------
 
Welkom
------
Liturgie
------
Vorming
------
Historiek
------
Archief
------
Kalender
------




Afscheid van Gaston Vandendriessche 

25.11.1924 - 14.10.2002

weduwnaar van Els Gysen

 

Voorganger: pater Marcel Braekers

Kristien, Youri en Saskia,
beste familie, vrienden, ex-collega’s,

Nog maar kort geleden waren we hier ook samen om afscheid te nemen van Els, de lieve echtgenote van Gaston.  Toen ik deze week het bericht van Gastons overlijden vernam, dacht ik onwillekeurig aan het verhaal van Philemon en Baucis, het bejaarde echtpaar dat Zeus en Hermes gastvrij ontving toen ze incognito de aarde bezochten.

Omwille van hun hartelijkheid mochten ze een wens doen. “Och, zegden ze, we zijn beiden bejaard.  We hebben voldoende om te leven.  Alleen zouden we elkaar niet kunnen missen.  Daarom, geliefde goden, als ons uur van afscheid gekomen is, laat ons dan samen heen gaan.”  En zo gebeurde dat op een dag het bejaarde echtpaar plots was verdwenen en dat op de plaats waar ze hadden gewoond twee linden dicht bij elkaar groeiden.

Hoewel hij geen ogenblik kloeg of opstandig was, kon je zien hoe intens Gaston leed onder het afscheid van zijn vrouw.  De liefde en zorg die ze zo lang voor elkaar hadden, was dikwijls ontroerend om zien.  “Nu beleven we de werkelijkheid zoals ze werkelijk is” zei hij dan plots om daarna weer zich terug te trekken in een zwijgend mijmeren.

Opgegroeid in een gezin waar men hard moest werken en knokken om te overleven, bleef Gaston heel zijn leven iemand die voor zichzelf uiterst sober leefde en tegelijk om alles wat hem in de loop van het leven ten deel was gevallen kon genieten: een mooi huis en prachtige tuin, de wereld van zijn boeken, de mensen.

Hij was een bezorgde vader, een lieve opa, en voor velen van ons een warme, hartelijke vriend.  Aan wie hij eens zijn vertrouwen had gegeven bleef hij gehecht en durfde hij in grote openheid uitspreken wat hem zorgen baarde of verdriet deed.

Velen onder ons hebben dikwijls genoten van zijn gevoel voor humor: hoe hij graag plaagde en geplaagd werd.  Toen hij weer eens voor de zoveelste keer uit het ziekenhuis was ontslagen,
zei hij: “Wanneer je na een operatie vanuit het ziekenhuis weer thuis komt moet je van drie dingen herstellen: van de operatie zelf, van de rekening die men je stuurt en van de mooie verpleegsters die je hebben verzorgd.”

Tot slot zou ik Gaston willen typeren als de eerlijke zoeker: zowel als wetenschapper en als gelovige.  Met een eindeloos geduld kon hij als een monnik dagelijks zich terugtrekken in zijn cel zoekend naar de verborgen betekenissen achter de tekst, achter vreemde middeleeuwse voorstellingen, dwalend door de geheime kamers van onze psyché.  Hij had geen tamme leeuw naast zich liggen zoals Hieronymus maar kwelgeesten, draken en vreemde snuiters.  Eenzelfde zoeker was hij ook als gelovige, steeds terugkerend naar de vraag: “Wat is waarheid?”  Want indien de waarheid nooit zomaar een objectief gegeven is, indien we nooit dat ene vaste, Archimedische punt vinden van waaruit alles opgebouwd wordt, hoe ontdekken we dan wie of wat uiteindelijk dit leven draagt?  Altijd weer voelde hij hoe we binnen een hermeneutische cirkel steeds zelf verdisconteerd zijn in de vraag die we stellen, in de houvast die we zoeken.  Vandaar zijn zoektocht als intellectuele zwerver en pelgrimerende gelovige.

Ik koos daarom twee bijbelteksten die iets van hem typeren.  De zoeker naar de kostbare parel en de schat in de akker.  Die er alles voor over had om die ene te vinden.  Zijn vakanties, vriendenbezoek, congressen bijwonen.  Steeds zoekend in de wisselvalligheden van de tijd.  Zittend bij een tas koffie of liever nog bij een glaasje cognac was hij dikwijls aan het filosoferen over de tijd.  Niet de tijd van ons uurwerk, maar de tijd zoals afgebeeld in de middeleeuwse iconografie: het rad dat wordt rondgedraaid door de geblinddoekte Saturnus, de onwrikbare meester, en waardoor ons perspectief voortdurend wijzigt.  De tijd die ook Gaston meesleurde vlak voor hij zijn meest boeiende bijdrage tot de geschiedenis van de psychologie kon leveren.

Maar temidden van die rusteloos voortgaande tijd bleef iets steeds overeind: de gratuite liefde van zijn geliefden en de onvoorwaardelijke goedheid van God.  Johann Michael Bach heeft het uitgedrukt in een mooi lied:

Ach hoe verlangend zie ik uit naar de tijd
dat Gij Heer zult komen en mij uit dit hartenleed
naar U in de hemel zult voeren.
Ach hoe verlangend wacht ik op U.
O kom, o kom en neem mij met U mee.

------