25 oktober 2020: 30e zondag door het jaar
Jullie waren zelf
vreemdelingen (Mt. 22, 34-40)
Jacques
Perquy
De voorgeschreven lezingen
nodigen ons uit om na te denken hoe we met
vreemden in onze samenleving omgaan. Het is een
thema dat mij reeds lang ter harte gaat: de
kansen van migrantenkinderen in het onderwijs.
Maar de inwijking van vreemdelingen is van een
totaal andere orde geworden: het gaat nu
om vluchtelingen die omwille van oorlogsgeweld,
armoede, onderdrukking, uitzichtloosheid,… naar
het westen komen. We werden - tot voor kort -
via de media geregeld met de neus op de feiten
van massale migratie geduwd. Meestal met
gruwelijke beelden zoals van drenkelingen in de
Middellandse zee of het Kanaal, vluchtelingen
die niet aan land mogen mogen komen, de brand in
Moria..… Nog dichter bij huis: volgens een
recent artikel in het weekblad van De Standaard
leven tienduizenden mensen zonder papieren al
jaren ondergedoken in Brussel. De journalist
omschrijft deze bevolkingsgroep als “de
twintigste gemeente van Brussel”. Het gaat om
een bijzonder kwetsbare groep, want rechteloos.
Ze worden ‘illegalen’ genoemd en op die manier
gecriminaliseerd.
Hoe moet je als gelovige met deze overweldigende
en ingewikkelde problematiek omgaan?
Is er een andere weg dan machteloos de ogen
sluiten voor de schrijnende en mensonterende
beelden?
Inleiding bij
de eerste lezing
De
eerste lezing zijn enkele verzen uit het boek
Exodus: een deel dat ik nog nooit gelezen had.
Dit deel wordt het ‘verbondsboek’ genoemd. Het
vangt aan met de 10 geboden en gaat verder met
een opsomming van talloze rechtsregels uit de
periode dat het volk van Israël zich in Kanaän
had gevestigd. De uitgevaardigde regels zijn een
mengeling van burgerlijke, morele en
godsdienstige voorschriften.
Opvallend - en
voor onze oren stuitend - staat op allerhande
overtredingen de doodstraf…
Exodus 22, 20 - 26
Vreemdelingen mag
je niet uitbuiten of onderdrukken, want
jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in
Egypte. Weduwen en wezen mag je evenmin
uitbuiten. Doe je dat toch en smeken zij mij
om hulp, dan zal ik zeker naar hen
luisteren: ik zal in woede ontsteken en
ieder van jullie doden, en dan zullen jullie
eigen vrouwen weduwe worden en jullie
kinderen wees.
Commentaar:
Bij lezing van de tekst komen een aantal
bedenkingen bij mij op:
• wie waren de
‘vreemdelingen’ voor de Israëlieten die zich in
Kanaän hadden
gevestigd? Waren
dit Kanaänieten, de oorspronkelijke bevolking
waar de
Israëlieten zich
hadden aan opgedrongen (zoals kolonisten in
talloze regio’s)?
Het waren in elk
geval geen ‘geloofsgenoten’: ze maakten geen
deel uit van het
uitverkoren volk.
En toch wordt gesteld dat deze niet mogen worden
uitgebuit
of onderdrukt.
• in tegenstelling tot andere
‘regels’ werd voor uitbuiting of onderdrukking
van
vreemdelingen geen
sanctie (zoals doodstraf) opgelegd. Dit doet
Oosterhuis
schrijven dat het om
een (morele) oproep gaat en geen afdwingbare
regel.
• omgaan met vreemdelingen was
dus ook ten tijde van het oude testament geen
evidentie. De oproep
komt zelfs op meerdere plaatsen terug, soms in
nog
bewoordingen, cfr
Leviticus 19, 33 - 34:
Behandel
vreemdelingen die bij jullie wonen als geboren
Israëlieten. Heb hen lief als
jezelf, want jullie zijn zelf vreemdelingen
geweest in Egypte.
of in Deuteronomium 27, 19: Vervloekt is
eenieder die de rechten van de vreemdelingen,
weduwen en wezen schendt.
• ook ten tijde
van Jezus was het niet evident om niet-Joden
gelijk te
behandelen, getuige de
confrontatie tussen Jezus en de Kanaänitische
vrouw,
waarbij Jezus het over
‘honden’ heeft, scheldwoord van de Joden voor de
‘goj’
(niet-Joden).
• ook in de eerste
christengemeenten was het al of niet toelaten
van ‘heidenen’
(vreemdelingen) één van
de grote twistpunten.
Dit is in onze samenleving en in onze
christelijke gemeenschap (en in mijn eigen
leven) niet anders. Het is hier niet de plek om
het te hebben over de vele oorzaken van
migratie, de gevolgen, het ontbreken van een
transparant en samenhangend beleid
internationaal en in eigen land. De recente
encycliek van paus Franciscus ’Fratelli tutti’
doet dit wel. We zouden die moeten kunnen lezen
en samen reflecteren op de mogelijke
consequenties.
Eén ervan lijkt me te zijn dat we - naast veel
noodzakelijke beleidsmaatregelen en
voorzieningen onze eigen ingesteldheid moeten
bevragen en nagaan wat we zelf kunnen doen.
Daartoe nodigt de tweede lezing ons uit:
Matteüs
22, 34 - 40
Om hem op de
proef te stellen, vroeg één van de
Farizeeën, een wetgeleerde hem: ‘Meester,
wat is het grootste gebod in de wet? Hij
antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met
heel uw hart en met heel uw ziel en met heel
uw verstand. Dat is het grootste en eerste
gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw
naaste lief als uzelf. De twee geboden zijn
de grondslag van alles wat er in de Wet en
de Profeten staat.’
Oosterhuis schrijft hierover: ‘Om te leren wat
liefde is, moet je je wagen aan de moeilijkste
liefde: de liefde tot de vreemdeling. Opdat de
samenleving der mensen niet zal wegzakken in
schijn-liefde, apen-liefde, bezitters-liefde,
bloed-liefde, bloed-en bodemliefde, daarom wordt
ons gevraagd de vreemdeling lief te hebben. Dit
woord is de kortste samenvatting en de hevigste
toespitsing, van de bijbelse levensleer’.
Slotbezinning
EEN CHASSIDISCH
VERHAAL
Een
man zocht bescherming bij een rabbijn. Hij
vertelde hem dat hij voor soldaten op de
vlucht was en dat hij gedood zou worden als ze
hem vonden. De rabbi besloot de vluchteling
onderdak te bieden, maar zijn daad stuitte op
weerstand van de dorpsbewoners. “Waarom heb
jij die vluchteling gastvrij in je huis
opgenomen? Wat gaat er straks met ons
gebeuren?”, vroegen zij.
De rabbi wees erop
dat de Thora de opdracht geeft vervolgden die
met de dood worden bedreigd, gastvrijheid te
verlenen. De inwoners van het dorp vreesden
echter represailles waarbij het hele dorp
uitgemoord zou worden. Zij vroegen de rabbi de
vluchteling uit te leveren.
De hele nacht
bestudeerde de rabbi de Thora. Pas toen het al
ochtend was, vond hij de tekst: “Omwille van
één man hoeft niet het hele volk om te komen”.
Hij las de vluchteling de tekst voor.
Op dat
ogenblik kwamen de soldaten het dorp binnen :
“Zeg ons waar de vluchteling zich schuilhoudt,
anders zullen wij het hele dorp in brand
steken”. De rabbi antwoordde : “Hier is hij,
jullie kunnen over hem beschikken…”
Omdat het
gevaar was afgewend, vierden de mensen van het
dorp de hele dag feest. Maar de rabbi liet
zich niet zien. In zijn kamer staarde hij
verdrietig en vol schuldgevoel voor zich uit.
Toen kwam Elia binnen, de profeet die de komst
van de Messias aankondigt. Hij zei tot de
rabbi : “Wat heb jij gedaan?” De rabbi
antwoordde : “Ik heb één mens laten omkomen om
het hele volk te sparen.” Daarop zei Elia :
“Die opgejaagde vluchteling was de
Messias.”Maar hoe kon ik dat in Godsnaam weten
?”, vroeg de rabbi. Elia zei : “Als je niet de
hele nacht in de boeken had gezocht, maar één
keer naar het gezicht van de man had gekeken,
dan was het voor jou meteen overduidelijk
geworden…”
|