230813

19e zondag (2023) Lopen over water

 

Rik Nuytten

 

Kruisteken

 

Lied 001: Wie anders zou de hemel dragen

  

Verwelkoming

Beste mensen, 

Het openingslied van vandaag is een mooie aansluiting op de inspirerende viering over klimaatrechtvaardigheid van verleden zondag.

De natuur in haar geheel is een gift van de Schepper, en als gelovigen zijn we Hem dankbaar, en is het vanzelfsprekend dat we er zorg voor dragen, en alle schepselen, mens en dier op een rechtvaardige manier bejegenen. Wij dragen de hemel.

De voorgeschreven lezingen van vandaag gaan alle twee over natuurfenomenen. De eerste lezing komt uit het eerste boek Koningen en verhaalt hoe de Heer zich vertoont aan de profeet Elia. Het evangelie uit Matheus is het verhaal van jezus die over het water naar de boot wandelt, en Petrus die dit ook doet, maar dan bijna verdrinkt.

In beide lezingen zijn er verwoestende fenomenen van de natuur aanwezig. Als die verwoestende natuur onderdeel is van de schepping, is het dan ook de wil van de Schepper dat mensen omkomen in stormen, verdrinken door overstromingen, have en goed verliezen door natuurrampen? Het is een tegenwerping die ik vaak gehoord heb van mensen die zogenaamd “van hun geloof zijn gevallen”. Hoe kan de God waarin jij gelooft dit toelaten?

Tijdens deze viering wil ik over geloven enkele gedachten uitwerken, aan de hand van beide lezingen.

Maar laat ons eerst voor de Heer en voor elkaar gaan staan in onze schamelheid. Wij zijn stof van de aarde, en vragen de Heer ons aan te nemen zoals we zijn.

 

Lied 412: Wat ik gewild heb

 

Openingsgebed 

Ik open mij

Voor U, mijn God,

Opdat uw Geest kan dalen

En in mij worden

Tot mijn eigen adem.

Ik open mij

Opdat uw kracht

Van wat U blijft bewegen

Mij richting geeft.

Ik open mij

Opdat uw wind

Mij schonen zal

In alle hoeken van mijn hart,

Tot in de diepten

Waar ik zelf niet ga.

Ik open mij

Opdat uw liefde

Mij bezielen zal

En zo uw eigen Geest

In mij de woorden vindt

Waarmee mijn hart en ziel

Over uw schepping waken. (S. de Vries, Het rijk alleen, p.321)

 

Inleiding op de lezingen

 

Elia was voor Israël dé grote profeet waar heel de latere profetische traditie naar opkeek. Hij was een durver, gedreven door Gods Geest en met groot gevoel voor rechtvaardigheid. Hij had zelfs koning Achab de mantel uitgeveegd en, nog erger, koningin Jesabel voor het hoofd gestoten. Zijn leven hing aan een zijden draadje. Elia vluchtte daarom naar de veilige, verlaten woestijn. Maar het was allemaal te veel geworden. Hij wilde dood zijn en legde zich uitgeput onder een struik, wachtend op het einde. Maar op wonderbare wijze kreeg hij eten en drinken en zo gebeurde het dat hij een lange tocht naar de heilige berg Horeb maakte en er in een rotsspleet zat te mediteren. Op dat ogenblik openbaart de Ene zich aan hem. Niet in geluid en gedruis, maar in de ijle, ongrijpbare stilte. Zoals we in de tweede lezing zullen horen maakte ook Jezus eenzelfde openbaring mee.

 

Eerste lezing 1 Koningen 19,9b-13a 

Lied 795: Psalm 95: “Hier in de stilte verzameld”

 

Evangelie Mt.14,22-33 

Acclamatie 120: “God heeft Hem hoog verheven"

 

Commentaar

De twee lezingen geven allebei een verhaal van openbaringen. Eerst Elia, die de Heer ontmoet. Ik vind het treffend, dat er letterlijk staat dat de Heer NIET te vinden is in een verwoestende stormwind, niet in een aardbeving, en niet in een hevig vuur. Hij is in het gefluister van een zachte bries. Misschien ligt hier een deel van ons antwoord aan de mensen die grote rampen aan de Heer toeschrijven?

Het verhaal bij Mattheus zit een stuk complexer in mekaar. Misschien eerst wat achtergrond bij deze lezing:

Matheus schrijft dit evangelie voor een christengemeente, vele jaren na de dood van Jezus. Het is dus geen reportage van feitelijke gebeurtenissen maar een gelovig omgaan met de erfenis van Jezus. 

Het verhaal is heel zorgvuldig gecomponeerd. Het komt vlak na het wonder van de broodvermenigvuldiging. Daar laat jezus zich niet verleiden tot een vieren van het succes, maar hij geeft zich over aan nacht van stilte, en verenigt zich met zijn Abba, zijn vader. Ondertussen worden de leerlingen geteisterd door lastig weer, in een gammel bootje. De leerlingen voelen zich verlaten, bedreigd door storm en ontij, nu hun leider en vriend er niet is. Hier weeft Mattheus twee gebeurtenissen door mekaar: een moment waarbij Jezus zich even (of misschien voor iets langere tijd) heeft teruggetrokken, en de periode na zijn dood toen ze alleen verder moesten. De uitwendige beelden van storm en dreiging geven aan wat er met hen innerlijk gebeurt, als hun goede vriend er niet is, en in plaats daarvan zien ze een bedreigend spook. En Petrus, de leider van de jonge kerk, zakt letterlijk door de mand, letterlijk in het water, als hij zich laat beïnvloeden door het bedreigende van de omgeving.

Mattheus schrijft hier voor een groep zwalpende, onzekere mensen, die zich langs alle kanten bedreigd voelen. Hij beschrijft hoe Petrus, ondanks de bedreigingen, toch durft in het water te springen! Maar zelfs dan is er gevaar: van zodra hij begint te twijfelen dreigt hij te verdrinken. Blijkbaar is geloven: over het water wandelen zonder de zekerheden waar mensen gewoonlijk op rekenen. Het is gehoor geven aan de stem die zegt: “Kom”. En het is roepen “Help mij” als het verkeerd dreigt te gaan. Ik denk dat dit goed samenvat hoe ik zelf in mijn geloof sta. Ik zou doodgraag ingaan op de stem die roept: “Kom”, maar heel vaak geraak ik niet verder dan de kreet: “Help mij!”. Als ik het verhaal zo lees, is het een bemoediging voor mijn persoonlijke worsteling.

Mattheus voegt er nog een interessant vervolg aan toe: De leerlingen knielden neer en beleden: “U bent waarlijk Gods zoon”. Waarschijnlijk knielden de toehoorders in de gemeente ook neer bij het horen van deze woorden.

Geloven begint (en eindigt misschien wel) bij die kreet om hulp, bij de ervaring hoeveel bedreiging op ons afkomt, hoe weinig we in handen hebben, zowel menselijk als gelovig. En doorheen die chaos klinkt ergens een stem ‘Kom’.

 

Stilte

 

Offerande – Kaarsjes

Lied 149

Grote dankgebed 158: Gij die mij aankijkt

Onze vader

 

Slotgebed 

Wij die met eigen ogen

De aarde zien verscheurd

Maar blind en onmeedogend

Ontkennen wat gebeurt:

Dat oorlog is geboden

En vrede niet mag zijn,

Dat mensen mensen doden

Dat wij die mensen zijn.

Wij die nog mogen leven

Van hoop en vrees vervuld,

Aan machten prijsgegeven

Aan meer dan eigen schuld,

Wij die God weet hoe verder

Tot hiertoe zijn gespaard,

Dat wij toch nooit erkennen

Het recht van vuur en zwaard.

Dat wij toch niet vergeten

Waartoe wij zijn gemaakt,

Dat diep in ons geweten

Opnieuw het licht ontwaakt,

Dat in ons wordt herschapen

De geest die overleeft,

Dat onze lieve aarde 

Nog kans op redding heeft.   

                                               Huub Oosterhuis: Gezongen liedboek, p. 374

Slotlied 553: Groter dan ons hart

 

Zending en zegen 

Contactinformatie

©2005-2024 Filosofenfontein

✉️   info@filosofenfontein.be

Ondernemingsnummer: 0775.603.387

Bankgegevens:"FIFO Heverlee" 

KBC: BE11 7340 3906 5848

Volg ons op Sociale media

QR Code

Door je camera op deze code te houden krijg je het adres van deze website op je smartphone of tablet. Dan kan je de hele website bekijken.