------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





18 april 2019: Witte donderdag (2019)

       kleine gebaren van liefde

Marcel Braekers


Openingszang 318: Beeld van een mens

Begroeting
In kleine, alledaagse gebaren van goedheid tonen mensen hun diepste aard. In tegenstelling tot allerlei megaprojecten is alledaagse goedheid belangeloos en bescheiden en toont ze daarom een glimp van het oneindige. Dat schreef de Joodse filosoof Emanuel  Levinas en dat is ook de kern van Jezus’ levenshouding geweest. In gebaren van alledaagse goedheid komt het heilige op een bescheiden, kwetsbare manier aan het licht. Het gebaar van de voetwassing tijdens het laatste avondmaal was niet zomaar een detail, maar de menselijke kleur waarin het heilige zich toonde. Dat gebaar willen we deze avond op een eigen-tijdse manier centraal stellen.
Jezus was samen met enkele leerlingen om het jaarlijkse Pesach te vieren, de avond waarin men herdacht hoe het volk ooit de slavernij ontvluchtte en zich verbond met de Ene. Pesach was het feest waarop iedereen die bevrijding heel lijfelijk kon voelen door het eten van een lam en ongezuurd brood. Maar Jezus voert dit feest naar een nieuwe diepte door tijdens de maaltijd op te staan en de voeten van zijn leerlingen te wassen. Het feest van bevrijding kreeg een nieuwe dimensie. Het ging om meer dan wegvluchten uit de vernedering. Om echt vrij te worden moest men zich ook toekeren naar elkaar. Opnieuw slaaf worden, maar nu uit vrije keuze. Dienaar van elkaar worden, opnieuw geboren worden als een kind, laatsten die eerste werden. Dat was de wending die Jezus aan dit feest gaf.
Dat is ook de weg die wij in deze viering volgen. Beginnend bij het verhaal van de Uittocht gaan we naar de bovenzaal in Jeruzalem om uiteindelijk aan te komen, hier op deze plaats waar we elkaar water aanreiken om de handen te wassen en waar we het brood breken in Jezus’ naam.

Gebed
Wat hier op tafel staat, de vruchten van de aarde,
Het werk van mensenhanden, wij zijn het zelf.
Ons leven leggen wij voor U neer,
Houden het omhoog en vragen,
Dat Gij zelf het heiligt en in uw licht wilt bezien.
Ons leven is gedeeld door Jezus, uw Zoon.
Dat wat wij zijn, wat wij doen
Dat ons leven hier in brood en wijn
Naar zijn liefde mag smaken.
Wij bieden U ons leven aan:
Aanvaard het, houdt het vast
En kleur het met de overgave van Hem.  (S. de Vries)

De Joodse paasmaaltijd Ex. 12, 1 – 14: jeugdbijbel p. 81-83

Lied 826: Psalm 126- Als God ons thuisbrengt

Verhaal van de voetwassing: koning op een ezel p. 189
Iedereen komt naar voor om de handen te wassen
Muziek

Aansteken van de menora
Wij steken in aansluiting bij dit verhaal de zeven kaarsen van deze kandelaar aan en zingend antwoorden we met refrein 122.
-    Opdat uw vrede ons mag bewonen en wij deze kunnen doorgeven waar vijandschap en verdeeldheid heerst
-    Opdat uw onbevangen nabijheid ons zou aansporen om met een open, onbevangen geest ons in te zetten waar leven verstart
-    Opdat vreugde door ons mag stromen nu wij als ranken geënt zijn op de wijnstok die Jezus is
-    Opdat uw houding van verzoening en vergiffenis ons zou aanzetten tot ondenkbare stappen van vergeving
-    Opdat uw wijsheid ons mag bewonen en wij in verbondenheid met heel de aarde getuigen van de diepe eenvoud die alles doordrenkt
-    Opdat uw sterkte en veerkracht ons mag omhullen en voortstuwen naar gerechtigheid en durf opdat allen tot leven komen
-    Opdat uw liefde alles in allen mag samenvoegen, opdat zij ons maakt tot onverdeelde mensen die wonen in uw licht

Groot dankgebed + refrein 134

Nu ook wij hier eten van dit brood en drinken uit deze beker,
Willen wij onze heer en meester erkennen in Jezus uw Zoon.
Hij, meester in het dienen, in het liefhebben,
Kwetsbare lichtvlam uit uw omgekeerde wereld.
Maak ons bereid Hem te ontvangen, van Hem te leven.
Bereid om ons te laten beminnen, om te delen wat ons gegeven is.

Als wij eten van dit brood durven wij dan oprecht te bidden
Voor wie niets meer te verliezen hebben?
Miljoenen hongerenden, landen met grote schuldenlast,
armen ook onder ons, die niet worden herkend.
Dat wij onze ogen niet sluiten en niet willen leven als bezitters,
Maar delen van uw brood van genade.
U zegenen wij, eeuwige,
Om de genezing van ons leven,
Om de liefde, ons aangedaan,
Om de morgen, ons toegesproken.
Zo vaak zijt Gij voor mensen geweest een licht, een vuur, een spoor.
En wanneer wij U ontbreken, uw Naam onder ons is zoekgemaakt,
Dan zijt Gij daar:
Als een lied dat niet verstomt.

Gezegend zijt Gij om Jezus Messias, Uw geliefde,
Die de uittocht heeft volbracht, die uw woord aan mensen gestand deed.
Hij is geworden tot ons brood voor onderweg
En met zijn leven heeft Hij onze beker gevuld. Hij is ons Paaslam die in die laatste nacht
Een teken van blijvende liefde naliet.

Instellingswoorden … 179

Hier vieren wij zijn dood als een Pascha voor de Heer.
Geef ons te geloven dat, wat in liefde is gezaaid, niet verloren gaat.
Laat uw Adem, uw Geest levenwekkend onder ons zijn,
Ons herscheppen tot kinderen van het Licht,
Die genegenheid en trouw hoog houden,
Die hun meester in het dienen blijven gedenken onder de mensen.

Als wij dan eten van dit brood
Geef ons dan ogen, God, die niemand uitsluiten.
Laat onze liefde het weerwoord zijn waar haat regeert,
Ons protest hoorbaar waar mensen worden gekrenkt.
Laten wij vertrouwen wekken waar mensen vertwijfeld zijn
Moedgevend waar zij de wanhoop nabij zijn.

Laat dit gebroken brood niet verkruimeld worden
In onze eigen brokken en gebreken, maar zijn kracht behouden:
Genezend, verbindend, sterkend.
Laat ons zo telkens weer eten van dit brood
Totdat Hij komt.                                                                      (naar S. de Vries)


Na de communie nr. 540: Brood op tafel
Vrije voorbeden

Leegmaken van het altaar
Lezing uit het evangelie van Markus 14, 32-42

Muziek : Klag-Gedicht

Nun wünsch ich manche gute Nacht
Dir, Welt, und deinem Wesen,
Weil mich mein Heiland heimgebracht,
Und ich nun bin genesen.
Gegrüsset seist du Sternenplan,
Verlassen Weltgetümmel.
Gegrüsset seist du Lebensbahn,
Verlassen, falscher Himmel.

So prange nun mein weisses Kleid
Lass nichts an Glänzen fehlen.
Dir muss alhier kein schwarzes Leid,
Den Glanz des Sieges stehlen.
Und du, o müde Pilgerhand,
Nimm an die Siegespalmen
Die dir dein Jesus zugesandt,
Auf, auf und bring ihm Psalmen.

Du Sünderträger, Gotteslamm,
Dies Kleid hast du erworben,
Als du, o schönster Bräutigam,
Bist selbst für mich gestorben.
Drum Jesu, du solt Sonnenschein
(Der mir kann Freude geben)
und ich will hier dein Himmel sein,
heisst dass nicht glücklich leben ?      (J. Fischer)


------