29 mei 2022: 7e zondag van de paastijd (2022)
Verlangen naar het
water dat leven geeft (Joh. 17,20-26)
Jan
Degraeuwe
Welkom
Lied 104 Gegroet en
gezegend
Inleiding
De zevende
zondag na Pasen is een wat vreemde zondag zo
tussen Hemelvaart en Pinksteren. Hemelvaart is
het eindpunt van Jezus’ zending in de wereld en
Pinksteren is het beginpunt van de zending van
de leerlingen. Er is een periode voorbij, maar
de nieuwe periode moet nog beginnen. Deze zondag
lijkt op een dal tussen twee bergen. Deze zondag
geeft ons de gelegenheid om nog even stil te
staan bij het afscheid van Jezus en ons de vraag
te stellen hoe het nu verder moet. In de
lezingen van vandaag komen de thema’s afscheid,
getuigenis en toekomst aan bod.
Een
beetje ongebruikelijk beginnen we met de
evangelielezing. Ze is genomen uit de lange
afscheidsrede die de evangelist Johannes vóór
het lijdensverhaal heeft geplaatst. Jezus sluit
de toespraak af met een gebed. Hij bidt voor wie
Hem niet rechtstreeks hebben gekend, maar door
het getuigenis van de leerlingen tot het geloof
zullen komen. Hij bidt dus voor ons. Het
kernwoord van zijn gebed is eenheid. Na de
lezing zingen we lied 368, “Al heeft Hij ons
verlaten”.
Joh. 17,20-26
Lied
368: Al heeft Hij ons verlaten
Commentaar
De zeven verzen van dit slotgebed weven
de eenheid tussen Vader, Zoon en mensen samen in
één werveling: “in mij”, “in u”, “in ons”. Jezus
bidt voor de eenheid van zijn volgelingen. Er is
de eenheid van Jezus met de Vader, de eenheid
van de gelovigen met Jezus en de Vader en
tenslotte de eenheid tussen de gelovigen
onderling. Jezus bidt voor de eenheid tussen
alle mensen: “Laat hen allen één zijn, Vader.”
Dit gebed voor eenheid steunt op de eenheid van
Jezus en zijn Vader, maar de eenheid onder de
mensen moet tonen wie Jezus en de Vader zijn. De
mensen moeten de eenheid gestalte geven. Eenheid
is gave en opdracht. De allegorie van de
wijnstok en de ranken drukt dit ook mooi uit. De
rank kan maar vruchten dragen door zijn
verbondenheid met de wijnstok, maar moet ook
zelf zijn bijdrage leveren. De relatie tussen
Jezus en de gelovige is een gave en een opgave.
Als we toelaten dat Jezus door ons werkt, zetten
we zijn werk in de wereld verder.
De
eenheid van de gelovige met Jezus zal vorm
krijgen in getuigenis en navolging, soms heel
letterlijk zoals bij Stefanus, de eerste
martelaar. Stefanus getuigde van de verrezen
Heer en moest zich verantwoorden voor het
Sanhedrin. De joodse leiders beschuldigden
Stefanus ervan te preken tegen de wet van Mozes.
Stefanus weerlegt die beschuldiging door ze om
te draaien. De volgelingen van Jezus zijn trouw
aan de geest van de Wet, maar de joodse leiders
zijn ontrouw. De voorgeschreven lezing van
vandaag beperkt zich tot de steniging van
Stefanus. We zullen de lezing iets vroeger
beginnen met het vlammende slot van de
redevoering van Stefanus. Hij riep van de daken
wat Jezus in stilte tot zijn leerlingen had
gezegd. Je zal ook horen dat Stefanus zoals
Jezus zijn beulen vergeeft. Na de lezing zingen
we lied 581: Zoals Ik zelf gezonden ben. Daarna
luisteren we naar het slot van het boek
Openbaring.
Hand. 7,55-60
Lied
581: Zoals Ik zelf gezonden ben
Openb.
22,12-20
Commentaar
Onder keizer Domitianus (81 – 96 na Chr.)
werden christenen hevig vervolgd. Johannes, de
schrijver van het boek Openbaring was gevlucht
naar Patmos of ernaar verbannen. Hij stelt zich
voor als: “Ik, Johannes, uw broeder, die net als
u in ellende verkeer, maar ook door Jezus met u
deel in het koninkrijk en in standvastigheid –
ik was op het eiland Patmos omdat ik over God
had gesproken en van Jezus had getuigd.” Zoals
Stefanus is ook Johannes door zijn prediking
over Jezus in grote moeilijkheden geraakt. Het
boek Openbaring beschrijft reeksen rampen en
verwoestingen, maar het eindigt met de
toekomstvisie van de hemelse stad, het nieuwe
Jeruzalem. Het nieuwe Jeruzalem wordt omschreven
als een bruid die zich mooi heeft gemaakt voor
haar man. Ze wordt ook de bruid van het lam
genoemd; het lam dat symbool staat voor
Christus. Door de stad vloeit een rivier met
water dat leven geeft en aan weerskanten van de
rivier staat een levensboom. In het laatste
hoofdstuk waaruit we vandaag een deel lezen,
verschijnt Christus en Hij nodigt de
rechtvaardigen uit om de stad door de poorten
binnen te gaan waar ze toegang hebben tot de
levensboom. Hier hoor je een herinnering aan de
tuin van Eden. Maar dan hebben de opstellers van
het lectionarium een vers geschrapt: “Buiten is
de plaats voor de honden die zich bezighouden
met toverij en ontucht, met moord en
afgodendienst, voor iedereen die de leugen
koestert en ernaar handelt.” Heeft Johannes
hiermee niet willen zeggen dat het kwaad blijft
woekeren, zelfs op het moment dat de poorten van
het hemelse Jeruzalem openzwaaien? De leugen
dienen, zich met leugens inlaten, de leugen
koesteren en ernaar handelen, worden in het boek
Openbaring genoemd als groot kwaad. Klinkt dit
niet verbazend actueel in tijden waar we ons
moeten hoeden voor fake news? We hebben altijd
geweten dat liegen slecht is, maar de laatste
jaren zijn we nog meer gaan beseffen hoe
dodelijk de leugen is.
Het
boek waarin Johannes visioenen van grootste
verschrikkingen optekende, sluit af in de
grootste sereniteit: “Laat wie dorst heeft
komen; laat wie dat wil vrij drinken van het
water dat leven geeft.” Verlangen naar het water
dat leven geeft zet ons op weg naar een betere
toekomst. Streven naar eenheid en het woord van
de profeten ernstig nemen brengt ons dichter bij
het nieuwe Jeruzalem. Dan zal er vreugde zijn op
aarde, vrijheid en vrede, voor alle mensen, in
Jezus’ naam. We zingen lied 181.
Lied 181: Dan
zal er vreugde zijn op aarde
Tafelgebed
151: Christus de gestalte van God
Gebed
Ik ben in uw
hand Dag Hammarskjöld
Gij zijt boven ons.
Gij zijt een van ons.
Gij zijt er, ook in ons.
Geef dat allen U zien,
ook in mij.
Laat mij de weg
voor U bereiden.
Maak mij dankbaar
voor alles wat mij ten deel viel.
Geef dat ik de nood van anderen niet vergeet.
Bewaar mij in uw liefde
zoals Gij wilt dat anderen
in mijn liefde blijven.
Geef dat alles in mij
U eer brengt,
en laat me niet vertwijfelen,
want ik ben in uw hand,
en alle kracht en goedheid zijn in U.
Geef mij een zuiver hart,
dat ik U mag zien.
Een hart vol deemoed,
dat ik U mag horen.
Een hart van liefde,
dat ik U mag dienen.
Een hart vol geloof,
dat ik in U mag wonen.
Lied 390: Kom
Schepper, Geest daal tot ons neer
In het Veni Creator wordt ondersteuning
gevraagd: “Verlicht ons duistere verstand, geef
dat ons hart van liefde brandt, en dat ons
zwakke lichaam leeft vanuit de kracht die Gij
het geeft”. Met ons verstand zien we de noden en
zoeken we naar oplossingen. Met een gezond
lichaam kunnen we de problemen aanpakken, maar
ons hart moet ons aanvuren om te beginnen en om
vol te houden.
|