar zijn vader, die bij de maaiers was. 19 Opeens riep hij tot zijn vader: `Mijn hoofd! Mijn hoofd!' De vader zei tot een knecht: `Pak hem op en breng hem naar zijn moeder.' 20 De knecht nam hem op, en bracht hem bij zijn moeder. Tot de middag zat zij met hem op haar schoot; toen stierf hij. 21 Zij droeg hem naar boven, legde hem op het bed van de man Gods, deed de deur achter zich dicht en ging naar buiten. 22 Ze riep haar man en zei: `Wees zo goed en stuur me een van de knechten met een ezelin; ik wil dadelijk naar de man Gods, maar kom meteen weer terug.' 23 Hij vroeg: `Waarom wil je vandaag naar hem toe? Het is vandaag toch geen nieuwe maan of sabbat?' Maar zij antwoordde: `Tot straks.'

24 Zij zadelde de ezelin en zei tot haar knecht: `Drijf de ezelin aan en laat mij zonder onderbreking doorrijden zolang ik je niets zeg.' 25 Zo ging zij op weg en begaf zich naar de man Gods op de berg Karmel. Toen de man Gods haar in de verte zag aankomen, zei hij tot zijn knecht Gechazi: `Kijk, daar komt de Sunamitische. 26 Ga haar vlug tegemoet en vraag haar hoe het met haar gaat, hoe het gaat met haar man en met haar kind.' Zij antwoordde: `Goed.'

27 Maar toen zij bij de man Gods op de berg gekomen was, greep ze zijn voeten vast. Gechazi kwam naderbij om haar weg te duwen, maar de man Gods zei: `Laat haar begaan, want een groot verdriet heeft haar getroffen en Jahwe heeft het mij niet laten weten.' 28 Toen zei ze: `Mijn heer, heb ik u soms een zoon gevraagd? Heb ik u niet gezegd: U moet me niets voorspiegelen?' 29 Toen zei Elisa tot Gechazi: `Doe uw gordel om, neem mijn stok in uw hand en ga er heen. Als u iemand tegenkomt, groet hem dan niet, en als iemand u groet, geef dan geen antwoord. Leg dan mijn stok over de jongen.' 30 Maar de moeder van de jongen zei: `Zowaar Jahwe leeft en zowaar u leeft, ik ga niet van u weg.' Toen stond hij op en volgde haar. 31 Gechazi was voor hen uitgelopen en had de stok over de jongen gelegd, maar deze had geen teken van leven gegeven. Op de terugweg kwam hij Elisa tegen en zei: `De jongen is niet ontwaakt.'

32 Elisa trad het huis binnen en vond de jongen dood op zijn bed liggen. 33 Hij ging de kamer in, sloot de deur en bad tot Jahwe. 34 Toen ging hij op het kind liggen, met de mond op zijn mond, de ogen op zijn ogen en de handen op zijn handen, en bleef zo over hem heengekromd tot het lichaam van het kind warm werd. 35 Toen kwam hij overeind, liep in de kamer op en neer en kromde zich weer over het kind. Toen niesde de jongen, tot zeven keer toe, en deed zijn ogen open. 36 Daarop riep Elisa Gechazi en zei: `Roep de Sunammitische.' Hij riep haar en zij kwam naar hem toe. En hij zei tot haar: `U kunt uw zoon weer meenemen.' 37 Ze liep op hem toe en boog zich ter aarde neer. Daarna nam zij haar zoon op en ging heen.

38 Toen er in het land hongersnood heerste, kwam Elisa weer eens te Gilgal. Terwijl de leden van het profetengilde bij hem te gast waren, zei hij tot zijn knecht: `Zet de grote pot op en kook moes voor de profeten.' 39 Daarom ging er een het veld in om groenten te plukken. Hij vond een wilde slingerplant en plukte daarvan komkommerachtige vruchten, zijn mantel vol. Thuisgekomen sneed hij ze en deed ze in de pot met moes, zonder te weten wat het was. 40 Men schepte voor de mannen op, maar zodra zij van de moes geproefd hadden riepen zij uit: `Man Gods, de dood zit in de pot!' En zij konden geen hap meer eten. 41 Maar hij zei: `Haal wat meel.' Hij wierp dit in de pot en zei: `Schep nu op voor de mannen en laat hen ervan eten.' En werkelijk, wat in de pot zat was niet schadelijk meer.

42 Op een dag kwam er iemand uit Baäl-salisa. In zijn tas bracht hij voor de man Gods als eerstelingen twintig gerstebroden en wat vers koren mee. Elisa zei: `Geef de mannen maar te eten.' 43 Zijn dienaar antwoordde: `Hoe kan ik dat nu voorzetten aan honderd man?' Maar hij herhaalde: `Geef het de mannen te eten. Want zo spreekt Jahwe: Zij zullen eten en overhouden.' 44 Nu zette hij het de mannen voor. Zij aten en hielden nog over, zoals Jahwe gezegd had.

Lied 541: “Neemt en eet met elkaar”
Johannes 6, 1 – 15.

Daarna ging Jezus naar de overkant van het meer van Galilea (1) (ook wel het Meer van Tiberias genoemd). Een grote menigte mensen volgde hem, omdat ze gezien hadden welke wondertekenen hij bij zieken deed.
Jezus ging de berg op (2), en ging daar met zijn leerlingen zitten. Het was kort voor het Joodse pesachfeest (3). Toen Jezus om zich heen keek en zag dat die menigte naar hem toe kwam, vroeg hij aan Filippus: ‘Waar kunnen we brood kopen om deze menigte te eten te geven?Hij vroeg dat om Filippus op de proef te stellen (4), want zelf wist hij al wat hij zou gaan doen.
Filippus antwoordde: ‘Zelfs tweehonderd denarie zou niet voldoende zijn om iedereen een klein stukje brood te geven.’
Een van de leerlingen, Andreas, de broer van Simon Petrus, zei: ‘Er is hier wel een jongen met vijf gerstebroden (5) en twee vissen – maar wat hebben we daaraan voor zoveel mensen?’
En Jezus zei: ‘Laat iedereen gaan zitten.’ Er was veel gras (6)
, en ze gingen zitten; er waren ongeveer vijfduizend mannen. Jezus nam de broden, sprak het dankgebed uit en verdeelde het brood onder de mensen die er zaten. Hij gaf hun ook de vis, zoveel ze wilden. Toen iedereen volop gegeten had zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Verzamel nu de overgebleven stukken brood, zodat er niets verloren gaat.’
Dat deden ze en ze vulden twaalf manden (7) met wat overgebleven was van de vijf gerstebroden die men had gegeten.
Toen de mensen het wonderteken dat hij gedaan had zagen, zeiden ze: ‘Hij moet wel de profeet zijn die in de wereld zou komen.’ Jezus begreep dat ze hem wilden dwingen om mee te gaan en hem tot koning zouden uitroepen.
Daarom trok hij zich terug op de berg, alleen.
-------------------------------------------------------

Aantekeningen:

(1) "Meer van Galilea": In het Grieks staat er ‘zee’. Johannes situeert het broodwonder aan de ‘overkant’, namelijk de overkant van de zee. Daarmee roept hij de situatie van de Uittocht op toen het vernederde volk, hongerig en berooid, door de Rietzee naar de overkant van vrijheid trok. We moeten dit wonder volgens hem dus begrijpen als een herneming van die situatie, en wel zo dat elke mens, elke nieuwe generatie en elke nieuwe tijd uitgenodigd wordt om die Uittocht mee te maken.
Het wonder heeft plaats in Galilea. Ook dat onderlijnt Johannes heel bewust om aan te geven dat daar de beslissende openbaring van Jezus en van God plaats heeft, niet in Jeruzalem. De Andere, de Oneindige en Verlossende gaat met andere woorden een andere weg dan men meestal zou verwachten.

(2) Johannes houdt de symbolische verwijzing aan. Jezus gaat de berg op, net zoals Mozes deed in de woestijn, waar hij God ontmoette en de Wet ontving. Hij is met andere woorden de nieuwe Mozes, die een nieuw gebod zal geven dat de decaloog overstijgt en zijn leerlingen op een andere manier binnen voert in Gods rijk. Jezus zegt: God is liefde en die liefde moeten we voor elkaar belichamen. Op die manier gaan we een nieuwe Uittocht gesterkt door een ander voedsel. Niet het manna dat je slechts één dag kunt behouden, maar het echte brood uit de hemel.

(3)
Het Joodse pesachfeest: Er wordt extra onderlijnd dat op dat ogenblik de Joden Pesach vierden. Op het moment dat in Jeruzalem duizenden pelgrims verzameld zijn en aan God offers opdragen heeft dus in Galilea een ander Pasen plaats rond de gaven van de gerstebroden en de vissen. Zoals tijdens het Joodse paasfeest de huisvader brood nam en na een dankgebed het uit aan de huisgenoten uitdeelde, zo doet ook Jezus vooral in die laatste nacht.
Overkant – zee – berg – brood – dankgebed – delen: het zijn allemaal aanwijzingen dat hier een nieuwe Uittocht is bedoeld, een nieuw Pesach in Galilea langs het meer. Op die nieuwe Uittocht wil Jezus zelf het brood zijn dat kracht geeft om voort te gaan.

(4) Jezus stelt Filippus op de proef, schrijft Johannes. Hij wil testen of de leerling(en) weten waar het brood dat Hij geeft vandaan komt. Deze gedachte komt in het Johannesevangelie altijd terug: begrijpen we wel waar Jezus vandaan komt? Is Hij alleen maar zoon van die en die of is zijn eigenlijke herkomst als Messias van elders? De theologische gedachte die daarachter zit is: dat alleen door een tussenkomst van boven of van elders de mens en deze wereld kan gered worden. Uit onszelf (van onderuit dus) kunnen we niet tot bevrijding komen. Op de bruiloft in Kana vroeg de hofmeester waar die heerlijke wijn vandaan kwam.
De Samaritaanse vrouw vroeg waar het water dat voor altijd de dorst lest vandaan kan komen. Hier stelt Jezus de vraag waar men het echte brood kan vinden dat onze diepe honger kan stillen. Brood, wijn en water zijn symbolen om te verwijzen naar de Messias en zijn komen van elders.

(5) De gerstebroden zijn hier een uitdrukkelijke verwijzing naar een verhaal over Elisa (dat als eerste lezing wordt gelezen). Een jongen brengt Elisa twintig gerstebroden, omdat hij een groot profeet is en het volk op die manier zijn eerbied wil uitdrukken. Maar Elisa geeft de broden weg aan zijn mannen, die honger hebben. Het brood raakte niet op, zegt het verhaal, omdat Elisa ervoor kiest zijn mensen bij te staan in hun elementaire behoeften. Wat Elisa en ook Jezus doen is brood geven dat mensen toelaat hun situatie van verknechting en vervreemding te doorbreken. Daar zit het wonderlijke. Op die manier bewerken ze wat ook de Uittocht bedoelde.

(6) Door uitdrukkelijk te verwijzen naar het groene gras legt Johannes een band met psalm 23 waar God als een herder wordt beschreven die de mens leidt naar groene weiden.
Dit verhaal van het broodwonder is een herschrijving van de Uittocht. Het voedsel dat de mensen in Jezus tijd ontvingen was Jezus zelf. Hij werd brood voor hen zoals het manna eens kracht gaf. Hier heeft ook een nieuw Paasmaal plaats waarbij Jezus zelf breekt en deelt. Het is een verwijzing naar de eucharistie die voortaan zo centraal zal staan in het leven de christenen.

(7) De twaalf manden verwijst naar de twaalf stammen van Israël. Voor al die stammen is er voldoende te eten.

------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

Homilie

Als u de aantekeningen goed hebt gelezen vermoed ik dat dit verhaal een heel nieuw perspectief krijgt. Johannes wil geen mirakel beschrijven waarbij Jezus iets doet dat tegen de wetten van de natuur ingaat en waardoor een onweerlegbaar bewijs zou geleverd worden van zijn goddelijkheid. Het verhaal van de broodvermenigvuldiging wil mensen aansporen om zich te laten raken door de diepere betekenis van het brood. Het brood als metafoor voor liefde, brood als symbool voor de levende Christus die wil meetrekken met zijn gelovig volk. Hij is het nieuwe manna dat gedeeld en gegeten wordt.

De evangelist Johannes brengt allerlei betekenisvolle verhalen uit het Oude Testament samen en verbindt die met de persoon van Jezus. Achter de groep mensen die Jezus zijn gevolgd ziet hij de voorvaderen die wegtrokken doorheen de woestijn met Mozes als leider en de Thora of de vijf boeken als richtingwijzer. In de woestijn ontdekten ze het manna om te overleven. En Johannes dacht ook aan psalm 23 waar staat ‘dat de Heer ons allen leidt naar groene weiden en ons tot rust laat komen’. Zo zat eeuwen later het volk rond Jezus die voor hen het nieuwe manna was, brood uit de hemel. En er werden vijf gerstebroden gedeeld zoals er de vijf boeken zijn van de Thora en zoals eens Elisa de gerstebroden uitdeelde. En ‘er was daar veel gras’ symbool van vredigheid en geluk. Samengevat: voor Johannes was de ooit gedane belofte van God vervuld in Jezus.

Het verhaal van de broden en vissen is een verhaal van overvloed en van feestelijke vreugde. Ik denk dat dit verhaal maar echt inspirerend werkt als je brood vervangt door liefde of door gerechtigheid. Dan is te begrijpen dat vijf broden zoveel opleveren dat men achteraf met 12 korven brokken achter blijft. Liefde is het tegendeel van geld of bezit: als men ze deelt begint ze zich te vermenigvuldigen. Hetzelfde geldt voor ‘doen van gerechtigheid’ of ‘zorgvolle betrokkenheid’, hoe meer je die beleeft hoe sterker ze worden en zich vermenigvuldigen.

Vanuit dat perspectief krijgt ook onze eucharistie haar diepe betekenis. Het eucharistische brood is er niet op de eerste plaats om vereerd en aanbeden te worden of om alleen met gelijkgezinden te delen, maar verwijst zoals bij Elisa en bij Jezus naar de nood en het tekort van mensen. Wie eet van dit brood neemt een engagement op zich. Hij wil in het spoor van de Uittocht een weg van bevrijding gaan. Maar om die tocht tot een goed einde te brengen hebben we Jezus zelf als voedsel gekregen. Hij is brood uit de hemel, kracht van elders opdat we hier en nu elkaar van dienst zouden zijn.

Groot dankgebed 153: “Verschenen is de mildheid en de trouw van onze God”

Na de communie 839: “Gij, Gij peilt mijn hart, Gij doorgrondt mij”


------