De onrechtvaardige rentmeester (Lucas 16: 1-9)
Het Bijbelse verhaal over een
oneerlijke financiële plantrekker die door zijn heer wordt
geprezen "omdat hij slim had gehandeld", roept bij de
meeste voorgangers grote vragen op omdat de handelswijze van deze
rentmeester op het eerste gezicht lijnrecht in tegenspraak is met
ons rechtvaardigheidsgevoel. Wat kan dan de bedoeling zijn van deze
parabel?
Naar aanleding van de viering van 22 juli
2013 bezorgde onze kapelgenoot Marc Waelkens ons een verhelderende
toelichting vanuit zijn kennis van de historische achtergrond (zie
hieronder). Deze verklaring bevestigt de hypothese die naar voor
was gebracht in de viering van 7 juli 2013.
1. Eerst de tekst van de parabel
(Nieuwe Bijbelvertaling)
[1] Hij
richtte zich ook tot zijn leerlingen: Er was eens een rijke
man die een rentmeester had en te horen kreeg dat de rentmeester
zijn eigendommen verkwistte. [2] De rijke man riep de rentmeester
bij zich en zei tegen hem: Wat hoor ik over jou? Leg verantwoording
af van je beheer, want je kunt niet langer rentmeester blijven.
[3] Toen zei de rentmeester bij zichzelf: Wat moet ik doen nu
mijn heer mij het beheer afneemt? Werken op het land kan ik niet,
en voor bedelen schaam ik me. [4] Maar ik weet al wat ik moet
doen om ervoor te zorgen dat de mensen, wanneer ik van mijn beheerderstaak
ben ontheven, mij bij hen thuis ontvangen. [5] Een voor een riep
hij de schuldenaars van zijn heer bij zich. De eerste vroeg hij:
Hoeveel bent u mijn heer schuldig? [6] Honderd
vaten olijfolie, antwoordde de schuldenaar. De rentmeester
zei tegen hem: Hier is uw schuldbewijs, ga zitten en maak
er gauw vijftig van. [7] Daarna vroeg hij aan de volgende
schuldenaar: En u, hoeveel bent u schuldig? Honderd
balen graan, luidde het antwoord. De rentmeester zei: Hier
is uw schuldbewijs, maak er tachtig van.
[8] En de heer prees de oneerlijke rentmeester omdat hij slim
had gehandeld. De kinderen van deze wereld gaan immers slimmer
met elkaar om dan de kinderen van het licht. [9] Ook ik zeg jullie:
maak vrienden met behulp van de valse mammon, opdat jullie in
de eeuwige tenten worden opgenomen wanneer de mammon er niet meer
is.
2. Historische
toelichting door Marc Waelkens
Ik
zie geen enkel probleem in de lezing over de slechte rentmeester
(waar de voorgangers het blijkbaar moeilijk mee hebben). Ik bekijk
dat met de ogen van iemand die al 45 jaar met antieke economie en
archeologie in het Oostmediterrane Bekken bezig is.
De in de tekst genoemde, verschuldigde sommen van 100 vaten olie,
gereduceerd tot vijftig, en van 100 balen, gereduceerd tot tachtig,
vertegenwoordigen geen normale pachtprijs voor een jaar, maar veel
meer dan dat. Het is duidelijk dat de rentmeester, wellicht
over meerdere jaren heen, gesjoemeld heeft en de pachters
meer pachtgeld aangerekend dan ze verschuldigd waren, om zichzelf
te verrijken. Zij konden dat dan ook niet betalen. Door die schuld
tot respectievelijk vier vijfden en de helft te reduceren handelde
hij verstandig omdat dit bedragen werden die hetzij
de correcte schuld weergaven, hetzij nog voor hen betaalbaar bleven.
In beide gevallen won ook de verpachter van de gronden hierbij,
want anders zou hij nooit zijn pacht ontvangen hebben. Daarom kan
hij de handeling van zijn rentmeester wijs noemen, maar
hij heeft hem blijkbaar toch als straf ontslagen.
Dergelijke verrijkingen waren toen schering en inslag: in 123 v.
Chr. werd in Rome de lex Sempronia de Asia gestemd,
vlak nadat Rome zijn eerste provincie in het Nabije Oosten had gecreëerd
( Asia, d.w.z. West-Turkije). Dit betekende dat het innen van de
aan Rome verschuldigde belastingen voortaan via een openbare aanbesteding
werd uitbesteed aan de meest biedende personen, de zogenaamde publicani,
meestal mensen van de Romeinse ridderstand (de equites).
Die zogen, vaak in samenspraak met de provinciegouverneur, die ook
zijn deel kreeg, de provincies letterlijk leeg door bovenop de al
hoge, door hen beloofde taksen ook bijkomend geld voor zichzelf
op te eisen. Daardoor pleitte Cicero bvb. zoveel processen
tegen die frauderende belasting-ambtenaren en gouverneurs (het bekendste
is het proces tegen Verres, gouverneur van Sicilië).
Sinds 63 v. Chr. was het het Macchabeïsche Koninkrijk een vazalstaat
van Rome geworden, die de leden van de Hasmoneïsche dynastie
(de Macchabeërs) niet altijd meer de titel van koning
lieten dragen, maar die van etnarch. Nadat hij
zijn schoonbroer en laatste mannelijke telg van de Hasmoneïsche
dynastie, die enkel nog hogepriester, maar geen koning
meer was, had vermoord, kreeg Herodes de Grote in 40 v. Chr. van
Rome de titel van Koning van Judaea terug en werd de
Joodste staat weer een autonoom koninkrijk, zij het als vazalstaat
van Rome.
Toen Herodes in 4 v. Chr. stierf, werd zijn koninkrijk, dat ondertussen
veel meer dan Judaea alleen omvatte, door Rome geconfisceerd
en verdeeld onder Herodes talrijke zonen. Herodes Antipas
bijvoorbeeld werd etnarch van Galilea en aanpalende
gebieden (hij is degene die Johannes de Doper liet onthoofden).
De oudste zoon, Archelaos of Herodes Archelaos mocht tot 6
n. Chr. Judaea verder besturen, maar zonder nog de koningstitel
te dragen.
Vanaf dat ogenblik betaalde de Joden dus weer belastingen aan Rome.
Dit gebeurde onder de eerste Romeinse keizer, Augustus (27 v. Chr.
14 n. Chr.). Augustus had het systeem van openbaar aanbesteden
van de belastingsinning evenwel afgeschaft en vervangen door een
rechtvaardig systeem: dat van de census of volksstelling,
waarbij elke nederzetting taksen betaalde overeen-komstig hun aantal
inwoners (inclusief zij die er geboren waren). Daarom moest Jozef
bij de geboorte van Jezus terug naar Bethlehem, omdat toen de eerste
volkstelling in Judaea georganiseerd werd.
Van 6 n. Chr. tot 41 n. Chr. werd Judaea een volwaardige Romeinse
provincie bestuurd door Romeinse gouverneurs, waarvan Pontius Pilatus
van 26 tot 36 n. Chr. de meest bekende was. In 41 n. Chr.
werd Judaea voor bijna vier jaar nogmaals (door tussenkomst van
keizer Caligula) teruggegeven aan een kleinzoon van Herodes de Grote,
namelijk Agrippa I. Nadien werd het voorgoed opnieuw een Romeinse
provincie. Tijdens het openbaar leven van Jezus werden
Judaea en Galilea dus bestuurd door een Romeinse gouverneur.
De belastingen werden er geïnd door de tollenaars.
Ondanks het nu veel rechtvaardiger systeem met goed vastgelegde
taksen op basis van het aantal inwoners, bleven zij gehaat, niet
in het minst omdat de herinnering aan de publicani van vroeger nog
levendig was.
Dit alles om het frauderen
van pacht- of andere gelden in een juiste context te plaatsen.
|