------
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------





21 november 2021: 34e zondag door het jaar (2021)

Alles heeft zijn tijd (Prediker 3, 1-15)

Lut Saelens

Openingszang 104: "Gegroet en gezegend"


Begroeting:

Vandaag is het de  laatste zondag van het kerkelijk jaar dat steeds eindigt rond eind november. Een tijd waarin de bomen die zo-even nog schitterden in al hun kleurenpracht er nu kaal en donker bijstaan. Zelf vind ik het einde van de herfst de meest troosteloze tijd van het jaar omdat de lente nog zo veraf lijkt. En toch…Als ik mijn ogen goed de kost geef zie ik al kleine botjes op de cameliastruik in mijn tuin. Een discrete wenk naar de komende lente.

Na de afsluiting van het kerkelijk jaar begint de advent, een verlangend uitkijken naar een geboorte die een mijlpaal zal betekenen in de geschiedenis.
‘Alles heeft zijn tijd’ zegt Prediker, niets in dit aardse bestaan duurt eeuwig, hoe graag we dat soms zouden willen.

 ‘…alle schoonheid is slechts droom...maar Gij zijt eeuwigheid’ schrijft de dichter. Misschien is het zinvol om in deze tijd van het jaar daar even bij stil te staan en te bidden tot God, die was, is en zal zijn.


Gebed:

Eeuwige,
Zoals de hartslag en het ritme van de ademhaling
elke seconde van ons leven bij ons zijn,
zo bent U ook onlosmakelijk met ons verbonden.
In goede en kwade dagen,
in een wereld vol opgejaagde mensen.

In deze viering willen we  even stilstaan,
even proeven van Uw tijdloosheid,
even verwijlen in Uw licht.
Maak ons nederig van hart en dankbaar
voor het leven dat Gij voor ons hebt voorbestemd.
Geef ons het vertrouwen en de moed
om die weg te bewandelen
die Gij voor ons gebaand hebt.
Wees Gij de ster waarop wij varen,
als het duister ons omringt.
Opdat wij ooit onze uiteindelijke bestemming
zouden bereiken.
Amen

Lied 133: Door U, Heer weet ik mij gedragen.

Inleiding tot de lezing:

In zijn Klara-programma Berg en Dal op zondagmorgen, vraagt Pat Donné vaak aan zijn gasten of ze op een berg of in een dal zitten. Een tijdje geleden was er een gast die hierop antwoordde. ‘Ik zit nooit helemaal op een berg en nooit helemaal in een dal. Als ik op een berg zit ben ik er mij van bewust dat dit niet zal blijven duren. Dat ik op zekere dag weer in een dal zal zitten. En als ik in een dal zit, weet ik dat ik op zekere dag ook daar weer uit zal komen.’
Ik weet niet of de man ooit Prediker had gelezen, maar hij had zoals Prediker blijkbaar ook begrepen dat niets menselijks eeuwigdurend is.
Het boek Prediker dateert van rond 180 voor Christus en behoort samen met Job en Spreuken tot de wijsheidsliteratuur. Het is een reflectie op de betekenis van het leven. Prediker wijst er ons op dat we geen meester zijn van de tijd. Tijd en plaats zijn menselijke begrippen. Aan de werking van God in ons leven kunnen we niets toevoegen of afdoen. We breken  er beter ons hoofd niet op, want God is ondoorgrondelijk.
Luisteren we naar de lezing.

Prediker 3, 1-15

Lied 214: Op een God die door de eeuwen

Preek:

Het boek Prediker is een geliefd en tevens omstreden geschrift. Omstreden, omdat het vaak eenzijdig bekeken wordt. Bij het lezen van Prediker werd ik vooral getroffen door zijn aandacht voor de grenzen van ons menszijn: we hebben weinig vat op de tijd waarop de dingen gebeuren. En wat we ook doen, we hebben de dingen nooit volledig in onze handen. Maar met de juiste ingesteldheid kunnen we wel in de richting van onze bestemming gaan, als individu en ook als gemeenschap.

Prediker beschrijft het leven in veertien paren van tegenstellingen: zo is er een tijd om te baren en een tijd om te sterven, een tijd om te planten en een tijd om te rooien. Die veertien paren omvatten alles wat er kan gebeuren in een mensenleven. God heeft alles wat er is de goede plaats in de tijd gegeven. Het wisselen van de tijden beschouwt Prediker als iets volmaakts en moois. Alleen is het de mens niet altijd gegeven om dat te zien, en zeker niet als het gaat om  tegenslagen, of iets om iets waar we helemaal niet naar hebben gevraagd.

In alles wat ons overkomt is God aan het werk en die is niet te doorgronden.

Neem het leven zoals het komt, zegt Prediker en geniet van je zegeningen eerder dan je hoofd te breken op wat je overkomt. Eerder dan de vraag waarom de dingen ons overkomen kunnen we ons misschien beter focussen op de vraag waartoe? Hoe kan ik met het leven dat mij te beurt valt zo omgaan dat ikzelf en de wereld rondom mij er uiteindelijk een stukje beter van worden? Misschien is dit hier de meest relevante vraag.

Als ik naar mijn eigen leven kijk, zie ik dat de meest onverwachte wendingen, helemaal anders dan wat ik gewenst en gedroomd had, me vaak op het juiste spoor gezet hebben. Wat er gebeurt kan ik niet terugdraaien in de tijd. Ik kan meestal wel kiezen hoe ik ermee omga en hoe ik in de gegeven situatie er het beste kan van maken. En soms heb ik ook daar geen antwoord op. Met vallen en opstaan leer ik om het probleem dan uit handen te geven en aan God toe te vertrouwen. En dat werkt voor mij heel bevrijdend.

Een ander kernthema van het boek is de vluchtigheid van alles wat we doen, ‘hevel’ in het Hebreeuws. In het hele boek komt het woord 38 keer voor. Letterlijk betekent het ‘damp’ of ‘rook’. 'Welk voordeel heeft de mens van alles wat hij met zijn gezwoeg tot stand brengt?’ vraagt Prediker zich af. ‘Alles is lucht en het najagen van wind.’ Wat je ook nastreeft, het haalt allemaal niet zoveel uit. Daar word je niet vrolijk van op een zondagmorgen! Je zou erdoor bij de pakken gaan zitten.

Voor de hedendaagse mens klinken dergelijke woorden ook als een vloek in de kerk. Alsof we compleet machteloos zijn. Wordt dat niet volledig tegengesproken door de enorme vooruitgang van wetenschap en techniek en ook op andere vlakken van het sociaal-maatschappelijk leven?

Prediker wil geen rem zetten op ons vooruitgangsdenken, maar het eerder in het juiste perspectief plaatsen. Met alle wetenschap en techniek en met de beste bedoelingen zullen we steeds tegen onze menselijke begrensheid aanstoten, zullen we als mensen nooit in staat zijn om de hemel op aarde te brengen.

Onlangs zag ik op NPO2 op zondagavond in het programma Tegenlicht hoe enthousiaste wetenschappers, vooral wiskundigen, het hadden over belangrijke doorbraken in het ontcijferen van de uiterst complexe werking van eiwitten in het menselijk lichaam. Dank zij artificiële intelligentie. Doorbraken die een revolutie zullen teweegbrengen in de geneeskunde. Zelfs verouderingsprocessen zullen kunnen teruggeschroefd worden.

Enerzijds was ik vol bewondering voor het enthousiasme en het harde werk van die mensen en voor hoe onvoorstelbaar veel ze weten. Anderzijds voelde ik me er ongemakkelijk bij.  Het leek mij dat een grens overschreden was. 
Prediker waarschuwt daarvoor. Wie gelooft dat mensen op alles vat kunnen krijgen  zit op het verkeerde spoor en creëert een vals gevoel van macht en zekerheid. Want al te vaak loopt ons weten vast en moeten wij ons tevreden stellen met voortschrijdend inzicht, met vallen en opstaan. Dat hebben we de laatste maanden herhaaldelijk ondervonden.

Wie de illusie koestert dat we alles onder controle kunnen krijgen en hiervoor alles op alles zet, komt bedrogen uit. Misschien is dat een van de verklaringen voor de angst, onrust en zelfs paniek die veel mensen vandaag overvalt.
In zijn commentaar op de tekst van mijn preek maakte Marcel de bedenking dat Prediker misschien een soort luchtigheid heeft, niet alleen omdat hij alles wat menselijk is relaveert, maar ook omdat hij alles in Gods handen legt, een God die voor hem boven de tijd lijkt te staan. Daarmee geeft hij aan de raadselachtigheid van God een positieve wending. 

Is het niet een hele opluchting dat we, naast het besef dat we als mensen niet volmaakt zijn, er mogen op vertrouwen dat God wel zal zorgen voor datgene dat we als mensen maar niet opgelost krijgen.
Als dat geen troostende gedachte is…

Aanbrengen van de gaven:

Lied: 149: Oergebaar

Tafelgebed 167: Gij zijt het


Communie


Lied 569: Die mij getrokken uit de schoot

Slotgebed: De herfst blaast op den horen
door Felix Timmermans (1886-1947)

De Herfst blaast op den horen,
en 't wierookt in het hout;
de vruchten gloren.
De stilten weven gobelijnen
van gouddraad over 't woud,
met reeën, die verbaasd verschijnen
uit varens en frambozenhout,
,en sierlijk weer verdwijnen
De schoonheid droomt van boom tot boom,
doch alle schoonheid zal verdwijnen,
want alle schoonheid is slechts droom,
maar Gij zijt d' Eeuwigheid!
Heb dank dat Gij mijn weemoed wijdt
en zegen ook zijn vruchten.
Een ganzendriehoek in de luchten;
nu komt de wintertijd.
Ik hoor U door mijn hart en door de rieten zuchten.
Ik ben bereid.


------