------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------





7 februari 2021: 5e zondag (2021)

‘Dat het antwoord op de bodem van mijn ziel ligt’ (Job 7, 1-7)

Ria Verschueren

Verwelkoming

Welkom vandaag op deze winterse dag. Begin februari is een periode dat de natuur nog diep in slaap is en de mensen wat aan het einde van hun Latijn zijn, op een dieptepunt van energie. In deze dagen komt daar voor ons allemaal nog de spanning bovenop  tussen hoop op vaccinatie en de dreiging van een derde pandemiegolf. Laten we bij het begin van deze viering elkaar zegenen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest:

Lied 103: ‘Gezegend deze dag ’ (Kris Gelaude en Arnout Malfliet)

Uit de teksten voor vandaag heb ik gekozen voor twee teksten uit de oudtestamentische poëzie: een opstandige klacht van Job tegen God uit het boek Job, en als troostvolle tegenhanger het geloof in Gods liefde in de prachtige psalm 147. Twee teksten die met elkaar in dialoog lijken te gaan over het lijden.

Luisteren we eerst naar de passage uit het boek Job.

Job 7, 1-7

Is het aardse leven van de mens geen slavendienst
brengt hij zijn dagen niet door als een dagloner?
Als een slaaf smacht hij naar schaduw,
als een dagloner wacht hij op zijn loon.
Maanden van leegte heb ik ervaren,
nachtenlang werd ik door ellende overmand.
Als ik ga slapen, vraag ik: ‘Wanneer sta ik weer op?’
Maar de avond duurt en duurt
en onrust vervult me tot de ochtendwind komt.
Mijn lichaam is met wormen en korsten bedekt,
mijn huid verschilfert en laat los.
Mijn dagen gaan sneller dan een weversspoel,
ze haasten zich naar een einde zonder hoop.
Bedenk toch: in een zucht is mijn leven voorbij,
nooit weer zal mijn blik het goede aanschouwen.

Job is opstandig en toont aan God, hoe het is om in diepe ellende te verkeren. Hoop en wanhoop wisselen elkaar af.  Er klinkt een groot waarom door in alle jammerklachten. Waarom doet God hem dit aan?

In tegenstelling hiermee, lezen we in psalm 147, hoe God te midden van tegenspoed ons tegemoet komt met verbinding, troost en hoop. De psalmist dankt God voor het lied in ons van de liefde.

Luisteren we samen naar psalm 147

Psalm 147 (vertaling Huub Oosterhuis)

Valt jouw stad in puin,
jij bouwt haar op, en weer.

Worden jouw mensen
in ballingschap gevoerd,
jij gaat met ze mee.

Toen mijn hart was gebroken
heb jij voorzichtig
de stukken gelijmd.

Jij hebt alle manen en sterren
geteld en een naam gegeven.
Goed van jou, je lijkt wel
almachtig, alwetend-
zie je iemand vernederd worden
jij helpt hem opstaan.

De hemel bedek je met wolken
dat het regent op aarde,
dat de  bergen ontbloeien
dieren sterven niet van dorst,
en zelfs het ravenjong
heeft niets te vrezen.
Paardenkracht, soldatenmacht
behaagt je niet, maar wel
zachte krachten, vriendentrouw.

Jouw stad moet sterk zijn,
vrede uitstralen,
open poorten voor allen.

Jij zorgt in heel haar omstreek
voor water en eten genoeg.

En voor woorden van hoop
die verbinden en troosten.

En als het te heet wordt, voor ijs
en wordt het te koud, voor dooi.

Jij hebt ons gewezen
de weg van de liefde.
Dit lied bedankt je daarvoor.

Toelichting

Het gaat dus vandaag over het lijden. De belangrijkste én misschien wel de moeilijkste vraag in ons leven. Een vraag waarop niet zomaar een antwoord is.
Toen ik ontdekte dat het vandaag over Job zou gaan, sloot dat perfect aan bij mijn gevoel van dat moment: de onzekerheid beu, angstig en verdrietig om wat al zo lang allemaal niet kan.  Elke dag opnieuw teruggeplooid op de eigen piepkleine kring. Het weegt. Wie zou daar niet depressief van worden?

Wanneer we tegelijkertijd op TV Syrische kinderen in de kampen van Idlib, tot aan hun knieën in het water zien ploeteren tussen kletsnatte koude tenten, dan lijkt het ongepast om onze eigen nood daarmee te vergelijken. Chaos en kwaad veroorzaken ellende en soms onnoemelijk diep lijden overal ter wereld, de hele geschiedenis lang. Naast de bijbel hebben heel wat schrijvers, theologen en filosofen zich over het waarom en het hoe van het lijden gebogen. Waarom vinden we geen afdoend antwoord? Is er wel een antwoord? Waar is dan God? Vandaag wil ik daar bij stilstaan vanuit de net gelezen teksten en vanuit onze eigen ervaring met lijden.

Als we de twee teksten van vandaag beluisteren, lijken het wel twee verschillende werelden: de God in de wereld van Job en de God in de wereld van de psalmist : een God die beproeft en een God die zalft.
 
Waar gaat het in het boek Job over? Het verhaal vertelt over de rechtschapen man Job, die omringd door zijn gelukkige familie in welstand leeft .

Satan gaat een weddenschap aan met God dat Job God zal gaan vervloeken wanneer hij met rampspoed zou worden overladen. Job verliest alle weelde en belandt berooid en ziek op de mestvaalt. In het fragment horen we Job treurig zijn nood klagen.Vrienden komen bij hem zitten en geven elk hun verklaring voor de ellende. Kort gezegd, ze vinden dat wie goed doet, goed ontmoet en wie het slecht heeft, dus wel veel moet mispeuterd hebben, dat het dus Jobs eigen schuld is. Maar hoeveel verklaringen er ook worden ten beste gegeven: een inzicht in het waarom van het lijden komt er niet. In het boek komt Job tenslotte in opstand tegen God. Hij weigert te erkennen dat zijn situatie aan zijn eigen zondigheid zou te wijten zijn. God antwoordt dat hij als schepper, van voor alle tijden is, ongrijpbaar en anders.

Ook ons lijden is vaak onrechtvaardig en onverdiend en niet aan eigen kwaad te wijten. Maar misschien gaat het boek Job niet in de eerste plaats over de vraag of het lijden al dan niet rechtvaardig is. Het is ook een empathisch verhaal over hoe een mens zich te midden van ellende een weg baant, en het lijkt er van uit te gaan dat het lijden niet uit het bestaan weg te denken valt en dus tot de menselijke conditie behoort.
Misschien toont de figuur van Job ons hoe het is om als mens te lijden en daarin een weg te zoeken, alleen én samen met anderen. Hoe er geen andere weg is dan op een bepaald moment de ellende te aanvaarden.

Misschien toont het verhaal hoe God zich in de mens Job verbindt met het lijden van alle mensen. Zou het kunnen dat het lijden iets openbaart, van waar het echt over gaat in het leven. En wat is dat dan?

In haar boek ‘De smaak van de stilte’ zegt Bieke Vandekerckhove:  het leven kent stormen die al onze menselijke overtuigingen doen breken en ons overleveren aan het niet-weten.  En ieder van ons heeft het ervaren: dat los je niet zomaar op.

Soms moeten we zoals Job op onze mestvaalt blijven zitten en in de eenzaamheid en het niet-weten blijven staan. De leegte toelaten, en dan na een tijd ervaren dat onder de puinhoop, in de woestijn, niet alles dor is. In de leegte, het niet-weten, verandert er iets, ontkiemt er iets nieuws, ontdekken we plots wat er ondanks alles overblijft, dat er toch een grond is om op te staan, of een vonk die in ons binnenste brandt. Een vonk die ons kracht geeft om opnieuw te beginnen, weer te geloven in de mogelijkheid van de liefde. Zoals Kris Gelaude in haar kleine psalm zegt: ‘Dat mijn zoeken niet vergeefs blijft. Dat het antwoord op de bodem van mijn ziel ligt’.

Mogen we dat met aarzeling noemen: de stem van God in ons?
Dit belicht een bijzonder aspect van het lijden, namelijk dat de transformatie naar een nieuwe manier van leven, naar toelaten van de liefde, veronderstelt dat we het lijden aanvaarden en doorleven .

Misschien leert God samen met ons een antwoord vinden, de liefde ontdekken.
Ook vandaag in alle duisternis, ervaar ik dat de liefde als goddelijke kracht in en tussen ons aanwezig is en helpt om een weg te vinden, persoonlijk maar ook in de wereld.
God staat aan het begin van de liefde, zingt de psalmist.

Straks in het slotgebed, zullen we met de woorden van Kris Gelaude zingen: ‘Uw naam een lied in mij, een stroom getrokken dwars door mijn bestaan.’

Zoals Marcel ons onlangs in een viering voorhield: ‘...alleen wie liefdevol kijkt, ziet waar het om gaat'.

Laten we God daarom danken.


Muziekfragment: Nun danket alle Gott, BWV 386

Nun danket alle Gott
mit Herzen, Mund und Händen,
der Grosse  Dinge tut
an uns und allen Enden.
Der uns von Mutterleib
und Kindesbeinen an
unzählig viel zu gut
bis hierher hat getan.
Dankt nu allen God
met hart en mond en handen
Die grote dingen doet
aan ons en alle landen
die ons van kindsbeen aan
ja, van de moederschoot,
oneindig veel zo goed
tot nu toe heeft gedaan.


Vrije voorbeden: Laten we dan nu in de voorbeden onze vragen bij God neerleggen.

Muziekfragment  Ubi caritas et amor, deus ibi est.

Onze Vader en zegenwens: Bidden we nu samen het Onze Vader, om ons toe te vertrouwen aan die onnoemelijk nabije liefdevolle God en zegenen we daarna elkaar.

Slotgebed: kleine psalm Kris Gelaude

Dat een mensennaam in eeuwigheid gebeiteld staat
Dat uw vinger iedere geborene heeft aangeraakt.
Dat ogen zich wenden naar het licht.
Dat hoop als een zaad ontkiemt.
Dat liefde maatstaf van leven is.
Dat schoonheid kracht heeft om te helen.
Dat de schepping in mensen wordt voortgezet.
Ddat ik zelf daartoe geroepen ben.
Dat uw blik mij vasthoudt. Dat uw woord mij aansteekt.
Dat mijn zoeken niet vergeefs blijft.
Dat het antwoord op de bodem van mijn ziel ligt.
Dat mijn lachen u lief is.
En mijn tranen in uw kruik worden bewaard.
Laat dit mij verwonderen dag en nacht.
Uw naam een lied in mij
Een stroom getrokken dwars door mijn bestaan.

Zegen : Marcel zal ons tot slot met Gods zegen weer op weg laten gaan.


------