11 oktober 2020: 28e zondag door het jaar
Genodigd aan de
feesttafel (Mt. 22, 1-14)
Marcel
Braekers
Openingszang 102: "Opening van de dienst"
Gebed
Heer,
Gij kent ons hongeren
Naar woorden die werkelijk verzadigen.
Gij ziet ons zoeken
naar al wat onze onvrede tot rust brengen zal.
Gij wilt dat wij leven
En heel uw hart keert zich naar ons toe
En met al uw trouw voedt Gij ons.
Zo wordt ons leven uit liefde
Als nieuw geboren.
Geef dan dat wij het niet zoek maken,
Niet vermorsen, maar het genieten
En meedelen aan al wie zoekt,
Ieder die hongert.
Want zo heeft Hij voor ons leven getekend,
Jezus onze
Heer.
(S. de Vries,
Het rijk alleen p. 199.)
Begroeting
Het vraagt moed om ondanks slechte
cijfers over besmetting toch samen te komen en
te vieren dat God om ons bekommerd is en dat ons
leven Hem toebehoort. Het vraagt belangeloosheid
om te beseffen dat die liefde niet alleen voor
de kleine groep gelovigen is bestemd, maar
voor heel de wereld. Die zorg kolinkt door in de
eerste lezing. De profeet Jesaja was als geen
ander bekommerd om de boodschap, die aan het
Joodse volk was toevertrouwd, open te breken
naar heel de wereld. In een beeldrijke taal
waarin niet werd gekeken op een grammetje
cholesterol beschrijft hij zijn toekomstig
visioen.
Lezing uit de profetieën van Jesaja 25, 6 - 10
Lied 317
die mee gaat met mensen
Evangelie
volgens Mattheüs 22, 1 – 14
Homilie
Koning Filip en koningin Mathilde gaven
een galadiner voor de gestelde lichamen van dit
land. Ambassadeurs, ministers, rechters,
kerkelijke overheden, iedereen was genodigd.
Maar helaas is onze kardinaal ziek, moest
Alexander De Croo naar het Europees parlement,
hadden de ambassadeurs andere dingen aan hun
hoofd. En Jan Jambon herinnerde het zich niet
meer. Maar de koning wilde dat het diner zou
doorgaan en vroeg aan zijn huispersoneel om door
Brussel te trekken. Aan het Noord Station
nodigden ze de dames uit die sinds de
coronacrisis toch maar werkloos zaten. In het
Centraal Station vroegen ze de ‘sans papiers’ en
de uitgeprocedeerden. In de Nieuwstraat werden
bedelaars en zwervers uitgenodigd. Het werd in
het paleis een geweldig feest.
U begrijpt wel dat naar de kledij niet werd
gekeken. En daarmee begrijpt u ook dat de
voorgelezen parabel eigenlijk uit twee verhalen
bestaat die door de ijverige Mattheüs aan elkaar
werden gebreid (één over een feestmaal en
genodigd zijn en één over geschikt zijn en het
juiste kleed dragen). Maar ik keer terug naar
het feest. Er werd geschranst en gelachen,
sommigen waagden zelfs een dansje, enkele
zwervers hadden zelfs een glaasje op. Zoiets had
men nog nooit gezien. Welnu, zegt Jezus, dat is
een beeld van het koninkrijk van God.
Dat is even schrikken zoals ook zijn tijdgenoten
schrokken en verontwaardigd werden. Wat zou met
hen gebeuren? En de vraag komt tot bij ons
vandaag: wie zijn vandaag nog genodigd? In de
parabel zijn het vooral mensen die door de
samenleving werden uitgespuwd. Is dat nog zo
vandaag? Eerlijk gezegd, ik zou ook graag bij de
genodigden zijn (zou mijn pij mij een duwtje
kunnen geven?), u wellicht ook. Bedoelde Jezus
het zo radicaal zoals in het verhaal of was Hij
mild voor de gewone man en vrouw?
Als je de parabel leest vanuit de situatie
vandaag dan zit er iets tragisch in. God biedt
aan de mensen een feestmaal aan, omdat zijn Zoon
met deze wereld wil trouwen – ik begrijp dit als
‘zijn overdadige liefde’ of iets dat men
blijheid en zorgeloosheid te maken heeft – maar
niemand is geïnteresseerd. Men is met andere
dingen bezig, of sommigen reageren op het woord
geloven of christendom alsof ze door een wesp
zijn gestoken. Als christen kan ik alleen maar
treuren om zoveel oppervlakkigheid. En als
psycholoog denk ik: hoeveel innerlijke kracht en
houvast mist men niet op die manier. Maar ook al
is de wereld onverschillig, toch blijft God ons
achternahollen met zijn liefde.
Is
die dan alleen weggelegd voor de enkele paria’s
van onze samenleving? Nee, als ik heel het
evangelie lees, dan merk ik hoe dikwijls het
thema eten en maaltijd voorkomt. Jezus gebruikte
het niet alleen als een beeld zoals in de
parabel, maar hield ervan maaltijd aan te bieden
(cfr. De broodvermenigvuldiging en het laatste
avondmaal) of bij mensen te gaan eten. Daarbij
was iedereen uitgenodigd, onbegrensd en
mateloos, want zo toonde Hij concreet (in een
symbolisch gebaar) hoe zijn God met ons wil
omgaan. Je moest niet eerst een
geloofsbelijdenis afleggen of een bewijs van
goed gedrag en zeden voorleggen. Iedereen is
welkom. Dus ook diegenen die alleen maar even
nieuwsgierig van het aperitiefje komen proeven
en die bang zijn om zich te engageren. Zij
hebben het recht om én geïnteresseerd te zijn én
op afstand te blijven staan. Dus ook diegenen
die alleen op de grote momenten van het leven
erbij willen zijn: bij de geboorte, het huwelijk
en het sterven. Ik vind zelfs dat wij vandaag
heel bijzonder aandacht moeten hebben voor die
aarzelende en twijfelende groep, voor mensen die
met veel vragen blijven zitten of vanwege het
verleden wrokkig zijn naar de kerk. Het is onze
opdracht hen te dragen en te luisteren naar hun
vragen. Iedereen is welkom en er moet plaats
zijn voor alle mogelijke vragen en twijfels,
want slechts daaruit groeit het besef dat ons
een ongelofelijk geschenk wordt aangeboden. Het
is slechts doorheen het aanhoudende vragen dat
we een innerlijke weg afleggen die ons gereed
maakt om tot overgave te komen.
Groot
dankgebed: ‘wie zullen wij aanbidden’
Oosterhuis,
Stilte zingen p. 420.
+ refrein 122
Na de communie
540 brood op tafel
De tafel der armen
Wat in stilte bloeit, in de luwte van tuinen,
Onder de hete zon, op de akker,
Heeft Hij bestemd voor de tafel der armen.
Aardekracht, zonkracht is Hij, licht in mensen,
Dat wij elkaar verblijden en doen leven,
Brood van genade worden, wijn van eeuwig leven.
Maar die niets hebben, wie zal hen hieraan deel
geven?
En die in weelde zwelgen en van niets weten,
Wie zal hen naar gerechtigheid doen verlangen?
Aanschijn der aarde, wie zal jou vernieuwen?
Hij die alles zal zijn in allen, heeft ons
bestemd
Om, aarde, jouw aanschijn te
vernieuwen.
H Oosterhuis,
stilte zingen p. 442.
|