------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
Share-project
------





29 Maart 2020: 5e zondag van de vasten

       Gewekt worden én opstaan (Jo. 11, 1-44)

Jef Schoenaerts


Vandaag lezen we een overbekend verhaal uit het evangelie van Johannes dat in de Nieuwe Bijbelvertaling de titel meekrijgt: “Lazarus uit de dood opgewekt”.    Zoals zo vaak kan je de vraag stellen of een titel soms niet meer verhult dan hij onthult.   Gaat het in dit verhaal in essentie wel over Lazarus?  Over zijn opwekking uit de dood, wat dat dan ook moge betekenen?   Horen we met deze titel nog de veelstemmigheid in het verhaal?  
Hoe je uiteindelijk het verhaal leest en begrijpt, hangt van meerdere factoren af.   Lees je allereerst vanuit wat jou vandaag bekommert, beangstigt, hoop geeft,…    Of lees je vanuit je verlangen om net verder te (kunnen) kijken dan wat ís? 
Na de lectuur van de evangelietekst, volgen drie vensters waardoor je naar het verhaal kan kijken.  Misschien vind je bij één uitkijkpost een vergezicht dat je fascineert, misschien wil je bij een tweede inzoomen op een detail om dat verder te exploreren, eventueel maakt een andere inkijk een onverwacht verlangen in jou wakker.
Het bidden van het toegevoegde lied kan een beaming zijn van wat je geraakt heeft….

Lazarus uit de dood opgewekt (Jo. 11, 1-44)

Er was iemand ziek, een zekere Lazarus uit Betanië, het dorp waar Maria en haar zuster Marta woonden – dat was de Maria die Jezus met olie gezalfd heeft en zijn voeten met haar haar heeft afgedroogd; de zieke Lazarus was haar broer. De zusters stuurden iemand naar Jezus met de boodschap: ‘Heer, uw vriend is ziek.’ Toen Jezus dit hoorde zei hij: ‘Deze ziekte loopt niet uit op de dood, maar op de eer van God, zodat de Zoon van God geëerd zal worden.’ Jezus hield veel van Marta en haar zuster, en van Lazarus. Maar toen hij gehoord had dat Lazarus ziek was, bleef hij toch nog twee dagen waar hij was. Daarna zei hij tegen zijn leerlingen: ‘Laten we teruggaan naar Judea.’ ‘Maar rabbi,’ protesteerden de leerlingen, ‘de Joden wilden u stenigen, en nu wilt u daar toch weer naartoe?’ Jezus zei: ‘Telt een dag niet twaalf uren? Wie overdag loopt, struikelt niet, want hij ziet het licht van deze wereld, maar wie ’s nachts loopt, struikelt doordat hij geen licht heeft.’ Nadat hij dat gezegd had zei hij: ‘Onze vriend Lazarus is ingeslapen, ik ga hem wakker maken.’ De leerlingen zeiden: ‘Als hij slaapt, zal hij wel beter worden, Heer.’ Zij dachten dat hij het over slapen had, terwijl Jezus bedoelde dat hij gestorven was. Toen zei hij hun ronduit: ‘Lazarus is gestorven, en om jullie ben ik blij dat ik er niet bij was: nu kunnen jullie tot geloof komen. Laten we dan nu naar hem toe gaan.’ Tomas (dat betekent ‘tweeling’) zei tegen de anderen: ‘Laten ook wij maar gaan, om met hem te sterven.’

Toen Jezus daar aankwam, hoorde hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië lag dicht bij Jeruzalem, op een afstand van ongeveer vijftien stadie, en er waren dan ook veel Joden naar Marta en Maria gekomen om hen te troosten nu hun broer gestorven was. Toen Marta hoorde dat Jezus onderweg was ging ze hem tegemoet, terwijl Maria thuisbleef. Marta zei tegen Jezus: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar zelfs nu weet ik dat God u alles zal geven wat u vraagt.’ Jezus zei: ‘Je broer zal uit de dood opstaan.’ ‘Ja,’ zei Marta, ‘ik weet dat hij bij de opstanding op de laatste dag zal opstaan.’ Maar Jezus zei: ‘Ik ben de opstanding en het leven. Wie in mij gelooft zal leven, ook wanneer hij sterft, en ieder die leeft en in mij gelooft zal nooit sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja Heer,’ zei ze, ‘ik geloof dat u de messias bent, de Zoon van God die naar de wereld zou komen.’

Na deze woorden ging ze terug, ze nam haar zuster Maria apart en zei: ‘De meester is er, en hij vraagt naar je.’ Zodra Maria dit hoorde ging ze naar Jezus toe, die nog niet in het dorp was, maar op de plek waar Marta hem tegemoet was gekomen. Toen de Joden die bij haar in huis waren om haar te troosten, Maria zo haastig zagen weggaan, liepen ze achter haar aan, want ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te weeklagen.

Zodra Maria op de plek kwam waar Jezus was en hem zag, viel ze aan zijn voeten neer. Ze zei: ‘Als u hier was geweest, Heer, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ Jezus zag hoe zij en de Joden die bij haar waren weeklaagden, en dat ergerde hem. Diep bewogen vroeg hij: ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ Ze zeiden: ‘Kom maar kijken, Heer.’ Jezus begon ook te huilen, en de Joden zeiden: ‘Wat heeft hij veel van hem gehouden!’ Maar er werd ook gezegd: ‘Hij heeft de ogen van een blinde geopend, hij had nu toch ook de dood van Lazarus kunnen voorkomen?’ Ook dit ergerde Jezus. Hij liep naar het graf, een spelonk met een steen voor de opening. Hij zei: ‘Haal de steen weg.’ Marta, de zuster van de dode, zei: ‘Maar Heer, de stank! Hij ligt er al vier dagen!’ Jezus zei tegen haar: ‘Ik heb je toch gezegd dat je Gods grootheid zult zien als je gelooft?’ Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek hij omhoog en zei: ‘Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord. U verhoort mij altijd, dat weet ik, maar ik zeg dit ter wille van al die mensen hier, opdat ze zullen geloven dat u mij gezonden hebt.’ Daarna riep hij: ‘Lazarus, kom naar buiten!’ De dode kwam tevoorschijn, zijn handen en voeten in linnen gewikkeld, en zijn gezicht bedekt door een doek. Jezus zei tegen de omstanders: ‘Maak de doeken los, en laat hem gaan.’



Venster 1.  “Heer, uw vriend is ziek.”

De naam Lazarus betekent “God helpe mij”.   Op die manier vervoegt Lazarus een lange rij figuren in het evangelie: de weduwe die weent om haar zoon, de blinde bedelaar Bartimeüs, de  naamloze zondares die stilzwijgend Jezus voeten wast,…   Ruimer nog: Lazarus staat voor élke mens die roept om hulp: de ongeneeslijk zieke, de jongere die zijn weg in het leven niet vindt, de alleenstaande moeder, de langdurig werkloze,…  Als wij zingen “Laat mij niet over aan mijzelf…” dan gaat het over hen, over ons.
Opvallend in het verhaal is hoeveel mensen er voor die Lazarus in beweging komen.   Eerst sturen zijn zussen een boodschapper naar Jezus, daarna komt Marta zelf en uiteindelijk ook Maria.   En merkwaardig is dat zij Jezus eigenlijk niet expliciet vragen Lazarus tot leven te wekken.  De bode meldt “Heer, uw vriend is ziek.” en de zussen drukken allereerst hun rouw en verdriet uit over de dood van hun broer.  Niemand verwijt Jezus iets of stelt hem een dwingende eis.   Wat zij vooral doen, is Lazarus onder Jezus’ aandacht brengen, spreken in naam van deze onmondige, in naam van de man die niet voor zichzelf kan opkomen, die in de stilte verblijft.   En Jezus zélf?   Hij laat zich beroeren en beslist zijn vriend op te zoeken.

Zouden we dit opkomen voor mensen die gebukt gaan onder de last van het leven “bidden” kunnen noemen?   Voor kwetsbare jongeren die in deze crisistijd hun hulpverleners moeten missen, families die door de afzonderingsmaatregelen hun geliefden niet kunnen begraven, vluchtelingen die leven in de vergeetputten van Lesbos.  Hoe machteloos, bedroefd, vertwijfeld, bekommerd, kwaad we ook zijn om hun lijden, we kunnen hen onder gods aandacht brengen, we kunnen in ons hart heel dicht bij de ander gaan staan, hun namen noemen.   We kunnen voor hen die zelf geen woorden meer hebben of ze niet vinden, een kaars ontsteken, plaatsvervangend bidden.   We hoeven met god niet te gaan sjacheren, hem niet te vermurwen tussen te komen, iets op te lossen.  We kunnen er op vertrouwen dat de Onnoembare en Nabije ons bidden hoort, ons lief en leed reeds kent en het mee zal dragen.    Hem zeggen: “Heer, uw vriend is ziek”, volstaat.

Venster 2.  Sterker dan de dood is de liefde

Als christen belijden we terecht God als behoeder van het leven, als “Ik zal er zijn voor u”, als  ultieme zin van ons bestaan.  Tegelijk blijft de angel van lijden en dood ook ons als gelovigen uitdagen. Wat is daar in ’s hemelsnaam de zin van?  Hoe rijmen we dat met een menslievende god?   Hoe geven we dat een plaats in onze geloofsbeleving?  
Johannes focust in zijn evangelie sterk op lijden en sterven zoals we ook hier zien in dit verhaal.   Wanneer Jezus beslist om Lazarus te gaan opzoeken, laat Johannes hem zeggen: “Laten we terug gaan naar Judea”.  Meteen verduidelijkt dit wat de consequentie is van zijn keuze: in Judea staat de dood hem op te wachten (vers 8).  En toch gáát hij! 
Als Jezus het lijden en de dood bewust niet uit de weg gaat, heeft dit niets te maken met met de bagatellisering ervan of met (goddelijke) overmoed.   Hij koppelt die keuze paradoxaal genoeg steevast aan “leven”.   Hij gaat op pad ook als het hem zijn kop kost, opdat mensen zouden opstaan.   En voor die herhaalde keuze geeft hij telkens zijn geheim prijs: zijn unieke band met zijn Vader.  
Vermoedelijk voelt hij vanuit die band “een heilig moeten” aan dat hem is ingeschapen en dat in de intimiteit met zijn vader gewekt wordt.     En dat er tegelijk in hem “een heilig weten” groeit dat hij verwoordt in “Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden.” (Joh.15,13).   Voor Jezus ligt daar de kiem van een vrijer en bevrijdend omgaan met leven en dood.    En wat méér is: wij kunnen er in zijn spoor deelgenoot aan worden want “Wie in mij gelooft, zal leven … en ieder die leeft en in mij gelooft, zal nooit sterven.”

Wat verstaan wij vandaag onder “dood”  en wat verstaan we onder “leven”?
Elke dag kijkt de brute realiteit van de dood ons beklemmend aan als het aantal slachtoffers van corona bekend geraakt.  Bij die cijfers is er geen tussenweg: het is leven of sterven. 
Kan het perspectief van de belangeloze liefde zoals Jezus ons die voorleefde, dat dilemma openbreken en ons kracht geven om het uit te houden middenin die reële beklemming? 


Venster 3.   Het verhaal van Lazarus, van Maria, van de leerlingen en … van mijzelf

Om te spreken over verrijzenis gebruiken de schrijvers van het Nieuwe Testament twee begrippen door elkaar: “opgewekt worden uit de dood” en “opstaan uit de dood”.  Opgewekt wórden beklemtoont het passieve waarbij jou van buitenaf iets overkomt: het is een ander, dé Ander die opwekt.  Het tweede begrip suggereert een eigen inbreng van de verrijzende persoon alsof die vanuit zijn context kracht in zichzelf genereert.
In het verhaal van vandaag worden de twee betekenissen met elkaar verweven: er zijn immers twee spelers actief.    Het is Jezus die roept: “Lazarus, kom naar buiten!”.  Hij geeft, uit naam van de vader die hij daar expliciet voor dankt, kracht ten leven.  Tegelijk is het Lazarus die de stap zet uit het graf.    Dat naar buiten komen is zijn autonoom antwoord op het aanbod dat hem wordt gedaan.    Hij had ook doof kunnen blijven voor die roepstem en ongestoord in het graf kunnen blijven zitten.   En eigenlijk zijn er niet twee maar drie spelers want Jezus vraagt tot tweemaal toe aan de omstaanders medewerking bij het opstaan van Lazarus: “Haal de steen weg” en “Maak de doeken los en laat hem gaan.”
Aandachtige lectuur laat zien hoe dit verhaal niet enkel gaat over Lazarus want bij Maria zien we een gelijkaardige dynamiek: zij blijft eerst thuis, verneemt daarna de roepstem van “de Meester”, is gewekt en staat op.  Meer nog: bij de leerlingen speelt zich hetzelfde af: eerst willen blijven waar ze (veilig) zijn, dan horen ze de roepstem (“Laten we dan nu naar hem toe gaan” zegt Jezus) om daarna bij monde van Thomas te beslissen om op te staan. 
Drie verhalen voor de prijs van één!   

Misschien worden het wel vier of vijf of … verhalen als we “verrijzen” niet passief uitstellen tot ergens het einde der tijden maar als we nu ons eigen verhaal in die grondstroom inschrijven.   In onze poging om reeds vandaag op te staan, kunnen we zoals in het verhaal vertrouwen op de twee andere spelers: we mogen geloven in de kracht van Hem die roepstem is en we mogen voor elkaar de steen wegrollen en de doeken die ons het opstaan verhinderen, losmaken.


Wie anders zou de hemel dragen
(tekst: Kris Gelaude  - muziek: Arnout Malfliet)

Wie anders zou de hemel dragen
dan zij die van de aarde houden
in een zachtmoedige omarming.

Zij die knielend groter worden.
De wakenden onder de sterren,
bewogen door een stem
hen ingeschapen als hun eigen adem.
Die niet kunnen, niet willen geloven
dat van de liefde één korrel vergaat.

Zwaartekracht houdt hen niet gevangen.
Licht trekt hen op uit de grond.
Op een dag is het waar:
hemel en aarde door niets of niemand te scheiden
en mensen als deze overal opgestaan.


Wereldgebed voor de vijfde zondag van de Vasten.

De ballingen in Babylon zeggen: “Onze beenderen zijn verdord. Onze hoop is vervlogen. Het is met ons gedaan.” Ezechiël vertelt dan het visioen over de vallei vol doodsbeenderen. God legt pezen op de beenderen, bekleedt ze met vlees, overtrekt ze met huid en blaast de levensadem in. Zo zal God aan Israël weer leven geven en het volk terug naar het land van zijn voorouders brengen. (Ezechiël 37, 1-14)

Het volk Israël mogen wij uitbreiden tot de hele wereld. Samen met Broederlijk Delen zien wij overal nieuw leven groeien. Vrouwen in Congo bakken samen brood, verkopen het en verbeteren hun gezinssituatie. Vrouwen en mannen in Colombia gaan in verzet tegen grootgrondbezitters en multinationals. Jonge mensen in Senegal volgen een opleiding om de boerenstiel een nieuwe toekomst te geven.

We delen deze hoop, maar hoe kunnen we ze mee gestalte geven? Hoe maken we plaats en tijd voor wie ons nodig heeft? Wat moet veranderen? En vooral hoe moeten wij veranderen? Ezechiël zegt het ons:

Geven zal ik u een nieuw hart,
en een nieuwe geest
zal ik in uw binnenste geven;
verwijderen zal ik uit uw vlees
het hart van steen
en geven zal ik u een hart van vlees (Ezechiël 36, 26)

Delen doet goed, ook met het Zuiden (BE12 0000 0000 9292 en nog vele andere BE-nummers)

29 maart 2020    Jan Degraeuwe


------